Vooys. Jaargang 21
(2003)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| ||||
Eva's Emancipatie
| ||||
[pagina 164]
| ||||
gekozen enige parallellen te trekken naar een verhaal van Perrault, Blauwbaard. Dit verhaal behoort tot de traditie van gothic literature, een traditie waaraan ik, met behulp van een van haar meest vooraanstaande theoretici, Anne Williams, dan ook enkele inzichten op het gebied van verhaalconventies ontleen. Deze verhaalconventies, die zowel de tekst als de lezer sturen, kunnen ook worden blootgelegd in het verhaal van Adam en Eva. Het hiernavolgende biedt een alternatieve lezing van het verhaal van de zondeval; een overduidelijke interpretatie gestuurd door mijn verlangen Eva te emanciperen, maar een lezing die evenzeer door de oertekst wordt ondersteund als die vrouwver-doemende lezing waar we zo aan gewend zijn geraakt. | ||||
De ZondevalGa naar eind2Nadat God hemel en aarde, dag en nacht, zon en maan, land, zee en alles dat er leeft en groeit, heeft geschapen, creëert hij de mensGa naar eind3 in zijn evenbeeld. God plaatst de mens in Eden, om de tuin te dienen en te behoeden, met de waarschuwing; 2,16[regelnummer]
JHWH e'lohim droeg op
over de mens zeggend:
Van iedere boom in de tuin eet, eet je.
2,17[regelnummer]
Van de boom van de kunde van goed en
kwaad
je eet niet ervan
ja
op de dag dat je ervan eet, ga je dood,
dood. (Buijs en Storm 1994, p. 17)
God ziet dat het niet goed is voor de mens om helemaal alleen te zijn. Hij brengt alle levende wezens van het land bijeen voor de mens, in de hoop dat hij er een ‘tegenover’, een metgezel tussen zal vinden. Bij elk dier dat voor hem verschijnt, roept de mens het eerste dat in hem opkomt, wat voortaan de naam van het dier zal zijn. Onder de dieren vindt hij echter geen geschikte metgezel. God laat de mens inslapen en neemt één van zijn zijden, waaruit hij de vrouw schept. Als de mens ontwaakt, merkt hij tevreden op: 2,23[regelnummer]
De mens zei:
Deze ditmaal
bot uit mijn botten
vlees uit mijn vlees deze
wordt vrouw geroepen
ja, uit man werd deze genomen. (Ibidem, p. 18)
Tekstueel direct na de schepping van de vrouw verschijnt de slang ten tonele. De slang veronderstelt dat haar man en zij vast niet van alle bomen in de tuin eten. Ze antwoordt dat zij van alle bomen in de tuin eten, behalve van de boom in het midden van de tuin. De slang gaat de discussie met haar aan: 3,4[regelnummer]
De slang zei tot de vrouw:
Jullie gaan niet dood, dood.
3,5[regelnummer]
Ja, e'lohim kennend
ja
op de dag dat jullie ervan eten
ontluiken jullie ogen
jullie zijn er als e'lohim
kennend goed en kwaad.
3,6[regelnummer]
De vrouw zag: ja, goed was de boom tot
eten, ja, een lust was die voor de ogen
begerenswaard de boom om verstandig
te worden
zij nam van zijn vrucht, zij at
zij gaf ook aan haar man met haar, hij at.
(Ibidem, p. 19)
Dit alles dan, deze monumentale gebeurtenis, constitueert de zondeval. Het geheel beslaat welgeteld drie oertekstregels. | ||||
Distributie van de straffenGod, die een ommetje door de tuin maakt, reageert geschokt op het drama dat zich heeft voltrokken in het paradijs. Zijn eigen schepsels zijn tegen zijn woord ingegaan; dit kan hij niet ongestraft laten. God vervloekt de slang, die voortaan letterlijk het allerlaagste wezen zal zijn, glijdend op zijn buik door het stof, bijtend naar passerende hielen. Zowel Adaam als ChawwaGa naar eind4 delen in de ongehoorzaamheid aan God. Hun beider straffen lijken zich dan ook in eerste instantie evenredig tot elkaar te verhouden. Beiden worden verbannen uit de tuin van Eden. God ontzegt hen op deze manier de toegang tot de boom des levens: zo verliezen Adam en Eva met hun onschuld ook hun onsterfelijkheid. Bovendien zal Adam voor de rest van zijn leven moeten zwoegen op de akker die God vervloekt, zodat er niets dan doornen en distels groeien. Ook Eva zal vermeerderd zwoegen in zwangerschap en baren. Tot nog toe lijken de straffen die God uitdeelt in ieder geval proportioneel; alle drie de betrokken partijen gaan een leven van ploeteren tegemoet totdat de dood erop volgt. Eva krijgt echter een niet geringe extra dosis straf: ‘3,16 ... naar je man is je behoefte / | ||||
[pagina 165]
| ||||
illustratie Raymond Reinewald
| ||||
[pagina 166]
| ||||
hij, hij heerst over je.’ (Ibidem, p. 20) De vrouw wordt onderworpen aan de man. Deze zware, extra afstraffing impliceert dat God Eva als hoofdschuldige beschouwt, wat tenminste opmerkelijk is te noemen. Waaraan heeft Eva deze eeuwige vervloeking te danken? Zijn er wellicht zogenaamde verzachtende omstandigheden? Wat is haar werkelijke aandeel in de zondeval en kunnen we haar überhaupt iets kwalijk nemen? | ||||
Eva's emancipatieOm Eva's zonde te kunnen doorgronden, zal nog een blik moeten worden geworpen op de situatie van waaruit zij handelt. Nader onderzoek van de tekstuele volgorde van de gebeurtenissen, het gesproken woord en de machtsstructuren in Eden, stellen Eva's actie in in heel ander licht. Al is de tuin van Eden Gods schepping en domein, het is niet zijn verblijfplaats. Met welke andere zaken God zo druk is, wordt hier buiten beschouwing gelaten. Hij heeft echter een representatie van zichzelf, een verlengstuk van zijn macht nodig om zijn zojuist gecreëerde aarde te besturen. Adam wordt dan ook geschapen als een soort loco-god, de lokale afvaardiging van de absolute macht, om te heersen in zijn plaats. Adams macht als verlengstuk van God, heerser over het wereldlijke, wordt op verschillende manieren bevestigd. Ten eerste schept God Adam in zijn evenbeeld, naar zijn ‘overeenstemming’. Daarnaast stuurt hij Adam met de volgende opdracht de tuin in: 1,28[regelnummer]
[...] Draagt vrucht, wordt veel, vult het
land, onderwerpt het
Treedt op tegen de vis van de zee, tegen
het vliegende van de hemel
Tegen al het levende dat krioelt op het
land. (Ibidem, p. 15)
Adam zal Eden regeren met ferme hand, althans, zo voorziet God. Adams rol als plaatsvervangend machthebber wordt wederom bevestigd wanneer Adam de macht van het noemen blijkt te bezitten: 2,19[regelnummer]
JHWH e'lohim vormde uit de akker
al wat leeft op het veld, iedere vliegende
van de hemel
om te zien: Wat roept hij ervoor?
Alles wat de mens ervoor riep, voor een
levende ziel, dat was de naam ervan.
(Ibidem, p. 18)
Benoemen geschiedt altijd van boven naar beneden: net zoals ouders hun kinderen noemen, bevestigt Adams benoemen van alle levende wezens zijn macht over hen.Ga naar eind5 Wanneer God dan eindelijk Eva aan Adam presenteert, flapt hij eruit: vrouw! Adams overheersende positie is vastgesteld en wordt nogmaals benadrukt na de zondeval, nadat God haar aan de man heeft onderworpen. Dan noemt Adam haar voor het eerst Chawwa, ofwel - zoals wij haar hebben leren kennen: Eva. Het zal niet als een verrassing komen dat het God is die Adam benoemt. Laten we ons nu richten op de tekstuele volgorde van de gebeurtenissen. Dit is namelijk nauw verbonden met de evaluatie van Eva's zonde: welke autoriteit ondermijnt zij nu eigenlijk? Gods verbod, zoals we hebben gelezen, was behoorlijk expliciet: 2,17[regelnummer]
Van de boom van de kunde van goed en
kwaad
je eet niet ervan
ja
op de dag dat je ervan eet, ga je dood,
dood. (Ibidem, p. 17)
De kracht die God in zijn woorden legt, lijkt genoeg om een ieder ervan te weerhouden hem ongehoorzaam te zijn. God richt zijn woord echter alleen tot Adam. Eva is nergens te bekennen wanneer hij spreekt. Sterker nog, ten tijde van het verbod bestaat Eva nog niet eens, zij is nog niet meer dan een zijde van Adam. We mogen aannemen - al doet de tekst hier geen enkel verslag van - dat Adam de boodschap overbrengt op Eva. Maar hiermee wordt het verbod tweedehands, en moet iets van zijn kracht hebben verloren. Dat God zich slechts tot Adam richt is weer een indicatie van hoe de machtsstructuren in Eden liggen. Het volgende moment dat God spreekt, vlak nadat Adam en Eva van de verboden vrucht hebben gegeten en zich uit schaamte voor hun naaktheid verschuilen, bevestigt dit nogmaals: 3,9[regelnummer]
JHWH e'lohim riep naar de mens
hij zei hem: Waar ben je? (Ibidem, p. 19)
Weer richt God zich exclusief tot Adam: God spreekt niet tegen Eva, laat staan dat hij haar zoekt. De eerste en enige keer dat God zich direct tot Eva wendt, is wanneer hij haar straft en vervloekt. Dat God Eva negeert, problematiseert ten eerste de waarde die zij aan zijn tweedehandse woorden moet hechten. | ||||
[pagina 167]
| ||||
Ten tweede doet het vragen rijzen welke autoriteit zij nu eigenlijk ongehoorzaam is wanneer zij van de verboden vrucht eet: gaat zij tegen God of tegen Adam in? Tekstueel direct na haar creatie is er een ander die Eva wel degelijk aanspreekt: de slang gaat een conversatie met haar aan over goed en kwaad. In tegenstelling tot dat wat we aannemen dat Adam heeft beweerd, claimt de slang dat God hen heeft misleid. De slang insinueert zelfs dat misleiding een karakteristieke eigenschap van God is: ‘Ja, e'lohim kennend...’ Hij stelt dat God heeft gelogen: de verboden boom is juist goed om van te eten, want de vrucht zal hen inzicht verschaffen in de kunde van goed en kwaad. Het is voor ons praktisch onmogelijk om ons het dilemma waar Eva nu voor staat voor te stellen. Het kader van waaruit wij lezen is doordrongen van de literaire conventie van de slang als belichaming van het kwaad. Daarnaast is ons millenia lang voorgehouden dat God goed is. Bovendien weten wij hoe dit verhaal afloopt: met onze voorkennis is de beslissing die Eva nu dient te maken een keuze tussen goed en kwaad. Voor Eva is het echter niets meer dan een keuze tussen het indirecte verbod van God en de directe aansporing van de slang. Het kan simpelweg geen kwestie van goed of kwaad zijn: Eva heeft op dit moment nog geen enkel besef van deze concepten en wat ze behelzen. Hoe hard heeft Eva juist nu nodig wat de slang haar aanbiedt: de kennis van goed en kwaad, de bekwaamheid om een weloverwogen keuze te maken. Hoe moet Eva zonder te eten van de verboden vrucht bepalen wie er goed en wie kwaad vertegenwoordigt: God of de slang? Juist door ervan te nemen, zal zij de kunde van goed en kwaad verkrijgen en ‘er zijn als e'lohim’. Zijn zoals God, wat een nobel streven. Het volgende deel van Eva's zonde is het meeslepen van Adam in de zondeval: de verleidelijke vrouw met niets dan kwaad in de zin die de man verlokt tot zijn ondergang, is net als de kwaadaardige slang een bekend beeld geworden. Eén kritische blik op de tekst plaatst echter de nodige vraagtekens bij deze notie: ‘zij gaf ook aan haar man met haar, hij at’. Deze enkele zin verwijst naar die kwalijke verleiding. Hij was daar, met haar, en zij deelt met hem. Er is geen enkele tekstuele aanleiding om aan te nemen dat Eva hem de vrucht in de maag splitst, zij reikt het hem slechts aan. Adam accepteert de vrucht onnadenkend, zonder een woord van weerstand. Het is opmerkelijk dat Adam hier niet van zich laat horen. Immers, dat zijn stem het verlengstuk is van de goddelijke autoriteit, is al meerdere malen vastgesteld. Als zijn stem inderdaad zo machtig is dat een enkel woord de dieren aan hem onderwerpt, is het nu op z'n zachtst gezegd een ongelukkig moment om voor de stilte te kiezen. Eva kan in één enkele delende beweging niet zo overrompelend zijn geweest, dat Adam nu met z'n mond voi tanden staat. In plaats van dat Adam weerstand biedt en de vrucht weigert, in plaats van dat hij Gods verbod herhaalt en zichzelf en Eva behoedt voor de zondeval, staat hij erbij en kijkt ernaar. Adam laat pas weer van zich horen nadat dit alles reeds is geschied, en dan gebruikt hij zijn stem ook nog eens om zichzelf vrij te pleiten ten koste van zijn ‘tegenover’: 3,12[regelnummer]
De mens zei:
de vrouw die je gaf met mij
zij, ze gaf aan mij van de boom, ik at.
(Ibidem, p. 20)
Wat blijft er nu nog over van Eva's zonde? Haar keuze om te eten van de verboden vrucht valt haar nauwelijks aan te rekenen. In de eerste plaats heeft God zich nooit direct tot haar gewend. Zijn verbod is dus tweedehands, overgebracht door Adam die zich opmerkelijk stil houdt wanneer zij op het punt staan tegen dit verbod in te gaan. Van de verlokking van Adam mag überhaupt geen sprake zijn. Ten tweede biedt de slang - die haar wel direct aanspreekt - Eva iets wat ze op dat moment heel goed kan gebruiken en wat God ook heeft: de kunde van goed en kwaad. Mogen we Eva kwalijk nemen dat zij streeft te zijn als God? De afweging om wel of niet op het aanbod van de slang in te gaan, is een onmogelijke afweging zonder juist datgene wat hij haar biedt. Hoe zit het nou met deze onmogelijke keuze in de tuin van Eden, de cosmic joke van God? | ||||
In de naam van de VaderNu Eva nagenoeg is vrijgepleit, rest het ons nog de ware krachten die aan de zondeval ten oorsprong liggen, bloot te leggen. Alles wijst erop dat Eva niet anders kon dan zij deed, dat structurele krachten haar naar het eten van de verboden vrucht toedreven. Door deze tekst vanuit een literair kader te benaderen, en met name vanuit gothic literature, kunnen deze stuwende krachten gedeeltelijk worden onthuld. Zoals het gros van de verhalen uit een pre-wetenschappelijk tijdperk, verklaart het verhaal van Adam en Eva een aantal zaken die de mens moet hebben verwonderd, maar die op geen andere wijze te verklaren viel. Daarnaast geniet het ook een regelgevende functie in een pre-wettelijk tijdperk. De functie van | ||||
[pagina 168]
| ||||
illustratie Raymond Reinewald
de bijbel is in deze vergelijkbaar met mythologie en sprookje, doordrongen van verklaring en moraliserende boodschap. Zo zal men zich hebben afgevraagd waarom de slang zo'n gek wezen is, waarom hij geen pootjes heeft: met dit verhaal begreep men dat het Gods straf was. Zo legt het ook uit waarom de man zo moet ploeteren op het veld, de vrouw moet lijden in haar kraambed en waarom mensen uiteindelijk dood gaan. Tot slot verklaart de zondeval waarom de man heerst over de vrouw - een gegeven dat tastbaar aanwezig moet zijn geweest in Bijbelse tijden-, en dicteert het dat er geen reden tot medelijden is. Immers, dat heeft de vrouw aan Eva te danken, en volgens de erfzonde moeten al haar afstammelingen de consequenties dragen. Dit verhaal verschaft niet alleen de verklaring van de oorsprong van het patriarchaat, maar rechtvaardigt tegelijkertijd zijn bestendiging: ‘The story of Eden justifies the suppression of the female and authorizes the power of the fathers.’ (Williams 1995, p. 237) God en zijn verlengstuk Adam vormen samen het oerpatriarchaat. Het patriarchaat is dus al ingeschreven sinds de schepping: het is eigen aan God. Eva is vanaf haar schepping een buitenstaander: zij deelt in geen enkele zin in de macht van God. Dat is een voorrecht dat alleen Adam beschoren blijft, zoals eerder geïllustreerd door zijn macht tot naamgeven en opdracht te heersen over al het levende op aarde. Bovendien hebben we de systematische uitsluiting van Eva genoteerd: God richt zich alleen tot Adam, zijn oogappel. Of Eva nu Adams of Gods verbod in de wind slaat, maakt uiteindelijk niets uit. Ze begaat hoe dan ook een overtreding van de wet van de Vader. Impliciet leert dit verhaal ons dat elke poging je te ontworstelen aan het patriarchaat een zonde is die moet worden afgestraft. Zo verkrijgt mannelijke dominantie een religieuze autoriteit en verwordt de voortzetting van het patriarchaat tot een goddelijk gebod. De slang stelt Eva een prachtig vooruitzicht: de kunde van goed en kwaad en zijn zoals God. Enerzijds biedt de slang Eva de mogelijkheid toe te treden tot het onderonsje van God en Adam. Anderzijds handelt Eva vanuit wat in neutrale termen het verlangen naar kennis wordt genoemd, de drijfveer | ||||
[pagina 169]
| ||||
achter vooruitgang. Anne Williams merkt op: ‘[...] the wish to know may be interpreted as the intellectual desire fuelling all human learning, exploration and creation.’ (Williams 1995, p. 42) Althans, deze positieve connotatie heeft het verlangen naar kennis in een mannelijke context. Wanneer het echter een vrouw betreft die verlangt te weten, wordt het al gauw afgedaan als vrouwelijke nieuwsgierigheid, een term die wel degelijk negatieve connotaties met zich meedraagt. Er valt een duidelijke parallel te trekken met een verhaal uit de literaire traditie die men bestempelt als gothic: Perraults Blauwbaard. In Blauwbaard is het de onbedwingbare nieuwsgierigheid die maakt dat de vrouwelijke hoofdpersoon tegen het verbod van haar echtgenoot in de enige kamer in zijn kasteel binnengaat waar hij haar de toegang toe heeft ontzegd. Daar treft zij de lijken van al zijn voorgaande echtgenotes aan en bezegelt zij tegelijkertijd haar lot: Blauwbaard zal ook haar vermoorden en bijzetten in de verboden kamer. Honger naar kennis, zo lijkt de moraal, siert de vrouw niet en betekent noodzakelijk haar ondergang. De verboden vrucht, de verboden kamer en soortgelijke zaken is een verhaalconventie die men veel aantreft in gothic literature. Iedere lezer voelt op z'n klompen aan dat het verbod overtreden zal gaan worden; we weten hoe zulke verhalen werken. Er valt nog een parallel te trekken tussen Blauwbaard en het verhaal van de zondeval. Zoals Blauwbaard zijn echtgenote toestaat alle kamers in zijn kasteel binnen te gaan behalve één, zo staat God Eva toe van alle bomen te eten behalve één. Deze boom dan, net als Blauwbaards verboden kamer, staat symbool voor zijn absolute macht: de tastbare aanmaning van dat wat niet mag, maar met stellige zekerheid zal worden aangeraakt. Anne Williams merkt op met betrekking tot dit veelvoorkomende principe uit de gothic literature: ‘[...] the male in power arranges things so that the supposedly irresistible force of “female” curiosity comes into direct conflict with the immovable object of his own law.’ (Williams 1995, p. 42) Wanneer zijn wet dan toch wordt gebroken, biedt dit de heersende man de gelegenheid om zijn wetten opnieuw op te leggen, opnieuw te bevestigen en zelfs te versterken. In zekere zin dicteert de machthebbende man in kwestie met de creatie van zijn verbod en de tastbare representatie ervan dat zijn verbod zal worden overtreden. Sterker nog: hij wil het zo, om vervolgens zijn macht te bevestigen en bestendigen. Dit is vergelijkbaar met ouders die hun kind alleen laten met een koekje voor zijn neus, vergezeld van het verbod het koekje op te eten. Ervan uitgaande dat het kind de verleiding niet zal kunnen weerstaan, stelt dit de ouders in gelegenheid om het kind ‘een lesje te leren’. In deze trant kunnen we het overtreden van het verbod lezen als een illusoir, want tijdelijk en streng gecontroleerd, moment waarin de heersende macht wordt gebroken. In het verhaal van de zondeval wordt dit effect versterkt doordat Adam en Eva door het eten van de vrucht voor een kortstondig moment Gods gelijken zijn. Wanneer Adam en Eva van de verboden vrucht eten, ontdoen zij zich van het enige dat hen nog onderscheidde van God: de kunde van goed en kwaad. Nu ook Adam en Eva deze kennis bezitten, wordt hun expulsie uit het paradijs noodzakelijk: God duldt geen gelijken, er kan maar één almachtige zijn. Door Adam en Eva te verbannen uit de tuin onderwerpt hij ze nogmaals, maar dit keer definitief. Immers, zodoende ontzegt hij hen de toegang tot de boom des levens en ontneemt hij ze hun onsterfelijkheid. De nauwkeurig gedicteerde en gecontroleerde bedreiging die Adam en Eva nu vormen, wordt op deze manier effectief uitgeschakeld. Het patriarchaat en zijn voortzetting zijn veilig gesteld. Nu rest ons nog één mysterie, waar het in wezen allemaal om te doen was. Wat is nu de werkelijke, achterliggende motivatie van de extra dosis straf die God oplegt aan Eva? Waarom nou die onderwerping aan de man? Eén enkel zinnetje, tijdens de distributie van de straffen, verraadt Gods achterliggende motivatie: 3,17[regelnummer]
Aan Adaam zei hij:
Ja, je hoorde de stem van de vrouw
je at van de boom
waarvan ik je opdroeg, zeggend:
Je eet niet ervan
[...] (Buijs en Storm 1994, p. 20)
Hier toont zich een verongelijkte God: ‘Je luisterde naar haar in plaats van naar mij.’ Daarom verdient Eva een extra dosis straf: voor een enkel moment was zij niet slechts gelijk aan God, zij was zelfs machtiger dan hij, zij overstemde hem. Dit is de aanleiding om haar voor eens en altijd goed de plaats te wijzen, en die is ondergeschikt aan de man. Dat wat Eva's lot bezegeld, is tegelijkertijd haar - kortstondige - glorieuze moment. Haar keuze voor kennis en de daaraan inherente ondermijning van de machtstructuren is een keuze voor emancipatie. Eigenlijk zou Eva moeten worden gevierd als de eerste feministe. Maar de | ||||
[pagina 170]
| ||||
uitkomst van dit verhaal is voorbestemd: zowel verlossing als verdoeming liggen reeds besloten in de naam van de Vader. | ||||
Literatuur
|
|