| |
| |
| |
‘Who shall blame me for trying?’
Problemen met de moraal in Richardsons Clarissa en Wolff en Dekens Sara Burgerhart
Het genre van de roman werd lange tijd als onzedelijk beschouwd. Halverwege de achttiende eeuw weet Samuel Richardson met zijn Clarissa een acceptabele roman te publiceren. Dankzij de expliciet aanwezige moraal in dit werk, die het voor huidige lezers juist minder toegankelijk maakt, werd Clarissa in de achttiende eeuw hoog gewaardeerd door de lezers. In dit artikel heeft Cecilia Schouten deze lijvige roman van Richardson vergeleken met Sara Burgerhart, de Nederlandse klassieker van Wolff en Deken.
Cecilia Schouten
De achttiende eeuw was de eeuw van de rede en de Verlichting, met het bijbehorende geloof dat ieder mens met behulp van een goede opvoeding kon worden gevormd tot een deugdzaam, moreel wezen. Deze opvatting is bijzonder goed terug te vinden in de literatuur uit die tijd, die vaak duidelijk moralistisch van toon was met het doel de lezers betere mensen te maken. Met name in de briefroman is dat goed te zien. Dit nieuwe genre, dat in Engeland werd uitgevonden door de succesvolle Londense drukker en uitgever Samuel Richardson, hield zich voor het eerst bezig met de emoties en de psychologie van de personages, doordat het verhaal werd verteld in brieven van die personages aan elkaar, zonder tussenkomst van een alwetende verteller. Hoewel Richardsons boeken daarom vaak worden genoemd als het begin van de moderne, psychologische roman (zie bijvoorbeeld Watt 1963), bevatten ze een moraal die zo duidelijk aanwezig is dat moderne lezers erdoor worden afgeschrokken, des te meer omdat die moraal is gebaseerd op ideeën over de rol van de vrouw in het huwelijk en in de maatschappij die niet meer bepaald aansluiten bij de huidige denkbeelden.
Bij moderne onderzoekers heeft dat ervoor gezorgd dat achttiende-eeuwse briefromans lange tijd niet serieus werden genomen: met zo'n sterk praktisch doel moest een roman wel minder complex en dus minder literair zijn. Wie een boek als Richardsons bekendste werk Clarissa (1747-1748) daadwerkelijk leest, kan echter al snel het gevoel krijgen dat het wel meevalt met die eenzijdigheid: het is voor de lezer door de vele perspectiefwisselingen soms verleidelijker om mee te voelen met de charmante maar slechte Lovelace dan met de deugdzame hoofdpersoon Clarissa. Daarbij lijkt er niet echt sprake te zijn van één duidelijke moraal; de personages lijken eerder ieder voor zich een constant gevecht te leveren met ‘hun’ realiteit in een poging om er een moraal uit te destilleren, die dan ook voor iedereen anders is. Het vinden van ‘de’ moraal is hier dus nogal problematisch en het is dan ook interessant om de aanwezigheid ervan in Clarissa eens nader te bestuderen. Daarbij is het nuttig om ook een Nederlandse briefroman als Sara Burgerhart van Betje Wolff en Aagje Deken (1782) op dezelfde manier te bekijken: de sociale en politieke situatie in de Republiek en Engeland was zowel voor als tijdens de achttiende eeuw zeer verschillend, en juist bij de moraal die in beide boeken tot uiting komt, kunnen dergelijke verschillen een grote rol spelen. Op die manier is het dus mogelijk meer te weten te komen over de wijze waarop de historische omstandigheden de aanwezigheid van de moraal in de tekst en de receptie ervan beïnvloeden.
| |
Een lesje in huwelijksproblematiek
Van Samuel Richardsons tweede roman was de titel, zoals gebruikelijk in die tijd, al veelzeggend: Clarissa: or the History of a Young Lady: Comprehending the Most Important Concerns of Private Life and particularly showing the Distresses that may attend the Misconduct both of Parents and Children, in relation to Marriage (Richardson 1985, p. 33). Ook in het voorwoord benadrukte Richardson dat hij zijn lezers niet alleen wilde amuseren, maar ze tevens een morele les wilde bijbrengen in huwelijksproblematiek.
Clarissa vertelt aan de hand van brieven van personages het meeslepende verhaal van Clarissa, een
| |
| |
bijzonder mooie, deugdzame en verstandige jonge vrouw uit een welgestelde familie, die door haar ouders gedwongen dreigt te worden tot een huwelijk met een man die haar in alle opzichten niet waard is. Het doel daarvan is de familie, door het uitbreiden van hun grondbezit, weer een stap dichterbij een adellijke titel te brengen. Clarissa's broer en zuster, die jaloers zijn vanwege een erfenis van hun grootvader waarbij zij ten gunste van Clarissa werden gepasseerd, doen bovendien al het mogelijke om de familie tegen haar op te zetten. Clarissa weigert zich op te offeren voor dergelijke onzuivere zaken en ziet zich gedwongen te vluchten, waarbij ze zich min of meer ongewild onder bescherming stelt van Robert Lovelace, een charmante maar slechte edelman. Lovelace neemt haar mee naar Londen, naar een huis dat er respectabel uitziet maar dat in werkelijkheid een bordeel is. Wanneer Lovelace na veel ingewikkelde listen ervan overtuigd is geraakt dat Clarissa zich niet vrijwillig aan hem zai overgeven, verkracht hij haar. Hoewel haar reputatie geschonden is en een terugkeer naar haar oude leven zonder een huwelijk onmogelijk is geworden, weigert Clarissa met Lovelace te trouwen. Ze teert weg en sterft, maar wel met een besef van haar eigen superioriteit en met het volste vertrouwen in Gods genade.
In het hele boek grijpen alle personages, zelfs Lovelace in zijn betere momenten, regelmatig de gebeurtenissen in hun leven aan om algemene bespiegelingen te geven over de juiste manier van leven. Zo veel nadruk op de moraal zijn wij tegenwoordig niet meer gewend, en het is dan ook niet verbazend dat Richardsons werken nauwelijks meer worden gelezen. Naast hun lengte - Clarissa telt in de Penguin-uitgave bijna vijftienhonderd pagina's - vormt ook de prekerige toon waarop de zeer puriteinse denkbeelden aan de man worden gebracht een duidelijke hindernis voor de moderne lezer.
In de achttiende eeuw lag dat heel anders. Richardsons eerste boek Pamela: Or Virtue Rewarded was in 1740 juist uitermate populair geworden vanwege die moralistische inslag. Het genre van de roman, dat tot dan toe vanwege de matige kwaliteit en de twijfelachtige moraal een zeer slechte reputatie had gehad, werd door hem acceptabel gemaakt en zelfs gebruikt als een manier om de vooral vrouwelijke lezers aan te sporen tot deugdzaamheid. Mede dankzij Richardson specialiseerde het genre zich in het beschrijven van ‘echte’, alledaagse mensen en hun gevoelens, waarbij de briefvorm ervoor zorgde dat de lezer op de hoogte werd gebracht van de emoties van de personages op het moment dat ze er middenin zaten. Deze nieuwe vorm van realisme werd door lan Watt in zijn invloedrijke boek The Rise of the Novel ‘formal realism’ genoemd (Watt 1963, p. 34). Hij verbindt deze vorm van realisme met de opkomst van de burgerij, de rijke middenklasse, in Engeland en ziet er zoals gezegd de basis in voor de moderne roman.
Richardsons nieuwe techniek zorgde echter ook voor problemen bij het overbrengen van de moraal in Clarissa. Tussen de grote stroom ‘fanmail’ die hij ontving, zaten veel brieven van lezers die door de aanwezigheid van de vele verschillende ‘stemmen’ in het boek op het verkeerde been waren gezet. Veel lezers begrepen niet waarom Clarissa niet met Lovelace trouwde; hoewel dat in het boek meerdere malen werd uitgelegd, was het kennelijk moeilijk te begrijpen waarom ze haar reputatie niet probeerde te redden (Eaves en Kimpel 1971, pp.285-364). Richardson reageerde op die kritiek met uitgebreide revisies. Vanaf de derde druk voegde hij passages en noten toe die Lovelace in een slechter daglicht moesten stellen. In brieven aan vrienden beklaagde hij zich erover dat zijn lezers zijn boek niet begrepen hadden: ze sympathiseerden te veel met Lovelace, en waardeerden Clarissa's combinatie van decorum en morele principes niet voldoende.
Voor het overige werd Richardson door zijn tijdgenoten volgens Eaves en Kimpel bijzonder gewaardeerd, al bleef er in latere eeuwen weinig over van die waardering. Inmiddels is Richardsons werk herontdekt door onderzoekers. In de jaren zeventig, tachtig en negentig van de twintigste eeuw, zo blijkt uit nadere bestudering, zijn vanuit alle belangrijke literatuurwetenschappelijke stromingen interpretaties geleverd van Richardsons romans, en is er omstandig onderzoek gedaan naar de boeken ‘achter’ de moraal. Vreemd genoeg is de grond waarop Clarissa kon worden bekritiseerd in Richardsons tijd dezelfde waarop dat boek tegenwoordig opnieuw als literair meesterwerk wordt onthaald: de moraal die de tekst zo expliciet beweert te bevatten, blijkt vaak weinig rechtlijnig of wordt zelfs overtuigend tegengesproken door een charmant en boeiend personage als Lovelace.
| |
De Nederlandsche Juffers
Ook in het buitenland werd Clarissa veel gelezen en bewonderd. De Nederlandse Republiek bleef daarbij niet achter, en in de tweede helft van de achttiende eeuw verschenen verschillende Nederlandse briefromans volgens Richardsons model. De bekendste daarvan is De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart van Betje Wolff en Aagje Deken (Wolff en Deken z.j.).
| |
| |
De toon van dit boek is totaal anders dan die van Clarissa. In plaats de tragiek en de strenge puriteinse moraal van Richardson heeft Sara Burgerhart een vrolijke, optimistische toon met als basis de gematigder denkbeelden van de achttiende-eeuwse Republiek. Toch is ook hier een duidelijke moraal aanwezig, die sterk lijkt op die van Clarissa.
Sara Burgerhart is een vrolijk jong meisje, dat wil genieten van het Amsterdamse leven. Dat lukt niet, doordat ze na de dood van haar ouders wordt opgevoed door haar tante, die bij de ‘fijnen’, een kwezelachtige godsdienstige beweging, hoort en het als haar taak ziet Sara zo veel mogelijk plezier te onthouden. Sara houdt het niet meer uit en als ze via een schoolvriendin een huis vindt waar meisjes van haar leeftijd inwonen bij een vriendelijke weduwe, verlaat ze haar tante. Het nieuwe leventje bevalt haar wel, en al snel is Sara eraan gewend veel uit te gaan, ook in het gezelschap van jongemannen. Ze wordt van meerdere kanten gewaarschuwd voor haar ‘losse’ levensstijl, maar zelf komt ze er pas achter hoeveel gevaar jonge meisjes lopen wanneer een man met wie ze een dagje uit is geweest haar ontvoert naar zijn buitenhuis. Gelukkig weet Sara met de hulp van de dochter van de tuinman op tijd te ontkomen. Tot inkeer gekomen accepteert ze nu wel Hendrik Edeling, een verstandige jongeman die haar eerst wat te ernstig had geleken, en zweert ze het vrije leven af voor een gelukkig, kalm bestaan als deugdzame huismoeder.
Betje Wolff en Aagje Deken richtten zich met dit boek volgens hun voorrede speciaal op de ‘Nederlandsche Juffers’. Tegenover de vele vertalingen van buitenlandse boeken wilden zij laten zien dat een oorspronkelijk Hollands boek, vol ‘menschen, die men in ons Vaderland werkelyk vindt’, ook succesvol kon zijn, en juist specifiek geschikt was om de Nederlandse meisjes een moraal bij te brengen (Wolff en Deken z.j., p. 10). Ze namen dus expliciet afstand van al hun buitenlandse collega's, ook van Richardson. Toch is het moeilijk een boek over Sara Burgerhart te vinden waarin geen melding wordt gemaakt van de invloed van Richardson.
| |
Veranderend vrouwbeeld
Clarissa en Sara Burgerhart zijn allebei ‘vrouwenboeken’: ze richten zich expliciet tot een vrouwelijk publiek en hun hoofdpersonen dienen als voorbeeld van hoe een jonge vrouw zich wel of niet moet gedragen. Bij de bestudering van de moraal in beide boeken vallen dan ook direct de effecten op van de verschuiving in het denken over het zwakke geslacht die zich in de achttiende eeuw voordeed. In de zestiende en zeventiende eeuw werd vrouwelijkheid vrijwel uitsluitend gedefinieerd in negatieve termen en werd de vrouw in de door mannen gedomineerde Engelse samenleving gezien als een zwakker, meer door slechte hartstochten geregeerd wezen, maar langzaamaan kwam daar een andere ideologie voor in de plaats: die van de vrouw als tegenhanger van de man, met een eigen rol in de maatschappij. Het vrouwbeeld werd steeds meer gebaseerd op nieuwe ideeën over de vrouwelijke natuur als fundamenteel verschillend van de mannelijke: vrouwen werden vanaf nu gezien als zachter, beheerster en minder hartstochtelijk dan mannen. (Fletcher 1995, pp. 377-400 en Barker-Benfield 1992, pp. 215-286) Ook in de Republiek deed zich een zelfde verschuiving voor (Kloek en Mijnhardt 2001, pp. 243-261). Er was hier overigens geen sprake van een plotselinge ontwikkeling; de overgang was zeer geleidelijk, en zoals we zullen zien in Clarissa en Sara Burgerhart bestonden beide visies op de vrouw gedurende de hele achttiende eeuw naast elkaar.
Met haar imagoverbetering kreeg de vrouw steeds meer verantwoordelijkheden in huiselijke kring. Tegelijkertijd nam haar bewegingsvrijheid af: activiteiten buiten die huiselijke kring werden gezien als onvrouwelijk en ongepast. Voor de vrouw was zo het huwelijk van essentieel belang geworden: veel meer dan in de eeuwen envoor was in de achttiende eeuw haar keuze bepalend voor de rest van haar leven. Het huwelijk, maar vooral de aanloop ernaartoe werd een machtsstrijd tussen man en vrouw: hij was haar natuurlijke leider, maar zij was degene die zijn hartstochten moest afzwakken en die verantwoordelijk was voor het gezinsleven. Centraal in deze machtsstrijd stond de ‘delicacy’ van de vrouw: zij moest zich houden aan een bepaalde, zeer strikte sociale code, die voorschreef hoe ze de waardering van de man kon winnen zonder haar zachte natuur te verloochenen (Barker-Benfield 1992, pp. 215-286).
| |
Onze ‘moraal’ uitgediept
Clarissa en Sara Burgerhart zijn dus regelmatig met elkaar vergeleken, meestal door Nederlandse onderzoekers en met de nadruk op de roman van Wolff en Deken. Diepte-onderzoeken zoals die naar Richardsons romans zijn gedaan zijn echter nooit nodig geweest voor Sara Burgerhart, omdat het altijd de lezers bleef aanspreken: in vergelijking met Clarissa is het buitengewoon kort en erg vrolijk en verlopen de handelingen in razend tempo. Daarbij is de moraal die Sara Burgerhart toch probeert uit te dragen veel
| |
| |
illustratie Judith de Graaf
| |
| |
minder storend voor modernere lezers, omdat ze niet, zoals de achttiende-eeuwse puriteinse moraal uit Engeland, deel uitmaakt van een ‘vreemd’, ver verleden, maar juist goed aansluit bij de huidige denkbeelden. Wanneer Abraham Blankaart, Sara's nuchtere, sympathieke voogd, schrijft: ‘Laat elk geloven wat hij wil, wat hij kan, en laten wij allemaal deugdzaam leven’ (Wolff en Deken z.j., p. 124), kan de moderne lezer zich daar zonder veel moeite in vinden, wat toch heel anders ligt bij een sentiment van Clarissa als ‘The excellence that makes every other excellence amiable is HUMILITY’ (Richardson 1985, p. 1466). Zeker wanneer dergelijke morele motto's in Clarissa nogal geforceerd worden gebracht, terwijl de personages in Sara Burgerhart ze slechts af en toe uitspreken naar aanleiding van de gebeurtenissen.
Toch kan het heel interessant zijn de inzichten die het Richardson-onderzoek heeft opgeleverd te toetsen aan de Nederlandse ‘navolger’. De vraag is dan: wat zijn de verschillen en de overeenkomsten in de manier waarop Richardson in Clarissa en Wolff en Deken in Sara Burgerhart ieder afzonderlijk proberen hun lezers moreel te onderwijzen, en wat voor gevolgen hebben hun werkwijzen voor de effectiviteit van die morele lessen in de teksten en bij de lezer? Een probleem hierbij is dat ‘moraal’ een complex begrip is. Een moraal heeft niet puur een functie in de tekst; ze brengt bepaalde ideeën en levenslessen uit die tekst ondubbelzinnig over op de lezer. Het gaat hier dan ook niet om een literair procédé, maar juist om iets wat een boek minder literair maakt. Dat komt doordat een sterke moraal geen ruimte openlaat voor andere interpretaties van een tekst; daarnaast geeft ze vaak een conventionele opinie weer en kent ze het verhaal een duidelijke praktische en dus niet-artistieke functie toe. Daarnaast roept de moraal allerlei vragen op over zaken buiten de tekst: hadden de historische omstandigheden effect op de auteur en dus op de moraal, was de moraal overtuigend voor de lezer, hoe ging die lezer met de moraal om? Al deze vragen zijn onmogelijk met zekerheid te beantwoorden, alleen al omdat niet alle lezers hetzelfde reageren op een tekst.
‘Effectiviteit’ is hier dan ook een begrip dat, bij gebrek aan een bestaand begrippenapparaat, hopelijk verhelderend werkt bij het bestuderen van de werking van de moraal in de tekst. Het gaat daarbij om vragen als: past de moraal bij de tekst, naar moderne, maar juist ook naar achttiende-eeuwse maatstaven, of wordt ze eigenlijk tegengesproken door de tekst, zodat ze niet meer overtuigend overkomt? De effectiviteit bij de lezer hangt hiermee samen: wat leert die er precies van? In de eerste plaats gaat het dan om de achttiende-eeuwse lezer, hoewel het natuurlijk moeilijk is om over hem of haar iets definitiefs te zeggen.
| |
Clarissa: once subdued, always subdued
Zowel in Clarissa als in Sara Burgerhart neemt het huwelijk een centrale positie in. In Clarissa lijkt het op het eerste gezicht duidelijk wat Richardsons bedoeling is: hij wil zijn lezers overtuigen van het belang van een verstandig huwelijk, waarbij de vrouw binnen redelijke grenzen de vrijheid krijgt om een echtgenoot te kiezen. Clarissa zelf is het grote voorbeeld van zo'n ‘nieuwe’ vrouw, en bij haar is nog een ander aspect van de nieuwe ideeën over vrouwen te zien: ze is vrij van seksuele driften.
Deze op het oog duidelijke expliciete moraal blijkt in de praktijk echter niet zo eenvoudig te zijn. Door de structuur van de roman, met al zijn verschillende gezichtspunten, is Clarissa's interpretatie van de gebeurtenissen niet de enige mogelijkheid. In een groot deel van Clarissa komt alle informatie over de gebeurtenissen van Lovelace, en het is voor de lezer vrijwel onmogelijk om niet door zijn versies van de waarheid te worden beïnvloed. Lovelace is dan ook niet zomaar een rake, een slechte man: zijn gedrag jegens vrouwen is gebaseerd op het oude, negatieve vrouwbeeld, geholpen door een slechte ervaring in het verleden, en voor hem zijn vrouwen hypocriete, door hun passies beheerste wezens die het verdienen om ten val te worden gebracht. Als hij Clarissa leert kennen ervaart hij echter voor het eerst echte liefde. Het idee van wraak nemen op ‘de vrouw’ wordt een stuk gecompliceerder wanneer een specifieke vrouw geen van de ondeugden die Lovelace bij de rest van haar sekse heeft geconstateerd lijkt te bezitten, en zijn gevoelens voor haar hinderen de uitvoering van zijn vaak nogal hardvochtige plannen. Lovelace besteedt in zijn brieven dan ook veel woorden aan het justifiëren van zijn eigen handelen. In het begin gaat hem dat nog gemakkelijk af. Het plan is, schrijft hij, om Clarissa te onderwerpen aan een test. Het lijkt erop dat ze deugdzaam is, maar dat is niet zeker: ‘Has her virtue ever been proved? - Who has dared to try her virtue?’ (Ibidem, p. 427) Doorstaat ze de test niet, dan is ze sowieso niet geschikt als vrouw voor Lovelace, en zal ze, omdat volgens een van Lovelaces theorieën een vrouw ‘if once subdued (...) always subdued’ is (ibidem, p. 430), een goede maîtresse voor hem zijn. Overwint haar deugd, dan zal hij met haar trouwen, ondanks zijn grote afkeer van de gehuwde
staat: ‘If I can have
| |
| |
her without, who shall blame me for trying? If not, great will be her glory, and my future confidence - and well will she merit the sacrifice I shall make her of my liberty’ (ibidem, p. 431).
Hoe langer Clarissa Lovelace weet te weerstaan, hoe moeilijker het voor hem wordt zich tegenover zichzelf te verantwoorden. Clarissa's afstandelijke gedrag maakt de zaken er niet gemakkelijker op: hoewel ze aanvankelijk toegeeft Lovelace te prefereren boven alle andere mannen, wordt het steeds duidelijker dat ze niet, zoals Lovelace had verwacht, in stilte al lang voor hem is gevallen. Hoe meer Clarissa laat merken dat ze liever terug zou gaan naar haar familie dan dat ze met Lovelace zou trouwen, hoe meer hij in zijn trots wordt gekwetst en hoe vastbeslotener hij wordt om haar op zijn eigen voorwaarden te krijgen.
Hoewel Lovelace afwijzend staat tegenover het huwelijk, ziet hij het als een manier om uiteindelijk alles op te lossen. Voor het oog van de wereld is dat inderdaad ook het geval: ‘Will not the generality of the world acquit me, if I do marry? And what is that injury which a church rite will at any time repair?’ (Ibidem, p. 944) Wanneer blijkt dat Clarissa niet met hem zal trouwen en bovendien op sterven ligt, ziet Lovelace zijn denkfout in: er bestaan inderdaad vrouwen die zich niet door hem laten verleiden. Hij wordt verteerd door een groot schuldgevoel en verliest tijdelijk zijn verstand. Na Clarissa's dood, aan het eind van het boek, komt daar echter verandering in en begint Lovelace zijn daad weer goed te praten; in ieder geval vindt hij zichzelf ‘comparatively harmless’ (ibidem, p. 1437) omdat hij maar één onschuldige de dood heeft ingejaagd.
Moderne onderzoekers (zie bijvoorbeeld Kinkead-Weekes 1973, pp. 152-153 en Keymer 1992, p. 189) zien Lovelace als een van de belangrijkste subversieve elementen in Clarissa en als een grote bedreiging voor de moraal. Volgens hen is het geen toeval dat Lovelace afkomstig is uit de aristocratie: hij vertegenwoordigt het oude waardenstelsel van die bevolkingsgroep, dat een bedreiging vormt voor de nieuwe idealen van het puritanisme. Hoe verhelderend deze benaderingen echter ook zijn, ze geven geen antwoord op de vraag waarom Lovelace zo'n dominante rol in de tekst speelt: Richardson had hem tenslotte niet zelf aan het woord hoeven laten.
Daarnaast is het ook het personage van Clarissa dat problemen oplevert voor de moraal. Ze is onmiskenbaar moreel superieur aan haar omgeving. Terwijl haar van alle kanten wordt aangeraden haar reputatie te redden, blijft zij vasthouden aan haar principes. Ze gedraagt zich altijd correct, ook als dat schadelijk voor haar is. Als Clarissa uiteindelijk met Lovelace is gevlucht, dringt haar vriendin Anna Howe erop aan dat ze met hem trouwt, zelfs als dat betekent dat ze zich niet kan houden aan de gebruikelijke sociale code, die voorschrijft dat ze niet mag ingaan op de halfhartige hints van Lovelace over een mogelijk huwelijk, maar juist meerdere expliciete aanzoeken moet afwijzen alvorens hem met goed fatsoen te kunnen accepteren. Voor Clarissa is die code echter heilig: geeft ze toe aan Anna's aansporingen, meent ze zelf, dan zal ze gezichtsverlies lijden tegenover Lovelace en hem het idee geven dat ze bij hem in het krijt staat, en dat lijkt haar geen goed begin van een huwelijk. Ook na de verkrachting raadt haar hele omgeving Clarissa aan te trouwen met Lovelace, die nu wel meerdere expliciete aanzoeken doet: zo kan ze haar reputatie redden. Clarissa weigert omdat ze niet op die manier het signaal wil afgeven dat ze Lovelaces daad goedkeurt.
Clarissa's abstracte principes botsen voortdurend met de alledaagse realiteit en brengen haar vaak alleen maar meer in de problemen. Met die discrepantie tussen ideaal en werkelijkheid laat Richardson zien hoe door en door slecht de wereld is, maar tegelijkertijd zorgt hij ervoor dat Clarissa een onbereikbaar ideaal wordt: deze wereld is niet berekend op iemand van haar superioriteit. De lezer wordt daardoor eerder gemotiveerd het voorbeeld van Clarissa's levendige, assertieve vriendin Anna Howe te volgen, die weliswaar niet volmaakt is, maar die door haar pragmatische houding beter past in haar omgeving (Izubuchi 1986).
Dat deze complicaties door lezers in de achttiende eeuw en lezers van tegenwoordig zo gevoeld werden en worden, blijkt onder meer uit de Collection of Moral and Instructive Sentiments, het werk van een onbekende, enthousiaste lezer van Clarissa (Richardson 1755). Aan de hand van verschillende categorieën, zoals huwelijk, opvoeding en vriendschap, wordt in dit boekje een aantal morele gedachten uit Clarissa geparafraseerd of samengevat, waarbij het paginanummer wordt vermeld om de lezer de gelegenheid te geven het citaat in de precieze context in het boek terug te vinden.
In dit werk is duidelijk te zien hoe de verschillende ‘stemmen’ in de tekst het moeilijk maken de hoofdlijn vast te houden. Alle personages hebben wel ergens iets nuttigs te zeggen, en de onbekende samensteller heeft moeite gehad die nuttige sentimenten in hun soms negatieve context te zien. Dat Richardson de publicatie goedkeurde en zelfs flink uitbreidde, geeft
| |
| |
echter aan dat hij dit zelf niet als een probleem zag. Behalve bij enkele ideeën van Lovelace vond hij het bovendien nergens noodzakelijk te vermelden van wie de geciteerde of geparafraseerde gedachte afkomstig was. Dit suggereert dat Richardson zelf ook vond dat de duidelijk tegen Clarissa gerichte personages op zichzelf nog goede argumenten konden hebben voor hun mening, en dus dat de problemen die de vele perspectieven in de tekst opleveren voor de lezer in ieder geval voor een deel in zijn bedoeling lagen. Richardson wilde kennelijk complexe situaties beschrijven, waarin niet één simpele oplossing te geven was; de onduidelijkheid van de moraal hangt daarmee samen (Flynn 1982, pp. 5-6, Keymer 1992, p. 244 en Castle 1982, p. 29). Deze indruk wordt versterkt door de diversiteit van de reacties van achttiende-eeuwse lezers: terwijl sommigen Clarissa verweten dat ze teveel hechtte aan ‘punctilio’, vonden anderen juist dat ze niet voorzichtig genoeg was. Dat veel lezers sympathie gingen voelen voor Lovelace was echter niet de bedoeling, getuige Richardsons reactie daarop (Eaves en Kimpel 1971, pp. 285-364).
Ondanks deze problemen, die ervoor zorgen dat de expliciete moraal niet eenduidig is en vaak binnen de tekst wordt tegengesproken, maakt Clarissa als het gaat om de ideeën over vrouwen geen al te versnipperde indruk. De belangrijkste oorzaak daarvan is dat Clarissa toch zonder meer fungeert als het ideaalbeeld van de vrouw, en bovendien de sympathie heeft van de lezer. De zwakkere punten in haar karakter en haar onzekerheden maken haar ‘echt’, en de extensieve kennismaking met haar gevoelsleven zorgt ervoor dat de meeste lezers met haar meevoelen. Op deze manier wordt de effectiviteit van de moraal dus weer vergroot. Voor lezers die op diezelfde manier juist gaan meevoelen met Lovelace of zich storen aan Clarissa's overdreven perfectie - wat vooral bij moderne lezers voorstelbaar is - is de moraal hier echter verre van effectief: zij zullen zeker niet de morele lessen hebben geleerd die Richardson in gedachten had.
| |
Sara Burgerhart: burgerlijke koopmansideologie
In Sara Burgerhart is nog meer dan in Clarissa sprake van een duidelijke, expliciete moraal. Dit boek wil waarschuwen voor de gevaren die jonge, ongehuwde meisjes bedreigen als ze een te ‘los’ leven leiden. Ook bij Wolff en Deken is het huwelijk van groot belang: het is de beste manier om die gevaren af te wenden en ervoor te zorgen dat meisjes een nuttige plaats in de samenleving krijgen. In tegenstelling tot in Clarissa, waar het ideaal was dat de huwelijkspartner op grond van rationele argumenten werd gekozen en verliefdheid die keuze soms juist in de weg stond, is liefde in Sara Burgerhart een belangrijke voorwaarde voor het huwelijk, zij het binnen de grenzen van de redelijkheid.
Weer is de ideale vrouw een uitstekend huishoudster en moeder en een steun voor haar man. Geheel passief en beheerst hoeft zij echter niet te zijn, zoals de levendige Sara bewijst. Zelf ziet ze dat ook: ‘Ik ben levendig, vrolijk, mogelijk ben ik los; maar niet dan omtrent beuzelingen. Ik eerbiedig de deugd, aanbid mijn Schepper, bemin alle mensen. Ik kan niet streng zijn, dan omtrent zaken van aanbelang.’ (Wolff en Deken z.j., p. 33) Hieruit blijkt direct het grootste verschil in houding tussen de twee heldinnen. Zowel Sara als Clarissa beseffen na de schokkende gebeurtenissen in haar leven wat ze verkeerd hebben gedaan, maar in tegenstelling tot Clarissa heeft Sara nooit gestreefd naar perfectie, slechts naar een goed en deugdzaam leven op haar eigen manier. Voor Sara, altijd bereid haar ondeugden in te zien, is de terugslag dan ook veel minder groot. Dat is natuurlijk mede omdat het bij haar niet tot een echte ‘val’ komt, maar het is hoe dan ook ondenkbaar dat een realistisch, levenslustig meisje als zij ooit in staat zou zijn net als Clarissa te sterven door ‘consumption’. Streven naar perfectie, zoals Clarissa dat bijna obsessief doet, hoeft niet; zolang de vrouw zich redelijk gedraagt, zich niet laat meeslepen door hartstochten en zich bewust is van haar karakterfouten en die probeert te verbeteren, doet ze al genoeg (Sturkenboom 1998, p. 193 en Romein-Verschoor 1954, pp. 26-27).
De moraal is hier eenduidiger dan in Clarissa: voldoen aan het ideaalbeeld levert geen grote conflicten op tussen de vrouw en de maatschappij, maar zorgt er juist voor dat de vrouw een goede functie krijgt in de maatschappij. Toch zijn er ook in Sara Burgerhart elementen in de tekst die de expliciete moraal tegenspreken en zo de effectiviteit ervan verminderen. Zo zijn er door de afwisseling van briefschrijvers weer verschillende meningen in de roman vertegenwoordigd, en die meningen spreken de algemene lijn van de roman soms duidelijk tegen. In het boek komen bijvoorbeeld twee weduwen voor, die allebei fungeren als raadgeefsters van Sara en worden bewonderd om hun wijsheid; beiden blijven ze het liefst de rest van hun leven alleen. Ze wekken zo de indruk dat het huwelijk toch niet zo ideaal is als het wordt gepresenteerd. Ook Sara's twijfels over het huwelijk dragen daaraan bij. Het grootste gedeelte van het boek houdt ze vol dat ze niet geschikt is om
| |
| |
te trouwen; mannen ziet ze eerder als handige begeleiders die haar mee uit kunnen nemen. De lezer krijgt het gevoel dat ze gelijk heeft: gezien haar onstuimige karakter zai ze zich moeilijk kunnen verzoenen met een ondergeschikte positie binnen het huwelijk.
Over het algemeen lijkt de moraal in Sara Burgerhart erg praktijkgericht: positieve waarden in de maatschappij zijn ook positieve waarden op moreel gebied. P.J. Buijnsters, die persoonlijk verantwoordelijk is voor bijna alle goede, inhoudelijke studies naar Sara Burgerhart, spreekt wat dat betreft (bijvoorbeeld in Buijnsters 1980, pp. 64-66) vaak over een ‘burgerlijke koopmansideoiogie’ die de moraal in de roman zou bepalen. Een stabiele staat met hardwerkende, deugdzame burgers is het ideaal en hoogdravende, extreme ideologieën passen daar niet bij. Deze gematigdheid met het oog op maatschappelijk gewin zorgt ervoor dat Sara Burgerhart iets van de bezieling mist die Clarissa wel heeft.
| |
Onoverbrugbare geloofsconflicten
De aard en werking van de moraal in Clarissa en Sara Burgerhart hangen, zoals gezegd, sterk samen met de omstandigheden waarin de beide romans werden geschreven. Zaken als godsdienst en een zich ontwikkelende nationale identiteit hangen dan ook samen met de ideeën over de rol van de vrouw en de algemene moraal in beide boeken.
In de Nederlanden was religie een bron van veel conflicten, en het is dus logisch dat Sara Burgerhart veel aandacht besteedt aan dat onderwerp. Wolff en Deken hadden in hun boek een duidelijk beeld voor ogen van de juiste benadering van religie, en hun moraal is eenduidig en daardoor zeer effectief. Het maakt hen niet uit tot welke stroming of kerk iemand behoort, zolang die de bijbel en het protestantisme als uitgangspunt neemt, goede werken verricht en zich tolerant opstelt tegenover andere manieren van geloven. De belangrijkste vertegenwoordiger van dit idee in het boek is Sara's voogd, de joviale, soms wat naïeve zakenman Abraham Blankaart. Zelf is hij lid van de Publieke Kerk, maar wanneer blijkt dat Jan Edeling, Hendriks vader, Sara en Hendrik niet wil laten trouwen omdat zij niet Luthers is, gaat hij daar tegenin. Zolang het hart maar op de goede plaats zit, doen die paar kleine verschillen in geloofsopvatting er niet meer toe: ‘Wel zie, wij verschillen zo weinig in geloofsgronden wil ik spreken, dat het niet de pijn waard is, om er zo over aan te gaan’, spreekt hij Jan Edeling vermanend toe (Wolff en Deken z.j., p. 158). Religie is een zaak van ieder individu voor zich; daarom moet iedereen elkaars standpunten accepteren en respecteren.
Dit individualisme is algemeen door historici gesignaleerd als kenmerkend voor de achttiende-eeuwse Republiek, en het past zeker in de protestantse benadering van het geloof. Toch was het in dit geval eerder een oplossing voor een politiek probleem dan een algemeen verspreid gevoel: de verschillende religies botsten zozeer met elkaar, zonder dat er één het absolute overwicht had, dat het zich naar binnen richten om geen aanstoot te geven een noodzakelijk compromis was. (Kloek en Mijnhardt 2001, pp. 198-199 en Sturkenboom 1998, p. 169-170) Het is dan ook maar de vraag of werkelijke tolerantie bestond; Sara Burgerhart zal sommige achttiende-eeuwse lezers misschien tijdelijk overtuigd hebben van het belang ervan, maar in de dagelijkse praktijk van duidelijk onderscheiden groeperingen zal het effect niet erg groot zijn geweest.
In het achttiende-eeuwse Engeland was de situatie op religieus gebied heel anders. De staatskerk domineerde zodanig dat religie voor de meeste Engelsen geen grote problemen opleverde (Barker-Benfield 1992, pp. 70-71). Wel was de invloed van het puritanisme voortdurend op de achtergrond aanwezig (Wolff 1972, pp. 17-47), en dat is duidelijk te merken in Clarissa. Ook hier is sprake van individualisme, maar dat hangt vooral samen met de opkomst van het kapitalisme en met de puriteinse obsessie met ‘selfimprovement’. Clarissa is voortdurend bezig zichzelf, haar emoties en haar karakter pijnlijk nauwkeurig te onderzoeken. Redelijkheid, zoals die in Sara Burgerhart ook op het gebied van godsdienst wordt betracht, is hier geheel afwezig: in het belang van haar zielenheil is Clarissa gericht op een sober, vroom leven, ingericht volgens haar eigen strenge principes.
De expliciete moraal is hier duidelijk en Clarissa's leefwijze wordt nergens overtuigend tegengesproken; aanvankelijk wordt ze er juist door haar hele familie om geprezen. Clarissa maakt het zichzelf zo echter niet gemakkelijk. Het zijn, zoals gezegd, juist haar puriteinse principes die er steeds weer voor zorgen dat haar situatie verslechtert. Dit heeft tot gevolg dat de expliciete moraal op een impliciete manier wordt tegengesproken: wie zich te veel richt naar abstracte principes, is niet geschikt voor deze wereld. Aan het eind van het boek blijkt echter dat dat dan wel klopt, maar dat Clarissa des te meer geschikt is voor het hiernamaals: zonder een spoor van angst en zelfs verlangend naar de dood brengt ze haar laatste uren door.
| |
| |
| |
Geestelijke eenheid en moraal
Een element dat vooral gevolgen had voor de moraal in Sara Burgerhart was nationale identiteit. Het ontstaan van die identiteit was een van de belangrijkste ontwikkelingen in de achttiende eeuw. Landen ontwikkelden zich steeds meer tot moderne naties, kregen behoefte aan grotere saamhorigheid en benadrukten daarom zaken als de gezamenlijke geschiedenis van het volk. Daarnaast werd ook steeds meer gekeken naar de positie en het beschavingsniveau van het eigen land ten opzichte van andere landen, waarbij enthousiast gebruik werd gemaakt van nationale stereotypen. (Kloek en Mijnhardt 2001, pp. 214-227) In de Republiek kwam men tot de conclusie dat het, in vergelijking met de grote voorspoed van de Gouden Eeuw, in hoog tempo bergafwaarts ging met het land. De oplossing werd gevonden in een terugkeer naar de oude waarden van de vlijtige, vrome, nuchtere Hollander met zijn uitstekende handelsgeest (Sturkenboom 1998, pp. 209-213). Opvallend genoeg komen in Clarissa kwesties van nationale identiteit en saamhorigheid nauwelijks aan de orde: Engeland, dat juist in de achttiende eeuw grote welvaart kende, richtte zich eerder op het eigen land dan op het buitenland.
In Sara Burgerhart is het niet moeilijk de oud-Hollandse idealen terug te vinden. Wolff en Deken hebben geprobeerd hun landgenoten ervan te overtuigen dat hun land nog altijd superieur kon zijn aan andere landen, mits de Nederlanders trouw bleven aan de oude zeden en gewoonten en zich niet lieten meeslepen door buitenlandse invloeden. Gezien de historische omstandigheden is die houding niet verrassend, omdat de Republiek in de achttiende eeuw bijna voortdurend te maken had met dreiging vanuit of zelfs oorlog met andere landen. Toch wordt een land als Frankrijk in Sara Burgerhart opvallend veel minder negatief afgeschilderd dan in andere boeken; het lijkt er Wolff en Deken vooral om te doen te zijn dat hun landgenoten, wanneer ze in aanraking komen met vreemde gebruiken, blijk geven van een gezonde scepsis. Wat de effectiviteit van de moraal wel kan beïnvloeden, is het feit dat het oud-Hollandse ideaal sterk samen lijkt te hangen met de burgerij en met het gewest Holland; de aristocratie is van weinig nut voor de samenleving en wordt juist geassocieerd met de verfransing. In Clarissa is ook sprake van een dergelijke botsing tussen de burgerij en de aristocratie, maar erg expliciet wordt die nooit.
| |
Eenduidige moraal versus kwaliteit
Moralisme is een kenmerkend aspect van Sara Burgerhart en Clarissa en van de briefroman in het algemeen, en juist het vergelijken van de romans op basis daarvan laat zien hoe verschillend ze zijn. In Sara Burgerhart is de moraal vaak duidelijk zichtbaar in de tekst, en hoewel hij soms wordt tegengesproken door andere, veelal impliciete factoren, komt de uiteindelijke strekking van het boek nooit serieus in gevaar. Dat Sara Burgerhart desondanks niet alleen in de achttiende eeuw, maar ook in de eeuwen daarna populair bleef, komt door de luchtige toon van het boek: de moraal wordt nergens opgedrongen, maar volgt logisch en vloeiend uit de gebeurtenissen.
Clarissa is een heel ander boek. Waar Sara Burgerhart onserieus en soms onrealistisch is, wordt Richardsons roman gekenmerkt door een ernstige toon en een grote mate van realisme. Door de grote hoeveelheid gezichtspunten in het boek, waarvan er niet één dominant is, is een duidelijke moraal vaak niet eens te vinden, en waar hij wel wordt gevonden, wordt hij steeds tegengesproken door andere stemmen in de tekst. Clarissa is een sterke, sympathieke hoofdpersoon, maar het is voor de lezer soms verleidelijk zich meer te identificeren met Lovelace dan met haar. Richardson schetste in Clarissa de complexiteit van het leven, en slaagde daar op indrukwekkende wijze in, maar dat had tot gevolg dat de moraal voortdurend in gevaar kwam.
Juist op het gebied van de moraal zijn de verschillen tussen Clarissa en Sara Burgerhart groot. Hoeveel Wolff en Deken ook van Richardson hebben overgenomen, de dramatiek en de morele verwarring van Clarissa zijn daar niet bij. Dat wil echter niet zeggen dat Clarissa een betere roman is dan Sara Burgerhart. Dat laatste boek is veel homogener en beantwoordt daarom beter aan zijn doel; hoewel dat niet binnen de moderne eisen valt die aan literatuur worden gesteld, kon het indertijd als een verdienste worden gezien. Bovendien zijn de beide romans in alle opzichten te verschillend voor een eerlijke vergelijking; alleen al de onzekerheid en het zoeken naar de waarheid van het puritanisme tegenover de gemoedelijke nuchterheid van de Hollandse mentaliteit heeft geleid tot zeer uiteenlopende resultaten.
Een vergelijking tussen Sara Burgerhart en Clarissa blijkt dan ook niet zo logisch als altijd is aangenomen. Wel bewijzen beide boeken dat een sterke moraal niet hoeft te betekenen dat de literaire kwaliteit van een roman achteruit gaat; in Clarissa is juist duidelijk te zien hoe Richardsons bewust complexe, genuanceerde moraal bijdraagt aan die kwaliteit. Zo kunnen briefromans als deze ook grote indruk maken op
| |
| |
hedendaagse lezers; het gaat er daarbij alleen wel om dat die in staat zijn de moraal te zien als een gecompliceerd fenomeen en een interessante eigenaardigheid van de achttiende-eeuwse tekst.
Cecilia Schouten (1980) heeft Taal- en Cultuurstudies gestudeerd met als specialisatie Literatuurwetenschap. Dit artikel is een bewerking van haar afstudeerscriptie. Sinds september werkt ze als freelancer voor uitgeverijen.
| |
Literatuur
G.J. Barker-Benfield, The Culture of Sensibility: Sex and Society in Eighteenth-Century Britain. Chicago 1992. |
P.J. Buijnsters, ‘Inleiding’. In: E. Bekker-Wed. Ds. Wolff, en A. Deken, Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart. P.J. Buijnsters (ed.). Deel 1, pp. 1-100. Den Haag 1980. |
Terry Castle, Clarissa's Ciphers: Meaning and Disruption in Richardson's ‘Clarissa’. Ithaca/Londen 1981. |
T.C. Duncan Eaves en Ben D. Kimpel, Samuel Richardson: A Biography. Oxford 1971. |
Anthony Fletcher, Gender, Sex & Subordination in England 1500-1800. New Haven/Londen 1995. |
Carol Houlihan Flynn, Samuel Richardson: A Man of Letters. Princeton, New Jersey 1982. |
Tom Keymer, Richardson's Clarissa and the Eighteenth-Century Reader. Cambridge 1992. |
Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt, 1800: Blauwdrukken voor een samenleving. Den Haag 2001. |
Samuel Richardson, ‘A Collection of the Moral and Instructive Sentiments, Maxims, Cautions, and Reflections, Contained in the Histories of Pamela, Clarissa, and Sir Charles Grandison’. In: Florian Stuber (ed.), Samuel Richardson's Published Commentary on Clarissa 1747-65. Londen 1998 [1755], Deel 3, pp. 85-216. |
Samuel Richardson, Clarissa: Or the History of a Young Lady. Angus Ross (ed.). Londen 1985 [1747-1748], |
Romein-Verschoor, ‘Met de tijd en tegen de tijd’. In: |
P. Minderaa, J.J. Mak et al. (eds.), Boeket voor Betje en Aagje: Van en over de schrijfsters Wolff en Deken. Amsterdam/Antwerpen 1954, pp. 18-30. |
Dorothée Sturkenboom, Spectators van hartstocht: Sekse en emotionele cultuur in de achttiende eeuw. Hilversum 1998. |
Ian Watt, The Rise of the Novel: Studies in Defoe, Richardson, and Fielding. Londen 1963. |
Cynthia Griffin Wolff, Samuel Richardson and the Eighteenth-Century Puritan Character. Hamden, Connecticut 1971. |
Betje Wolff en Aagje Deken, De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart. Amsterdam z.j. [1782]. |
|
|