redactioneel
‘Van sommige recensenten had ik het idee dat ze mijn bundeltje in de rechterhand en mijn boek in de linkerhand hadden en dan gingen kijken of het allemaal wel klopte.’ Na twee nummers zonder interview, heeft Vooys voor dit nummer een grote naam voor een interview kunnen strikken. Thomas Rosenboom vertelt openhartig over zijn romans, het leven en zijn schrijverschap. Uit het aangehaalde citaat blijkt dat Rosenboom het niet altijd eens is met de manier waarop zijn boeken door de critici worden benaderd. Dat de literatuurcritici tijdens het lezen van sommige literatuur de verkeerde verwachtingen hebben, komt in deze Vooys meerdere malen naar voren.
Zo hebben dichters de goede eigenschap om zich niet te conformeren aan de eisen van de poëzierecensenten. De critici waarderen dit niet altijd en laten dit dan ook luidkeels horen in hun periodieke schrijfsels. In het hoofdartikel categoriseert Gaston Franssen de kritiek die de Utrechtse dichter Ingmar Heytze krijgt, en bekijkt daarna of deze terecht is aan de hand van de poëzie. Franssen concludeert dat de verwachtingen van de critici nogal verschillen van de doelen van Heytze: de critici willen (onder andere) een ambitieuze poëzieopvatting terwijl Heytze ‘een pretentieloos dichterschap pretendeert’, aldus Franssen.
Ook in het artikel van Barend Wallet is er sprake van frictie tussen poëziecritici en poëten. De literatuurkritiek heeft moeite met gedichten van postmoderne dichters, omdat de gedichten geen eenheid vormen en geen eenduidige stem uit hun poëzie laten klinken. Deze dichters lijken deze veelheid en meerstemmigheid juist te ambiëren. Wallet bekijkt de grammatica in de gedichten van twee postmoderne dichters en komt tot de conclusie dat een eenduidige lezing doelbewust wordt ondermijnd.
In dit tweede nummer van de eenentwintigste jaargang heeft Vooys ook weer oog voor niet-canonieke kunst. De Hollywoodfilm The Game wordt in een literatuurwetenschappelijk kader bekeken, namelijk het kader van het sublieme. Tristan den Dekker onderzoekt in zijn artikel of deze hedendaagse film kan worden geïnterpreteerd met behulp van de in de Oudheid gewortelde theorie van het sublieme. Hij toont overtuigend aan dat The Game en het sublieme goed samen gaan.
Tot slot wil de redactie bij deze de mogelijkheid aangrijpen om Ann Rigney te verwelkomen. In dit nummer heeft zij haar eerste column geschreven waarin ze bericht over haar avontuur in Harvard.