| |
| |
| |
Een stuivertje gespaard is een stuivertje gewonnen
Een verkenning van twee populaire negentiende-eeuwse tijdschriften
Grappen over vrouwen, advocaten en jagers, de prijzen die worden betaald voor mensenhaar, spannende vervolgverhalen en de meest bizarre wetenswaardigheden uit het buitenland; dit is allemaal terug te vinden in populaire negentiende-eeuwse tijdschriften. Deze bladen werden in heel Europa geschreven voor een breed publiek en hadden vaak het woord ‘stuiver’ in de titel staan. In dit artikel onderzoekt en vergelijkt Sophie Ham twee Nederlandse varianten van deze stuivertijdschriften: het Half stuivers magazijn en het Geïllustreerd stuivers magazijn.
Sophie Ham
Wie denkt aan tijdschriften uit de negentiende eeuw denkt aan De Gids, De Nieuwe Gids en misschien nog aan Vaderlandsche Letteroefeningen. Neerlandici met belangstelling voor de negentiende eeuw zullen wellicht nog twee of drie voorlopers van De Gids kunnen noemen, maar daar houdt de kennis van tijdschriften toch echt op, en de belangstelling eigenlijk ook. En voor zover er al interesse is voor negentiende-eeuwse periodieken, dan gaat deze uit naar de zogenaamde literaire tijdschriften. Pas de laatste jaren is er verandering gekomen in de houding van wetenschappers ten opzichte van populaire geschriften en wordt er breed onderzoek verricht naar tijdschriften. Doordat dit onderzoeksgebied decennialang braakliggend terrein is geweest, valt er nog veel te onderzoeken en te ontdekken. Honderden tijdschriften liggen, in onvolledige verzamelingen verspreid over het hele land, op stoffige zolders te wachten tot ze worden onderzocht, voordat ovenvisjes, vocht en bijtende inkt de bladen voorgoed onleesbaar zullen maken.
Te midden van al deze vergeten tijdschriften, waar nog nagenoeg niets over is gepubliceerd, bevinden zich ook het Half stuivers magazijn en het Geïllustreerd Stuivers magazijn. Deze twee tijdschriften vormen maar een kleine selectie uit een aanzienlijke hoeveelheid tijdschriften die het woord ‘stuiver’ in de titel hebben staan. Ook in het buitenland zijn er tijdschriften met een monetaire aanduiding in de titel (in Engeland het Penny Magazine, in Duitsland het Pfennig Magazin, et cetera). Er lijkt sprake te zijn van een subgenre; ‘het stuiversblad’. Aan de hand van karakteriseringen van het Half stuivers magazijn en het Geïllustreerd Stuivers magazijn zal ik in dit artikel onderzoeken wat eventuele kenmerken van dit genre zouden kunnen zijn. Als het genre tenminste bestaat...
| |
Het Engelse Penny Magazine en zijn navolgers
Het tijdschriftenlandschap in de negentiende eeuw was zeer gevarieerd, er waren tijdschriften die zich richtten op bepaalde doelgroepen, zoals katholieken, protestanten, joden, vrouwen en kinderen of zich specialiseerden op een bepaald gebied, zoals literatuur, kunst of politiek. Ook waren er tijdschriften die een ruimere formule hanteerden, zich richtten op een breed publiek en een veelzijdige inhoud presenteerden. Een belangrijk voorbeeld en voorloper van zo'n breed georiënteerd tijdschrift was het Engelse Penny Magazine, dat door de Society for the Diffusion of Useful Knowledge in 1833 werd uitgegeven. Dit blad was oorspronkelijk bedoeld voor arbeiders en was een betaalbaar, geïllustreerd tijdschrift dat nuttig en leerzaam vermaak bood. Het blad werd in eigen land met een oplage van tweehonderdduizend exemplaren een enorm succes en vond al snel ook in het buitenland navolging. In Frankrijk richtte men het Magazine Pittoresque op en Duitsland kreeg zijn Pfennig Magazin (Jentjens 1995, p.26). De eerste
| |
| |
Nederlandse navolging was het Nederlandsch magazijn ter verspreiding van Algemeene en nuttige kundigheden. Dit tijdschrift richtte zich niet zoals zijn voorbeeld expliciet op de arbeiders, voor wie tijdschriften en boeken nog te duur waren, maar op de rijkere ambachtslieden en winkeliers. Dit publiek was het lezen nog maar beperkt machtig, en rijk geïllustreerde en goedkope afleveringen speelden voor deze groep dan ook een belangrijke rol (Claassen 1998, pp. 134-135). Het Nederlandsch magazijn heeft lang bestaan, maar was waarschijnlijk toch niet echt populair, want door de houtsneden toch nog te duur voor veel mensen (Hemels 1993, p. 311). In Nederland werden navolgers van een blad als Penny Magazine pas in de tweede helft van de negentiende eeuw echt populair. Vanaf die tijd verschenen er zeer veel algemene, geïllustreerde familiebladen, waarschijnlijk omdat in, het wat het industrialisatieproces betreft achterlopende, Nederland de kosten van het vervaardigen van houtsneden toen pas waren afgenomen. De prijzen van de tijdschriften konden omlaag en het lezerspubliek werd als gevolg daarvan groter. Iedere geloofsgemeenschap had zijn eigen familieblad (de Katholieke Illustratie is hiervan het bekendste voorbeeld), maar de bladen hadden met elkaar gemeen dat ze zich allemaal richtten op het vermaak van een breed publiek, geïllustreerd waren en een rijkgeschakeerde, literaire en populair-wetenschappelijke inhoud bevatten (Maas 1991, p. 55-73). Naast het bieden van vermaak en educatie moesten de bladen ook een harmonisch gezinsleven bevorderen. Voorbeelden van dergelijke tijdschriften werden gehaald uit het buitenland, naast het eerder genoemde Penny Magazine werden ook het Engelse Illustrated London News en het Duitse Die Gartenlaube veelvuldig nagevolgd.
Rond 1860 verschijnen ook in Nederland de eerste bladen die namen hebben als Stuivers magazijn. Het aantal tijdschriften met het woord ‘stuiver’ in de titel is opvallend groot. Brinkman geeft in zijn bibliografie de volgende: Stuivers magazijn, Christelijk stuivers magazijn. Half stuivers magazijn en Katholieke stuivers magazijn. Dan zijn er ook nog de Stuiverseditie, het Wetenschappelijk half stuivers museum, het Geïllustreerde stuiversblad, Stuivers novellen en Stuivers preeken (Brinkman 1996, pp. 1131-1132). De vele tijdschriften die ‘stuiver’ in de ondertitel hebben staan, zijn hier dan nog genegeerd. Het is verleidelijk te denken dat we hier te maken hebben met een subgenre onder de familiebladen, waarbij de link naar het Penny Magazine makkelijk is te leggen. Het ‘stuiversmagazijn’ zou dan een familieblad zijn dat dezelfde formule hanteert als het Penny Magazine (of wellicht een Nederlandse variant, waarbij het accent net iets anders ligt): een goedkoop tijdschrift, gericht op een breed publiek, dat lering en vermaak biedt en is voorzien van illustraties.
| |
Stuiversmagazijn als subgenre?
Er is wel reden om aan te nemen dat de naam ‘stuiversmagazijn’ fungeerde als de genreaanduiding van een bepaald type tijdschrift. De naam wordt zowel in de hedendaagse als in de negentiende-eeuwse literatuur gebruikt om een groep tijdschriften aan te duiden. Onduidelijk blijft echter wat men nu precies verstaat onder deze ‘stuiversmagazijnen’ of
Een stuivertje gespaard is een stuivertje gewonnen
Een verkenning van twee populaire negentiende-eeuwse tijdschriften.
Prent uit De Nederlansche Spectator
| |
| |
‘penningmagazijnen’. Het aanzien van deze bladen zal in elk geval niet al te groot zijn geweest, wat men kan opmaken uit namen als ‘stuiversroman’ wat volgens Van Dale ‘goedkoop sensatieromannetje’ betekent. Dat iets soortgelijks ook voor de tijdschriften met een dergelijke naam gegolden zal hebben, blijkt uit genadeloze bespreking van het boek Agape van Johannes Flach in De Nieuwe Gids:
Het is grenzenloos onbeduidend en geeft niet den flauwsten indruk van antieke, laat staan oud-Grieksche gevoelens of personen. [...] Er zijn gansche bladzijden achtereen in het deeltje te vinden, die zóó uit een derderangsstuiversmagazijn konden geknipt wezen, zoo men de Grieksche namen door moderne vervangen had. [cursivering SH] (www.dbnl.nl)
Ook een hooggeplaatst persoon als koningin Wilhelmina las dergelijke bladen: ‘Tijdschriften als “De huisvriend”, en het “Stuivers magazijn” lagen in 1885 op haar salontafeltje.’ (http://www.historisch-toerisme-bureau.nl/artikelen/wilhelminaprofiel.htm). Dat ook zij het Stuivers magazijn las is echter geenszins in tegenspraak met de geringe waardering voor het stuiversmagazijn, want Wilhelmina was acht jaar oud in 1885 en las naast deze tijdschriften (jeugd)boeken als Lelien en rozen, Zonder moeder, Lief en leed uit de zending, Onder de heidenen en Helen's kleintjes. Het beeld van de niet al te hoogstaande literatuur wordt wederom bevestigd door een prent in de Spectator. Hierop zien we een ‘feestelijk uitgedoste jonge losbol’ het Half stuivers magazijn lezen (Maas 1986, p.130).
In de contemporaine literatuur gebruikt Claassen het woord ‘penningmagazijn’ voor rechtstreekse imitaties van Penny Magazine, zoals het Nederlandsch magazijn (en dus niet specifiek voor de Nederlandse bladen die het woord ‘stuiver’ in de titel hebben) (Claassen 1998, pp. 134-136). Kenmerkend voor deze tijdschriften is volgens hem dat ze in afleveringen van acht pagina's verschenen, houtgravures tussen de tekst hadden en waren gericht op het onervaren nieuwe publiek. Wat het publiek betreft, haalt hij ook nog de uitgever Fuhri aan die in 1841 de lezers van ‘penningmagazijnen’ karakteriseert als jonge liefhebbers; ‘kweekelingen van de leesbibliotheken’. Claassen heeft het hier echter alleen over de periode 1830-1850. Of hij de vele geïllustreerde tijdschriften die tien jaar later op de markt verschijnen ook allemaal tot de penningmagazijnen zou willen rekenen is, onduidelijk. Ook Jentjens heeft het over het verschijnen van het Nederlandse Stuiversmagazijn in 1834 en refereert hiermee waarschijnlijk eveneens aan het Nederlandsch magazijn, dat direct in de traditie van Penny stond (Jentjens 1995, p. 26). Voor zover er dus al kan worden gesproken van een subgenre onder de familiebladen der ‘stuiversmagazijnen’, zal dat zich dus zeker niet alleen onderscheiden door de naam ‘stuiver’ in de titel van zo'n blad, ook andere tijdschriften worden ertoe gerekend. De karaktereigenschappen van zo'n penning- of stuiversmagazijn zoals door Claassen geformuleerd, zijn zo algemeen, dat er zeer veel tijdschriften onder zouden vallen; bijna alle tijdschriften die door Hemels worden behandeld in zijn bibliografie van het geïllustreerde tijdschrift.
Bijkomend probleem is, zoals zal blijken uit de volgende bespreking van twee ‘stuiversbladen’, dat er ook bladen stuiversmagazijn heten, die niet voorzien zijn van illustraties, terwijl die illustraties juist steeds als een belangrijk onderscheidend kenmerk worden gezien. In het volgende zullen het Half stuivers magazijn en het Geïllustreerd Stuivers magazijn worden behandeld, en met elkaar worden vergeleken, waarna ik terugkom op de vraag of ‘stuiversmagazijn’ als genreaanduiding kan worden gebruikt.
| |
Half stuivers magazijn (1859-1881)
Veel stuiversbladen hebben dezelfde of soortgelijke titels. Dat geldt ook voor het Half stuivers magazijn. Het betreft hier het vanaf 1859 door Kuypers & Van Duyl in Den Haag uitgegeven weekblad, met als ondertitel Tijdschrift voor alle standen en in de zevende jaargang als extra ondertitel Algemeen huis- en familieblad. Opvallend is dat dit tijdschrift door de jaren heen sterk verandert van karakter. Ik zal dan ook eerst de eerste jaargang bespreken en daarna pas de zevende, en deze delen niet als een geheel behandelen.
Het Half stuivers magazijn is in 1859 een gevarieerd tijdschrift, dat acht bladzijden beslaat. De bladzijden zijn doorlopend genummerd, en iedere maand heeft een soort titelblad. De overige afleveringen zijn te onderscheiden door de nummering van de aflevering in kleine cijfers rechts onderaan de eerste bladzijde van een nieuwe aflevering. Het tijdschrift kost Fl. 1,30, voor 52 nummers, dat is dus een halve stuiver per aflevering. Het tijdschrift heeft vier rubrieken: ‘verhalen, novellen enz.’, ‘allerlei’, ‘nuttig en leerrijk’ en ‘anecdoten en geestige gezegden’. De rubriek ‘verhalen’ neemt het grootste gedeelte van het tijdschrift in beslag. In iedere aflevering komen minstens drie
| |
| |
illustratie Marijke van Veldhoven
| |
| |
verschillende rubrieken voor, waarbij de verhalen en de anekdoten geen enkele maal ontbreken. De verhalen zijn vrij lang, en passen nooit in zijn geheel in een aflevering. Het zijn dan ook vervolgverhalen, die net als in onze hedendaagse soaps meestal op een spannend moment worden afgebroken. Het verhaal over een verdwenen bruid eindigt bijvoorbeeld met zo'n typische cliffhanger;
Zijne ijzerharde hand klemde mijn arm zoo vast, dat het mij zeer deed.
‘Ik vrees’, zeide hij met een onderdrukte, bevende stem, ‘dat zij vermoord is’.
Het verhaal wordt hier afgebroken met de mededeling dat het verhaal later wordt vervolgd. De verhalen zijn clichématig, vol onwaarschijnlijke sprookjesachtige wendingen, eindigen vaak met een huwelijk en de personages zijn nogal oppervlakkig. Veel van deze verhalen zijn geschreven door een zekere Temme. Vermoedelijk zijn J.H.D. Temme, A. Temme, J.H.A. Temme en J.D.H.T. één en dezelfde persoon (of is er een volledige familie Temme verbonden aan het blad?). Ook staan er wel vertaalde verhalen in, maar niet van bekende buitenlandse schrijvers. Zijn de schrijvers van de verhalen wel bekend - naast Temme schrijven ook Ernest Willkomm, L. Rosen en een zekere Hermanus (weer Temme?) voor het blad - van een redactie is geen spoor te bekennen. Als de heer Temme ook de redactie voerde zal dat mij geenszins verbazen, temeer omdat hij ook in de zevende jaargang nog schrijft voor het tijdschrift. Een verhaal van Temme wordt hier, door de nog steeds anonieme redactie, van het volgende commentaar voorzien:
Wij gelooven onze abbonenten geene ondienst te bewijzen, indien wij onmiddellijk op dit verhaal een pas uitgegeven verhaal van den geniale schrijver J.D.H. Temme, getiteld de ‘Regter’ laten volgen.
De veronderstelde genialiteit van Temme is in elk geval in Nederland niet wijdverbreid, maar hij schijnt een redelijk bekende Duitse schrijver van horrorverhalen geweest te zijn (http://www.pitt.edu/~dash/type0779. html).
Met de rubriek ‘allerlei’ sluit het Half stuivers magazijn enigszins aan bij Penny, al is de rubriek niet erg uitgebreid en bevat het vooral zeer korte beschrijvingen van ‘boeren in Siberië’, ‘het renpaard Sunbeam’ en ‘grootste klokken’. De onderwerpen worden vrij moralistisch gebracht en het ‘populair-wetenschappelijke’ neigt wel erg naar populair. Verder bevat deze rubriek bizarre statistieken, zoals een die de huwelijkskans van vrouwen weergeeft. De rubriek ‘nuttig en leerrijk’ bevat vooral recepten; voor inkt, vioollak, vlekkenwater en een middel tegen slechte adem. De anekdoten waar iedere aflevering mee afsluit zijn moppen, waarvan het soms moeilijk is te bedenken wat daar vroeger grappig aan werd gevonden. Deze negentiende-eeuwse humor biedt in ieder geval inzicht in de toen heersende mentaliteit. Op het eerste gezicht valt op, dat er veel moppen over vrouwen worden verteld: ‘Als een half dozijn vrouwen twisten hebben er minstens zes ongelijk’ en vreemd genoeg ook over advocaten en jagers.
De formule van het Half stuivers magazijn is een aantal jaren later ingrijpend veranderd (vanaf wanneer precies weet ik helaas niet, maar in elk geval vanaf 1865). De verschillende rubrieken zijn verdwenen en het tijdschrift bestaat alleen nog uit het verhalen. Het nuttige element, voorzover dat al aanwezig was, is nu geheel verdwenen. Er is wel een rubriek ‘Mengelwerk’, maar die beslaat maar één bladzijde in het laatste nummer van het eerste deel van die jaargang. Het tijdschrift is ook van uiterlijk veranderd: het formaat is kleiner, maar de afleveringen dikker, ze beslaan nu zestien bladzijden. Er wordt niet meer aangegeven dat de verhalen zullen worden vervolgd, de verhalen lopen gewoon door in de volgende nummers en staan niet door elkaar. Er is geen maandelijkse titelpagina meer. Samengebonden tot jaargang is er eigenlijk maar één ding dat dit tijdschrift nu onderscheidt van een verhalenbundel, en dat is de prijsvraag achterin. Die prijsvraag is interessant, omdat bij het bekendmaken van de uitslag alle inzenders met naam en woonplaats worden genoemd. Hierdoor kan men inzicht verkrijgen in de verspreiding van het tijdschrift (door het hele land, vooral in de steden) en
| |
| |
zelfs nagaan welke mensen met welk inkomen een abonnement hadden op het Half stuivers magazijn.
| |
Geïllustreerd Stuivers magazijn (1857-1878)
Het Gëillustreerd Stuivers magazijn dient niet verward te worden met het Geïllustreerde Stuiversblad, maar als men er rekening mee houdt dat het blad vaak onder de oorspronkelijke, en ook weer latere, titel Stuivers magazijn wordt vermeld, dan valt het met de verwarring wel mee. Het Geïllustreerd Stuivers magazijn werd vanaf 1857 door de Gebroeders Belinfante uit Den Haag uitgegeven. Het is een weekblad waarvan iedere aflevering zestien bladzijden telt. De paginanummering is doorlopend, iedere maand is er een nieuw titelblad, meestal voorzien van een prent. De overige prenten staan tussen de tekst, al zijn er eigenlijk maar weinig prenten, soms een hele aflevering lang niet één. De redactie verontschuldigt zich daar ook voor in een ‘aan de lezers’ bij jaargang 1860; er staan maar weinig platen in dit deel, omdat in het volgende deel meer platen zullen staan, en anders moet de uitgever meer platen drukken dan is afgesproken. De redactie laat zich hier ook uit over de grootte van de oplage van het Geïllustreerd Stuivers magazijn, zo'n zesduizend exemplaren. Overigens is de redactie hier, net als bij het Half stuivers magazijn het geval is, anoniem en verder onzichtbaar. Als ondertitel heeft het blad Tijdschrift voor iedereen, waaronder nog elk wat wils staat. Wat het tijdschrift kost, heb ik niet kunnen nagaan, maar volgens Hemels zou het ‘voor iedereen’ te duur zijn en zijn voorbehouden aan de gegoede burgerij. Voor uitgebreidere behandeling van de formele aspecten wil ik verwijzen naar de bibliografie van Hemels (1993, pp. 379-380).
Het tijdschrift kent in jaargang 1860 de volgende rubrieken: ‘novellen en schetsen’, ‘land en volkenkunde’, ‘statistiek’, ‘wetenswaardigheden’, ‘kleinigheden’, ‘gedachten en wenken’ en ‘allerlei’. De nadruk ligt hier veel minder op vermakelijke verhalen dan in het Half stuivers magazijn, het tijdschrift is meer gericht op educatie en sluit dus meer aan bij Penny. De rubrieken wisselen nog in latere jaren, zo komen er ook rubrieken bij voor recepten en levensbeschrijvingen (1861), maar het karakter van het tijdschrift verandert niet drastisch. Een moppenrubriek heeft dit tijdschrift niet, maar ook hier treft men incidenteel een vermakelijke anekdote aan als de volgende:
‘Hoe is het toch mogelijk dat eene dame als juvrouw die zoo lelijk is en volstrekt geen geest heeft, zoo veel minnaars heeft!’ riep iemand uit.
‘Mij verwondert dit niet,’ gaf een ander ten antwoord, ‘'t is waar ze is lelijk en dom, maar daarentegen is ze rijk... en ziekelijk’
Het belangrijkste blijft een toegankelijke presentatie van kennis en iedere aflevering behelst meerdere rubrieken. De aangeboden wetenswaardigheden zijn op een sensationele en moraliserende manier geschreven, zoals een artikel over de schandelijke praktijken in de Amerikaanse gevangenissen. Hier wordt gedetailleerd beschreven hoe een neger de doodstraf krijgt, die voltrokken wordt door middel van ijsbaden. Opvallend is dat de aangeboden wetenswaardigheden, hoewel actueel, in het geheel niet toegespitst zijn op Nederland. De statistieken geven alleen cijfers weer van zaken in Engeland, Duitsland of Frankrijk. In verschillende rubrieken (‘wetenswaardigheden’, ‘kleinigheden’, et cetera) wordt opmerkelijk veel aandacht besteed aan de situatie in Amerika. Ook opvallend is dat bij betere lezing blijkt dat de verhalen zich in het geheel niet in Nederland afspelen en de personages meestal namen hebben als ‘Sir George’ of ‘Miss Trevor’. Ook bij het bekijken van de platen kan men zich niet aan de indruk onttrekken dat de prenten een erg ‘Brits’ karakter hebben. De inhoud van dit blad lijkt dan ook vrijwel volledig gekopieerd uit het Engelse tijdschrift (of misschien een combinatie van Engelse en/of Duitse tijdschriften) (Aarts 2002, pp. 40-41). In latere jaren krijgt het tijdschrift een iets meer ‘eigen’ inhoud dankzij een uitbreiding van de rubrieken met gedichten, muziekstukken, raadsels, dam- en schaakproblemen en een ‘brievenbus’. Deze rubrieken hebben wel een ‘plaatselijk’ karakter, maar de inhoud van de overige stukken blijft allesbehalve ‘Nederlands’. In 1865 is het langste vervolgverhaal ‘Rob Roy’ en de rubrieken ‘wetenswaardigheden’ en ‘allerlei’ bevatten items als ‘Amerikaanse huwelijken’, ‘Requiem van Mozart’, ‘De bevolking van Berlijn’,
‘Rijkdom in 't Rome der Oudheid’ en berichten als onderstaande:
‘Handel in haar’
Naar Engeland wordt jaarlijks voor p.m. 18.000 p.st. menschenhaar verzonden dat aldaar voornamelijk tot het verzamelen van haartoeren gebezigd wordt. Uit Frankrijk Noord-Duitschland en Italië komen de grootste verzendingen. Oostenrijk en België leveren weinig op. De prijs van het haar wisselt van 4
| |
| |
tot 30 sh. het pond voor gewone qualiteit.
Voor fijnere soorten wordt tot 80 sh. besteed.
| |
Appels en peren
Uit het bovenstaande blijkt, dat de door mij onderzochte tijdschriften, behalve het woord ‘stuiver’ in de titel, niet zoveel gemeen hebben. Het Geïllustreerd Stuivers magazijn is waarschijnlijk duur, heeft illustraties, bevat veel informatie en lijkt volledig vertaald. Het Half stuivers magazijn is goedkoop, is niet geïllustreerd en bevat zeker na een paar jaargangen alleen nog amusement, dat waarschijnlijk wel op Nederlandse bodem (vooral door de heer Temme) is geproduceerd. Aanvankelijk hebben de tijdschriften de afwisseling in rubrieken nog overeenkomstig, al zijn de wetenswaardigheden in het Half stuivers magazijn van een (nog) minder wetenschappelijk niveau en beperkt in omvang. Het grootste verschil tussen de bladen is dat het Half stuivers magazijn, zeker na verloop van tijd, in tegenstelling tot het Geïllustreerd Stuivers magazijn meer een boek in afleveringen is dan een ‘echt’ tijdschrift (zie ook Johannes 1995, pp. 57-76). De periodieken hebben gemeen dat ze zich in principe richten op een breed publiek, maar het blijft toch een beetje appels met peren vergelijken.
Van een heel specifiek subgenre ‘stuiversmagazijnen’, met als kenmerk het woord ‘stuiver’ in de titel van het tijdschrift kan dus geen sprake zijn. De verschillen tussen twee ‘stuiversmagazijnen’ zijn al te groot om de bladen over een kam te scheren. Als er al sprake is van zoiets als een ‘stuiversmagazijn’ dan worden deze tijdschriften in elk geval niet gekenmerkt door hun titel, maar door de mate waarin ze lijken op het Engelse Penny Magazine. Een verklaring voor de enorme hoeveelheid tijdschriften die ‘stuiversmagazijn’ heten, is dan simpelweg te vinden in de prijs. Uit de biografische gegevens die Hemels heeft verzameld blijkt na enig rekenwerk dat ieder blad met ‘stuiver’ in de titel ook daadwerkelijk een stuiver kostte. Het Half stuivers magazijn kost een halve stuiver. Een aantal stuiversbladen veranderen op een gegeven moment van naam en zijn vervolgens ook duurder dan een stuiver. Natuurlijk is daarmee niet uitgesloten dat men toch een aantal gemeenschappelijke kenmerken kan toedichten aan ‘stuiversbladen’, al is het maar dat deze bladen, doordat ze in dezelfde prijscategorie vallen, dezelfde mogelijkheden en beperkingen kennen.
| |
Literatuur
R. Aerts, ‘Het algemeen-culturele tijdschrift in het negentiende-eeuwse medialandschap’. In: TS, tijdschrift voor tijdschriftstudies 11 (2002), pp. 34-47. |
Brinkman's catalogus der boeken, plaat- en kaartwerken, die gedurende de jaren 1850-1882 in Nederland zijn uitgegeven of herdrukt; in alphabetische volgorde gerangschikt, met vermelding van den naam des uitgevers of eigenaars, het jaar van uitgave, het getal deelen, de platen en kaarten, het formaat en den prijs, door R. van der Meulen. Facsimile uitgave. Leiden 1966. |
E. Claassen, ‘Het Nederlandsch magazijn, Het Nederlandsch museum en De Honingbij. Drie geïllustreerde tijdschriften in de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw’. In: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 5 (1998), pp. 133-146. |
Half stuivers magazijn. Tijdschrift voor alle standen. 's-Gravenhage 1859. KB Den Haag. Signatuur: 571 E 10. UB Utrecht. Signatuur. ABTHO TT 796. |
J. Hemels en R. Vegt, Het Geïllustreerde Tijdschrift in Nederland. Bibliografie. Amsterdam 1993-1997. |
L. Jentjens, Van strijdorgaan tot familieblad. De tijdschriftjournalistiek van de Katholieke Illustratie 1867-1968. Amsterdam 1995. |
G.J. Johannes, De barometer van de smaak. Tijdschriften: Nederland 1770-1830. Den Haag 1995. |
N. Maas, De Nederlandsche spectator: schetsen uit het letterkundig leven van de tweede helft van de negentiende eeuw. Utrecht 1986. |
N. Maas, ‘Geïllustreerde familiebladen’. In Voortgang, Jaarboek voorde Neerlandistiek, 12 (1991), pp. 55-73. [Geïllustreerd] Stuiversmagazijn. Tijdschrift voor iedereen. 's-Gravenhage 1857-1878. |
1860-1861. KB Den Haag. Signatuur: 569 C 13 en 569 C 14. |
Over koningin Wilhelmina: http://www.historisch-toerisme-bureau.nl/artikelen/wilhelminaprofiel.htm. |
Artikel uit De Nieuwe Gids afkomstig van de dbnl: https://www.dbnl.org/tekst/_nie002nieu03/_nieu002nieu03_0 18.htm |
Over Temme als Duits horrorschrijver: http://www.pitt.edu/~dash/type0779.html |
|
|