Vooys. Jaargang 21
(2003)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| ||||||||||
Abraham, Isaak en het postreligieuze tijdperk
| ||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||
Vele dichters, theologen, schrijvers en filosofen hebben zich met deze vraag beziggehouden, en er zijn dan ook vele verschillende duidingen van dit verhaal gegeven. Een bekende uitleg is gebaseerd op de woorden waarmee het verhaal begint: ‘Hierna gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde.’ God heeft Abrahams gehoorzaamheid op de proef gesteld: hij wilde weten of Abraham hem zelfs tot in het uiterste geval gehoorzaam zou zijn. Of God heeft Abrahams liefde op de proef gesteld: hij wilde weten of Abraham nog altijd meer van God hield dan van zijn zoon. Of God heeft Abrahams vertrouwen op de proef gesteld: God had hem een rijk nageslacht beloofd, en dat nageslacht werd nu vertegenwoordigd door deze zoon, geboren uit zijn oude vrouw Sarah, die haar vruchtbare jaren, zo zij die ooit had gehad, ver achter zich had liggen en die, tenzij door een tweede wonder, nooit meer een zoon zou baren. Als Abraham deze zoon doodde, maakte hij de vervulling van Gods belofte menselijkerwijs onmogelijk. Ging Abrahams vertrouwen in God ver genoeg om ook in deze situatie te vertrouwen op de juistheid van Gods besluiten? | ||||||||||
God, Abraham en WoodyWoody Allen, Amerikaan van joodse origine en (onder andere) schrijver, lijkt zich in zijn verhaal ‘De schriftrollen’ te baseren op de gedachte dat God Abraham op de proef stelde. Hij beschrijft, in een parodie op de ontdekking van de Dode Zeerollen en de Nag Hammadi-geschriften, hoe een schaapherder in een grot in de Golf van Akaba een aantal grote aardewerk potten en twee toegangskaartjes voor een ijsshow aantreft: ‘In de potten werden zes perkamentrollen met oeroude onbegrijpelijke teksten ontdekt die de schaapherder in zijn onwetendheid voor zevenhonderdvijftigduizend dollar per stuk aan het museum verkocht.’ (Allen 1981, p. 91) De authenticiteit van deze rollen, zo schrijft Allen, wordt tegenwoordig sterk in twijfel getrokken, maar desondanks is deze vondst een van de belangrijkste archeologische ontdekkingen in de geschiedenis. Het tweede fragment, door Allen in vertaling weergegeven, luidt als volgt: En Abraham ontwaakte midden in de nacht en sprak tot zijn eniggeboren zoon Isaäk: ‘In mijn droom gebood de stem des Heeren mij mijn enige zoon te offeren, dus trek je broek aan.’ En Isaäk beefde en zeide: ‘En wat zei u toen? Ik bedoel, toen hij met dat verhaal aankwam?’ | ||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||
Daarna gebood de Heere Abraham nog wat te gaan slapen en morgen kontakt met hem op te nemen. Abraham hoort, net als in het verhaal in Genesis, de stem van God en gehoorzaamt Hem. Maar hij geeft, anders dan in Genesis, ook een verklaring voor deze gehoorzaamheid: God ongehoorzaam zijn, is slecht voor zijn eigen hachje. Hij geeft verder weinig blijk van affectie voor zijn enige zoon: ‘Vooruit, laten we gaan want ik heb morgen een drukke dag.’ Sarah, die in het verhaal in Genesis niet aan het woord komt, probeert Abraham in dit verhaal van zijn voornemen af te brengen, maar Abrahams besluit staat vast. Hij gaat op weg, samen met Isaak. Hij heeft Isaak van te voren ingelicht over het lot dat hem te wachten staat - ook in dit opzicht wijkt dit verhaal af van het origineel -, maar toch laat Isaak zich zonder noemenswaardige tegenstand meenemen. Op het moment dat Abraham het offer wil voltrekken, grijpt God in. In afwijking van het verhaal in Genesis doet hij dit niet via een engel, maar in hoogsteigen persoon. God legt Abraham uit dat het een grapje was, spreekt Zijn verbazing uit over het feit dat Abraham dat niet meteen had ingezien en geeft hem ten slotte de wind van voren. Als Abraham God probeert te vermurwen door zijn gehoorzaamheid voor te stellen als een daad van religieuze liefde en toewijding, veegt God die suggestie van tafel. Abrahams daad was een daad van kadaverdiscipline en gebrek aan zelfstandig oordeelsvermogen, meer niet. Waaraan de lezer misschien nog zou willen toevoegen dat deze gehoorzaamheid bovendien was gebaseerd op eigenbelang: Abraham was bereid zijn zoon op te offeren, omdat hij God koste wat het kost te vriend wilde houden. Helaas voor hem lukte hem dat nu juist niet door domweg diens bevelen op te volgen... | ||||||||||
God, Abraham en LeonardLeonard Cohen, Canadese zanger, schrijver en dichter van eveneens joodse origine, geeft in ‘The Story of Isaac’ een minder lichtvoetige wending aan het verhaal. In zijn album Songs from a Room (1969) legt hij Isaak de volgende woorden in de mond:
The door it opened slowly
My father he came in
I was nine years old
And he stood so tall above me
His blue eyes they were shining
And his voice was very cold
He said, I've had a vision
And you know I'm strong and holy
I must do what I've been told
So we started up the mountain
I was running, he was walking
And his axe was made of gold
Woody Allen
| ||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||
Well, the trees they got much smaller
And the lake a lady's mirror
We stopped to drink some wine
Then he threw the bottle over
Broke a minute later
And he put his hand on mine
Thought I saw an eagle
But it might have been a vulture
I never could decide
Then my father built an altar
He looked once behind his shoulder
He knew I would not hide
You who build the altars now
To sacrifice these children
You must not do it anymore
A scheme is not a vision
And you never have been tempted
By a demon or a god
You who stand above them now
Your hatchets blunt and bloody
You were not there before
When I lay upon a mountain
And my father's hand was trembling
With the beauty of the word
And if you call me brother now
Forgive me if I inquire
Just according to whose plan?
When it all comes down to dust
I will kill you if I must
I will help you if I can
When it all comes down to dust
I will help you if I must
I will kill you if I can
And mercy on our uniform
Man of peace or man of war
The peacock spreads his fan
Het verhaal ‘De binding van Isaak’ wordt hier verteld vanuit het perspectief van Isaak. Zijn vader vertelt hem over zijn goddelijke opdracht - ook Cohen wijkt in dit opzicht af van het verhaal in Genesis - en neemt hem mee de berg op. Abraham maakt een kille, harde indruk; hij heeft nu eenmaal een opdracht van God gekregen, en dus zal hij die uitvoeren. Protest is overbodig. Isaak gaat met hem mee - hij is pas negen jaar oud, en waar zou hij naartoe moeten vluchten? Nadat Abraham en Isaak de berg voor een groot gedeelte hebben beklommen, houden ze halt om wat wijn te drinken. Abraham slaat de fles achterover en toont, wellicht door de invloed van de wijn, zijn emoties; hij valt uit zijn rol, zijn masker breekt en hij legt zijn hand op die van zijn zoon, ‘zijn enige, die hij liefheeft.’ Maar gebod is gebod en dus begint Abraham met de bouw van het altaar. Isaak loopt niet weg - en zijn vader weet dat. Het is alsof ze samen begrijpen dat het onmogelijk is aan dit monsterlijke ritueel te ontkomen. Dan spreekt Isaak plotseling uit het verleden tot het heden. Hoe het verhaal is afgelopen is niet duidelijk; in ieder geval heeft Abraham zich bereid getoond zijn zoon te offeren - en misschien is dat wel de essentie van het verhaal. In zijn toelichting bij deze liedtekst schrijft Cohen: ‘This a song called “The Story Of Isaac” and it's about those who would sacrifice one generation on behalf of another.’ (www.leonardcohenfiles.com) Cohen spreekt zich bij monde van Isaak uit tegen de kinderoffers die in het heden worden gebracht. Daarbij maakt hij een zeer scherp onderscheid tussen de daad van Abraham en die van de moderne kindermoordenaars: Abraham is in zekere zin niet toerekeningsvatbaar, want hij leed aan een vorm van godsdienstwaanzin. Hij had een visioen gehad en was in verzoeking gebracht. Blijkbaar maakt het geen verschil of Abraham door een demon of door een god tot zijn daad was opgeroepen; waar het om gaat is dat hij was beïnvloed door een kracht die zich in zijn beleving buiten hemzelf bevond. In de hedendaagse onttoverde wereld, zo impliceert Cohen, is er geen plaats meer voor visioenen, demonen en goden. En daarmee is direct ieder excuus voor het brengen van kinderoffers verdwenen: ‘een schema is geen visioen’, en ‘de hedendaagse mens is nooit door een geestwezen in verleiding gebracht’. De hedendaagse kinderoffers - ik vermoed dat Cohen onder andere naar de Vietnamoorlog (1955-1975) verwijst - zijn het resultaat van berekeningen en schema's. De regisseurs van het bloedbad dat zich in Vietnam voltrekt op het moment dat Cohen zijn lied zingt, en van alle andere slachtpartijen waarbij de oudere generatie de jongere generatie de dood instuurt, dragen geen ‘axe of gold’, maar ‘blunt and bloody hatchets’. Abraham droeg een gouden bijl, die was bedoeld om hout mee te hakken: hij zette de middelen waarover hij beschikte, alles wat hij bezat, in om het hogere doel te dienen dat hij in zijn primitieve devotie geopenbaard had gekregen. Hij zag alles in het licht van dat hogere doel, en Isaak deelde zijn overtuiging: hij zag dat de | ||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||
hakbijl, bedoeld om het hout voor het offer mee te hakken, werd ‘verguld’ door het hogere doel waarvoor het was bestemd - het offer van Isaak. Degenen die zich in het heden boven hun kinderen, boven de jongere generatie hebben verheven en hen volgens plan en schema een zinloze dood laten sterven, houden in tegenstelling tot Abraham ‘hatchets’ in hun handen: een kleiner type bijl, ook gebruikt in de betekenis van ‘strijdbijl’. Er is hier dus geen sprake van een vreedzaam instrument dat door vermeende goddelijke inspiratie een wreed, maar noodzakelijk en onontkoombaar doel is gaan dienen, maar van een oorlogswapen. Bovendien hebben deze bijlen geen gouden glans, maar zijn ze ‘blunt and bloody’: afgestompt en bloederig. Deze bijlen zijn gemaakt en gebruikt voor het doden van mensen. En de hooggeplaatste leden van de oudere generatie, die vanaf hun hogere positie de loop van de geschiedenis menen te kunnen overzien en op basis van een winsten-verliesschema hebben besloten dat het de moeite waard is om ‘een van tevoren berekend aantal’ van hun kinderen te laten sterven om de wereld tegen het ‘Communistische Gevaar’ te beschermen, deze regisseurs waren er niet toen Isaak vastgebonden op de berg lag en zijn vader, verscheurd door verdriet maar ook inwendig geraakt door de betovering van het woord van zijn God, op het punt stond het offer te voltrekken. Abraham kon de gevolgen van zijn daad niet overzien - dat was nu juist de kern van zijn offer. God had hem een rijk nageslacht beloofd, en wanneer Abraham zijn zoon zou ombrengen, stond die hele toekomst op losse schroeven. Maar op basis van zijn religieuze verstandsverbijstering deed hij toch wat God hem vroeg. Dat was waanzin, maar hij deed het op basis van zijn primitieve godsdienstige toewijding en niet op basis van een door hemzelf uitgedachte methode om de wereld door bloedvergieten beter te maken. Abraham geloofde in God en liet het aan hem over om de geschiedenis te leiden. De hedendaagse toeschouwer kan een dergelijke denk- en handelwijze niet meer serieus nemen. Maar, zo impliceert Cohen in dit lied, de almachtige bestuurders die hun zonen de oorlog insturen spelen zelf voor God. Zij denken de geschiedenis vorm te kunnen geven en zij denken de kosten en baten van een oorlog van tevoren te kunnen berekenen en te kunnen besluiten dat de dood van een vooraf ingeschat aantal jonge mensen een waardig offer is voor het behoud van het kapitalistische ideaal van wereldwijde handel en vrijheid. Het doel heiligt de middelen. De geschiedenis van de Vietnamoorlog leert ons dat de mens niet in staat is tot dit soort berekeningen. De Vietnamoorlog kostte veel meer mensenlevens, aan beide zijden, dan de Amerikaanse regering had kunnen voorspellen. De adelaar, behalve symbool voor de goddelijke voorzienigheidGa naar eind2 ook een embleem van de Amerikaanse wereldheerschappij, heeft inderdaad veel weg van een gier. Cohens lied heeft een bitter einde: wat is broederschap? Als iemand mij broeder noemt, is dat dan op basis van het gevoel dat alle mensen broeders zijn, of is het een retorische kreet die de jonge generatie van het ‘Vrije Westen’ ertoe moet bewegen onder een gezamenlijke noemer en met een gezamenlijk, van bovenaf aangereikt doel slachtpartijen aan te richten onder hen die plotseling niet meer als medemensen, maar als ‘de Vijand’ worden gezien? Zolang de mens een autonome status bezit en niet onder een gemeenschappelijke noemer met een gemeenschappelijk ideaal wordt geschaard, zal hij doen wat hem als individu goeddunkt: als hij kan, zal hij zijn medemens helpen, en als hij moet, zal hij hem doden - op het meest basale niveau, als het voortbestaan van het individu wordt bedreigd, zal hij zijn leven tot het uiterste verdedigen. Maar zodra het individu is opgegaan in de grotere organisatie en niet meer in ‘ik en jij’, maar in ‘wij en zij’ is gaan denken, zal het de ander - dat is degene die geen deel uitmaakt van het ‘wij’, en dus buiten de groep staat - doden bij iedere mogelijke gelegenheid: het heeft immers geleerd dat alleen ‘wij’ recht op leven hebben; dat alleen ‘wij’ gelijk hebben en dat alleen ‘wij’ mensen zijn. ‘I will help you if I must’: als die ander noodzakelijk is voor het voortbestaan van de eigen groep, zal het hem helpen. Dan wordt een bondgenootschap aangegaan, dat echter weer wordt verbroken zodra het niet meer noodzakelijk is. Als een rijk olieland wordt aangevallen, zal het Westen de aangevallene te hulp schieten en hem zijn broeder noemen - maar als een economisch onbelangrijk land of volk wordt onderdrukt, steekt niemand een hand uit om te helpen. Broederschap is een woord geworden dat bruikbaar is om het gemeenschappelijke belang te onderstrepen; het heeft niets meer te maken met de gedachte dat alle mensen van nature met elkaar zijn verbonden. De pauw, het rijke Westen, spreidt zijn staart. Hij toont zijn rijkdom en zijn heerschappij, maar de goede verstaander ziet dat achter deze kleurrijke verschijning de grauwe gestalte van een aasgier schuilgaat. In mijn lezing van Leonard Cohens tekst wordt Abraham beschouwd als een figuur uit een ander | ||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||
tijdperk. In zijn tijd was het blijkbaar mogelijk visioenen te zien; goddelijke of demonische opdrachten te ontvangen. In de huidige tijd is er alleen nog de mens die de wereld in een ras tempo naar de ondergang jaagt. De hedendaagse mens kijkt naar een leef- en denkwijze als die van Abraham zoals hij naar een interessant overblijfsel uit een ver verleden kijkt: intrigerend als zodanig, maar niet van toepassing op het leven in het hier en nu. Ook Woody Allen geeft in zijn meer gratuite bewerking van het verhaal uitdrukking aan de kloof die gaapt tussen de wereld van Abraham en die van hemzelf: hij neemt het verhaal in het geheel niet serieus - het is alleen nog geschikt om er de draak mee te steken. Hiermee bevindt de receptiegeschiedenis van het verhaal ‘De binding van Isaak’ zich in een nieuwe fase, die het predikaat ‘postreligieus’ verdient. Joodse thorageleerden en christelijke theologen hebben zich eeuwenlang beziggehouden met de vraag naar het karakter van de God van Genesis 22 en hoe die te rijmen valt met andere, hiervan afwijkende weergaven van zijn persoonlijkheid elders in de TeNaCh en (voor de christenen) het Nieuwe Testament. Søren Kierkegaard stelde in 1843 nog in Furcht und Zittern dat gehoorzaamheid aan de bevelen van God het menselijke ethische niveau overstijgt en gaf er daarmee blijk van dat een verhaal waarin God de mens een opdracht geeft voor hem zeer wel op zijn eigen tijd van toepassing was. Ruim een eeuw later echter, lijkt Leonard Cohen er zonder meer van uit te gaan dat niemand in deze tijd nog door een god of een demon wordt bezocht of verzocht. God is dood en begraven, en wat rest is een verhaal uit een ver verleden, waarin de mens op basis van een religieuze ervaring tot daden kon komen die heden ten dage nog altijd worden gepleegd - er zijn misschien nog nooit zoveel ‘kinderoffers’ gebracht als in de twintigste eeuw - maar die nu, in tegenstelling tot toen, geheel voor rekening van de mens komen. Er is geen Deus ex machina die kan worden aangewezen als degene die de mens tot een onethische daad heeft gebracht: de mens zelf dient zijn verantwoordelijkheid te nemen - maar het lijkt erop dat hij dat minder dan ooit doet. Bram van der Hout heeft, na een jaar Nederlands, Taal- en Cultuurstudies gestudeerd aan de Universiteit van Utrecht. Zijn vakken volgt hij interfacultatief bij de universiteiten in Utrecht, Amsterdam en Leiden. Zijn scriptie zal waarschijnlijk handelen over de Vlaamse auteur Ward Ruyslinck. | ||||||||||
Literatuur
|