Want er bestaat blijkbaar die ongeschreven regel: je hoeft niet te citeren uit de ingekorte scriptie, de uitgewerkte nota, afkomstig uit een college. Wat blijft er dan over: een vaak minieme ontdekking, met het nodige enthousiasme opgeschreven; ‘student speelt onderzoeker’. Dat is niet erg, integendeel, daaraan kan Vooys zijn kracht ontlenen.
Vooys streefde er in die periode ook naar om besproken te worden in rubrieken die aandacht besteden aan literaire tijdschriften, en dat lukte heel soms. Daar stonden we dan, in Vrij Nederland, NRC of Trouw. De besprekingen waren weliswaar inwisselbaar - Vooys was van alle instituutsbladen altijd ‘een van de aardigste’, al was de stijl wel vaak ‘academisch’. Mocht er een bijdrage instaan van een niet-student, dan werd die steevast genoemd.
Besproken worden in de rubriek met literaire tijdschriften betekent nog niet dat je daadwerkelijk als zodanig serieus werd genomen. Wederom lag het niet eens altijd aan de inhoud. Er heeft niet veel vertaalde literatuur in Vooys gestaan, maar wat er stond was met een gelukkige hand gekozen. Maar in de categorie ‘oorspronkelijk Nederlandse poëzie’, tja... dat werk was vrijwel louter afkomstig van die studenten die het allereerste poëziecollege niet serieus hadden genomen, waarin streng werd verteld dat dit geen studie was voor aankomende schrijvers/dichters. De literaire verhalen en de gedichten waren vaak van het