| |
| |
| |
interview
Gekakel van intellectuele wolkenfietsers
Een gesprek over de eerste jaargangen van Vooys, tijdschrift voor letteren
In dit jubileumnummer wilde de redactie graag een beeld proberen te schetsen van de beginjaren van Vooys. Hoe ging het eraan toe tijdens de eerste jaren? Hoe kwamen de veranderingen, die in die tijd veelvuldig voorkwamen, tot stand? De manier om daar achter te komen, was om twee redacteuren uit de beginjaren te interviewen. Twee huidige redacteuren, Hannah Jansen en Anna Rademakers, doen verslag van hun ontmoeting met Suzanne Holtzer en Peter Nijssen, twee redacteuren uit het prille begin.
Hannah Jansen en Anna Rademakers
| |
| |
In oktober 1982 zag het eerste nummer van Vooys, het letterentijdschrift van de Universiteit Utrecht, het levenslicht. Dit tijdschrift was een vervolg op het instituutsblad Voice dat al enkele jaren bestond. Het nieuwe blad moest professioneler worden en bovendien meer plaats bieden aan eigen literaire bijdragen. Vooys heeft inhoudelijk en qua vormgeving verschillende veranderingen ondergaan, maar is tegelijkertijd ook een opvallende constante gebleken in de Utrechtse academische wereld. Dit is een opmerkelijk feit wanneer je bedenkt dat in de afgelopen twintig jaar meer dan honderd studenten zitting hebben genomen in de redactie van Vooys. Zij hebben allen op hun eigen manier een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling die het blad heeft doorgemaakt en allemaal hebben ze bijzondere herinneringen aan hun tijd bij Vooys.
Wie waren deze mensen die het instituutsblad over een periode van twintig jaargangen hebben gemaakt tot het tijdschrift dat het vandaag de dag is? Twee redacteuren van nu praten met twee redacteuren van toen over de eerste jaren van Vooys, hoe zij hun periode bij het letterentijdschrift hebben ervaren en wat Vooys heeft betekend voor hun verdere carrière. Suzanne Holtzer en Peter Nijssen, nu beiden werkzaam als fondsredacteur in de uitgeverswereld, vertellen over hun ervaringen tijdens de beginjaren van een Utrechts tijdschrift voor letteren. Een gesprek over studentikoos gekibbel, financiële beslommeringen en de springplank naar de toekomst.
| |
| |
| |
Schrijven over minder tuttige dingen
Peter Nijssen werd redacteur van Vooys bij het ingaan van de derde jaargang. Hij is in de redactie gebleven tot het einde van jaargang vier. ‘In 1983 heb ik een cursus literaire kritiek gevolgd bij Redbad Fokkema. Toen ik dat had gedaan, wilde ik mijn vaardigheden meteen in praktijk brengen en heb ik gesolliciteerd bij het Dagblad van Noord-Limburg, de regio waar ik vandaan kom. Zij vonden het een leuk idee, maar hadden al iemand voor de bijdragen over literatuur. Omdat het mij niet lukte om voor die krant te schrijven, ben ik bij Vooys gaan solliciteren. Dat ging goed en ik kwam in de redactie.’
Suzanne Holtzer voegde zich anderhalf jaar later, tijdens de vierde jaargang, bij de redactie van Vooys en werd meteen hoofdredacteur. ‘Ik kwam net van een hbo-opleiding, waar een goede mix was tussen het pragmatische en het theoretische. De universiteit was veel theoretischer en daar moest ik in het begin erg aan wennen. In de eerste weken dat ik op het instituut Nederlands rondliep, zochten ze iemand voor Vooys en omdat het me leuk leek ook op de universiteit praktisch bezig te zijn, ben ik op het aanbod ingegaan. Toen ik kwam solliciteren, werd ik gevraagd voor de hoofdredactie en ik vond dat wel een leuk idee. Waarschijnlijk was de doorslaggevende factor dat ik van zo'n pragmatische opleiding kwam. Ik was veel praktischer ingesteld dan de gemiddelde student en ik dacht ook wel dat ik allemaal meteen
| |
| |
wist hoe het moest!’ Nijssen: ‘Wij waren allemaal van die intellectuele wolkenfietsers, dus het lag voor de hand dat Suzanne de hoofdredactie ging doen.’
De redenen om bij Vooys te solliciteren waren dus van verschillende aard. Waar het Holtzer vooral ging om praktisch met literatuur bezig te zijn, wilde Nijssen vooral zelf schrijven. ‘Ik vond het het belangrijkste om zelf te schrijven en dan over minder tuttige dingen dan waar eerder over werd geschreven. Ik vond het blad in eerste instantie totaal oninteressant: er werd over het algemeen slechte poëzie in gepubliceerd, verhalen van niks. Ik had echt het idee van “als ik eenmaal in de redactie zit, gaan we het heel anders doen. Dan komt er serieuze essayistiek in, interviews, literair nieuws.” Een beetje doen wat er bij professionele letterentijdschriften ook gebeurde, maar dan op een studentikozere manier en echt gericht op de student Nederlands.’
Vooys was in eerste instantie een tijdschrift voor primaire literatuur, het gaf studenten de mogelijkheid zelf literatuur te schrijven, in plaats van het alleen te bestuderen. In de loop van de jaren ging Vooys zich echter steeds meer richten op secundaire literatuur. De ambitie was om ervoor te zorgen dat het blad niet alleen door studenten Nederlands werd gelezen, maar ook in ruimere universitaire en literaire kringen bekendheid zou verwerven. Wat begon als een instituutsblad, groeide geleidelijk aan uit tot een serieus letterkundig tijdschrift.
| |
| |
illustratie Wouter Gresnigt, bij ‘redactioneel’, jrg. 19-2
| |
| |
Holtzer en Nijssen menen een aanzienlijke bijdrage aan die ontwikkeling te hebben geleverd. Nijssen: ‘Het blad is volgens mij ooit opgericht met het idee dat de redacteuren daar dan hun eigen gedichtjes in kwijt konden. Ik wilde andere dingen doen. Toen ik net bij de redactie kwam, ben ik bijvoorbeeld Leon de Winter gaan interviewen over zijn nieuwe film De Grens en over zijn literaire werk. Verder heb ik een recensierubriek ingesteld en ben ik begonnen bij uitgeverijen boeken aan te vragen. Dat deed men daarvoor allemaal nog niet. Ze snapten ook niet hoe dat moest. Ik ook niet, maar het is een kwestie van gewoon eens proberen.’
Ook Suzanne Holtzer heeft haar stempel op Vooys gedrukt. Niet alleen inhoudelijk, maar ook wat betreft het uiterlijk heeft Vooys onder haar supervisie bepaalde veranderingen ondergaan. ‘Toen ik erbij kwam, gingen er net heel veel redacteuren weg. We kregen een geheel nieuwe opzet, ook qua vormgeving. We veranderden van drukker en de omslag van Vooys kreeg een nieuw uiterlijk. Ik heb ook nog eens het omslag van Vooys ontworpen. Ik had net een cursus gedaan en een van de omslagen heb ik nog eigenhandig gezeefdrukt. Petra Quaedvlieg heeft in die tijd een reeks gemaakt van interviews met literatuurwetenschappers en er kwam een column van Frans de Rover. Ik denk dat hij de eerste wat bekendere figuur was die voor Vooys schreef. Het was absoluut de ambitie om Vooys boven het niveau van het schoolblaadje uit te tillen.’
| |
| |
De concurrentie in het wereldje van de letterenbladen heeft er ook toe bijgedragen dat Vooys zich ging ontwikkelen. Het bestaan van Frame, het Utrechtse tijdschrift voor literatuurwetenschappers, dwong Vooys de opzet te verbreden. Dit is volgens Holtzer niet slecht geweest. ‘Toen werd Vooys ook voor het eerst besproken in Vrij Nederland’.
| |
Hoogtijdagen van politieke correctheid
Ondanks de ontwikkeling van primaire naar secundaire literatuur die al vroeg was ingezet, is Vooys - zeker in de eerste jaargangen - een podium gebleven voor studenten met schrijvers-ambities. De redacteuren van het eerste uur, Kees-Jan Backhuys, Marten Roorda en Robert van 't Wout, gaven zelfs een aparte katern uit in Vooys, De Voorbode, met literatuurtheorieën en eigen literair werk. Ook Peter Nijssen heeft een tijd meegewerkt aan De Voorbode. ‘Dat was een jongensclub die bijzonder idealistische ideeën had over hoe literatuur er moest uitzien. Het was ons standpunt dat literatuur “intensivistisch” moest zijn. Vreselijk, vreselijk, waar confronteer je me mee! Ik vraag me zelfs af of daar echt primaire literatuur in stond. Het waren vooral van die verschrikkelijke pamfletachtige teksten over literatuur. De Voorbode stond min of meer los van Vooys. Het zat weliswaar in het tijdschrift, maar er werd wel op gewezen dat het een zelfstandige uitgave was. Het had natuurlijk met Vooys te maken,
| |
| |
omdat de helft van de jongens van De Voorbode ook in de redactie van Vooys zat. Maar wij kwamen gewoon één keer in de maand bijeen om veel te zuipen en ideeën over literatuur te spuien.’
Voor Suzanne Holtzer, die hoofdredactrice was in de laatste jaren van De Voorbode, was het niet altijd gemakkelijk om deze bijlage los te zien van Vooys. De ingenaaide katern zorgde nogal eens voor spanningen in de redactie, weet Holtzer te vertellen. ‘Er was op een gegeven moment een kwestie die onder mijn verantwoordelijkheid viel. Het ging over een gedicht van Kees-Jan Backhuys dat hij wilde publiceren in De Voorbode. Het was iets seksistisch, waarvan ik zei: “dat komt er echt niet in”. Daar was hij toen woedend over. Toen ik hem jaren later sprak bij Vers voor de Pers ging het er nog over! Uiteindelijk accepteerde hij het, maar het was wel een kleine strijd. Wie heeft het nu eigenlijk voor het zeggen? En heeft De Voorbode nu wel of niet de vrijheid om te doen wat ze wil binnen Vooys? Dat was een interessante kwestie.’ Holtzer geeft toe dat ze de situatie nu anders zou hebben aangepakt, maar ze weet nog precies waar ze toen over viel. ‘Het had te maken met die hele Mieke Bal-achtige problematiek: vrouwbeelden en dergelijke. Eigenlijk absurd als ik er nu aan terugdenk, maar dat speelde in die tijd heel erg. Seksistisch, dat was volgens mij het doorslaggevende argument.’ Peter Nijssen kan zich het voorval ook nog herinneren. ‘Ik vond het lichtelijk
| |
| |
overdreven van Suzanne, maar ja, het waren nu eenmaal de hoogtijdagen van het politiek correcte denken.’
Ondanks de spanningen ging de opheffing van De Voorbode redelijk geruisloos. Holtzer: ‘We hebben dat op een gegeven moment afgesproken: nu nog een jaar. Het was toch niet zo'n heel gelukkige constructie.’
| |
Koffie en gekibbel
In tegenstelling tot De Voorbode kwam de redactie van Vooys vaker dan eens in de maand bijeen. Peter Nijssen heeft goede herinneringen aan die tijd. ‘We hadden toen nog een redactielokaal op de Uithof en daar zaten we wel vaak. Ik denk dat ik minstens drie keer per week even de redactiekamer binnenliep en daar was dan ook altijd iemand bezig. Iemand tikte een stukje uit of ze waren gewoon koffie aan het drinken. Er moest wel minstens één keer in de week echt vergaderd worden, maar dat ging dan vaak op een nogal dilettanterige manier.’
Holtzer heeft het gevoel dat het er juist heel professioneel aan toe ging. ‘Men was zeer gedisciplineerd en iedereen nam het werk voor Vooys erg serieus. De sfeer in de redactie was heel goed. We kwamen volgens mij slechts eens in de twee weken bij elkaar, maar op het
| |
| |
moment dat er een deadline moest worden gehaald, was iedereen stand-by. Dan werden er afspraken gemaakt met de drukker en dan haalden we die deadline ook. Het was een zeer levendige tijd. Iedereen voelde het als zijn blad en wilde er echt iets van maken.’
Midden jaren tachtig waren de technische middelen nog niet zo ver ontwikkeld als vandaag de dag, waardoor de redactie een flinke taak had aan de opmaak van het tijdschrift.
Nijssen: ‘Wij deden de vormgeving in die tijd natuurlijk nog zelf. Het was echt ongelofelijk, alle artikelen werden uitgetypt op een elektrische typemachine, met zo'n bolletje. Daarna moest je alles kopiëren en eindeloos correcties aanbrengen met typ-ex. We lieten het alleen drukken buiten de deur.’
Suzanne Holtzer maakte het haar redacteuren niet altijd gemakkelijk als de deadline naderde. ‘Ik weet nog dat Paul van der Lecq eigenhandig paginanummers moest opplakken. Ik zat hem steeds enorm op de huid dat we moesten opschieten om naar de drukker te gaan. Toen zei hij de volgende dag: “Nou, ik had gisteren wel een beetje hoofdpijn”. Ach, het was gewoon keihard werken om dat blad te maken.’
Zoals binnen elke redactie, zijn er ook conflicten geweest in de eerste jaren van het bestaan van Vooys. De Voorbode-kwestie staat de oud-redacteuren nog het beste bij, maar Nijssen kan zich herinneren dat meningsverschillen aan de orde van de dag waren. ‘Er was
| |
| |
voortdurend geruzie, maar wel op een leuke, studentikoze manier. Er was altijd gebekvecht en gekibbel. De een wou dat het zo was en de ander niet, maar dat was ook enerverend. In mijn tijd was er ook niet echt een hoofdredacteur die de macht had om dat zaakje autoritair te leiden. Het werd vaak een groot gekakel en dan gebeurde er soms wekenlang helemaal niks!’
Een van de hoofdonderwerpen van het geruzie was de omgang met auteurs. Wordt een stuk wel of niet geplaatst en hoe ver mag de eindredactie gaan in het aanbrengen van wijzigingen in een bijdrage? Nijssen: ‘Dat was een constante bron van gekibbel, vooral onderling in de redactie. Dat je iets niet kan maken, dat het te ver voert. De een wil het stuk wel publiceren, de ander ziet er niets in... Dan krijg je ook wei te maken met teleurgestelde auteurs Maar mensen op de hoogte stellen van het feit dat hun schrijverij niets voor ons is, dat is bij de uitgeverij nu eigenlijk ons vak. We hebben ook eens een column afgewezen van de broer van Bart Chabot. Dat was toen onze beroemdste medewerker en daar is wel wat onenigheid over ontstaan. Een ander punt was het uitbesteden van stukken. Als je iemand vroeg om over een bepaald onderwerp te schrijven, kon je het volgens sommigen niet meer weigeren, ook al was het verschrikkelijk. Dan kon je nog wel eindeloos gaan redigeren, maar dan kreeg je daar natuurlijk ook weer conflicten over. in hoeverre is het nog het stuk van de auteur? Het vereist allemaal vreselijk veel diplomatie en tact.’
| |
| |
| |
Universitaire sponsoring
Vooys is van oudsher geen rijk tijdschrift. Subsidieperikelen en geldzorgen zijn het blad allerminst vreemd. Zeker in de beginjaren van Vooys was het niet gemakkelijk het hoofd financieel boven water te houden. Nijssen: ‘Wij deden de PR voornamelijk via flyers en handouts. Voor posters hadden we bijvoorbeeld geen geld. Maar we gingen wel trouw de boekhandels af. In Utrecht en in Amsterdam, misschien ook wel in Leiden en Nijmegen. Daar legden we dan nummers van het tijdschrift in commissie neer en na een tijdje gingen we kijken of er iets was verkocht. En dat gebeurde zelfs wel eens!’
De Universiteit Utrecht heeft Vooys altijd financieel ondersteund. Nu gebeurt dat door middel van sponsoring door het U-fonds. Vijftien jaar geleden echter, was er een andere constructie: de ‘eigen bijdrage’. Als eerstejaars student moest je een eigen bijdrage betalen voor kopieerkosten en andere facilitaire voorzieningen. Daar zat ook het abonnementsgeld voor Vooys bij. Suzanne Holtzer noemt dit een ‘gouden formule’ en heeft zich ingezet voor het behoud van deze constructie toen het op de helling kwam te staan. ‘In mijn tijd wilden ze de eigen bijdrage al afschaffen. Ik weet nog dat ik bij dr. Van den Akker en de coördinator van het instituut heb gepleit om het systeem te handhaven, want zo had Vooys ook meteen meer betrokkenheid van studenten.’ De eigen bijdrage was echter vooral economisch gezien
| |
| |
illustratie Judith de Graaf, bij ‘Taalkunde en poëzie: dichter en boer’ van Johan Kerstens, jrg. 19-3
| |
| |
belangrijk voor het letterentijdschrift. ‘We moesten de drukker per nummer betalen en met de advertentiekosten en de eigen bijdrage konden we net quitte spelen.’
Met de betrokkenheid van de studenten viel het volgens Nijssen alleszins tegen. ‘Vooys was niet iets dat intens werd meebeleefd. Die indruk kreeg ik zeker niet. We kregen alleen wel eens kopij binnen.’ Holtzer brengt daar tegenin dat er toch altijd nieuwe redacteurs kwamen, die heel betrokken bleken te zijn. ‘Kennelijk is er maar een heel klein percentage mensen binnen een grote groep dat zo'n blad kan maken en dragen. Het is toch al die jaren goed gemaakt. Het tijdschrift heeft een enorme constante, dat is echt interessant!’
De ‘eigen bijdrage’ zorgde voor een vaste lezersgroep van 150 à 200 mensen. Aangezien Vooys ook buiten de universiteit publiek had, was de oplage in de eerste jaargangen ongeveer 400 exemplaren. De twintigste jaargang heeft een oplage van 500 exemplaren. Nijssen vindt het niet vreemd dat de oplage bijna constant is gebleven. ‘Het verbaast me niets dat de oplage niet veel hoger is geworden. Ik denk dat je blij moet zijn als je tegenwoordig een blad kunt maken met die oplage. Ik vermoed dat de oplage van Vooys niet veel lager is dan dat van andere literaire tijdschriften, denkend aan een blad als Optima.’
Hoewel Vooys - in elk geval deels financieel - altijd onder supervisie van de Universiteit Utrecht heeft gestaan, heeft deze instelling zich zelden bemoeid met de inhoud van het
| |
| |
tijdschrift. Er was wel een redactiecommissie - bestaande uit twee medewerkers van het instituut Nederlands - die een oogje in het zeil hield, maar vaak is tussenkomst niet nodig geweest. Nijssen: ‘Ik kan me slechts één geval herinneren dat we daadwerkelijk op de vingers zijn getikt. Kees Fens heeft eens, toen hij nog hoogleraar was in Nijmegen, een rede uitgesproken ter gelegenheid van zoveel jaar herdenking Bredero. Dat was echt een idioot wollig stuk en het werd ook nog in de Volkskrant gepubliceerd. Toen hebben wij het ook heel klein en bijna onleesbaar afgedrukt, met een column van mij erbij. Heel satirisch en venijnig jegens Eens. Ja, daar zijn we toen nog wel voor op het matje geroepen bij mevrouw Schenkeveld die ons zei dat we dat absoluut niet meer mochten doen.’
| |
Podium voor passie
Niet alleen geldgebrek speelde een rol in de geschiedenis van Vooys, ook de toevoer van kopij, of liever het gebrek daaraan, drukte zijn stempel op het tijdschrift. De laatste jaren worden de bijdragen vooral geschreven door auteurs van buiten de redactie. In de tijd van Nijssen en Holtzer werd het werk veelal binnenshuis gedaan. Nijssen zegt hierover: ‘We hadden absoluut niet genoeg kopij. Uiteindelijk kwam het er toch op neer dat we dat blad zelf vol moesten schrijven. We kregen natuurlijk wel meer kopij dan we plaatsten, maar daar
| |
| |
zat ook veel bij dat echt niet publicabel was te noemen.’
Suzanne Holtzer vond het wel prettig dat de redacteurs zelf de meeste bijdragen voor het tijdschrift leverden. ‘Het was het aantrekkelijke van Vooys, dat je het als podium kon gebruiken om zelf te schrijven. Voor ons was namelijk het belangrijkste dat je je gedachten kon formuleren, want dat was toch de uitoefening van je vak.’ Volgens Holtzer is de grootste verandering die Vooys in de afgelopen jaargangen heeft ondergaan, de overstap van voornamelijk ‘interne’ kopij naar bijdragen van buiten de redactie.
Veelvoorkomend zijn tegenwoordig de bijdragen naar aanleiding van een bepaalde collegereeks; veel kopij komt immers uit de universitaire hoek, van zowel studenten als docenten. Toen de redacteuren vooral zelf schreven, was dit minder het geval. Holtzer: ‘Vooys was juist een manier om buiten het blikveld van de colleges te kunnen schrijven. Over onderwerpen die je gewoon interesseerden, waarvoor je een passie had.’
Docenten schreven niet snel voor Vooys, kan Peter Nijssen zich herinneren. Naast de redacteuren waren het vooral studenten die een bijdrage leverden. ‘Tegenwoordig publiceren veel meer gearriveerde schrijvers in Vooys, dat hadden wij nauwelijks. Docenten hadden er geen tijd voor. Er werd sowieso in die tijd zeer weinig gepubliceerd, zeker in de hoek van de letterkunde, wat toch ons belangrijkste aandachtsveld was. Ik vind dat mensen die aan de
| |
| |
universiteit zijn verbonden ook wel eens iets op papier mogen zetten. Het feit dat dat toen nauwelijks gebeurde, had ook te maken met een teneur van uiterste degelijkheid van mensen als Sötemann en Gerritsen. Die vonden dat je minstens een jaar moest studeren op elke zin voor je het kon publiceren. Dat heeft toch veel mensen terughoudend gemaakt.’
De criteria voor kopij waren nochtans helder en simpel. ‘Het moest goed geschreven zijn en inhoudelijk wat voorstellen. Ik denk dat we ook wel eens kopij hebben afgewezen omdat we vonden dat het inhoudelijk niet paste in ons blad of omdat het niets met journalistiek te maken had.’
| |
Springplank naar de toekomst
Holtzer en Nijssen zeggen dat ze veel hebben geleerd van hun tijd bij Vooys. ‘Niet alleen van de inschattingsfouten of de keren dat ze over de schreef gingen, maar ook van het praktische werk. Suzanne Holtzer denkt nog vaak aan haar jaren bij Vooys. ‘Er was een rechtstreekse lijn van mijn tijd bij Vooys naar mijn latere bezigheden. Na Vooys ben ik bij Optima terechtgekomen en alles wat ik bij Vooys had geleerd, kon ik daar weer in praktijk brengen. Het gaat van het paginanummer op de juiste plaats krijgen tot het onderhandelen met de drukker over een goede prijs en hoe je het ledenbestand moet bijhouden.’ Na drie
| |
| |
jaar voor Optima te hebben gewerkt, is Holtzer via freelancewerkzaamheden voor uitgeverijen en productiefondsen, redacteur geworden bij De Bezige Bij. ‘Ook een regelrechte lijn. De essentie is toch hetzelfde: je hebt een x aantal pagina's dat je vol moet krijgen. Je moet daar een formule voor bedenken, denken aan de omslag en aan de mensen er omheen.’
Peter Nijssen heeft vooral het schrijven nog lang gepraktiseerd. Na zijn studie heeft hij onder andere geschreven voor BoekBlad, Vrij Nederland en HP de Tijd. Ook is hij verbonden geweest aan verschillende kranten, heeft hij boeken geschreven en vertalingen gemaakt. ‘Uiteindelijk ben ik bij De Arbeiderspers terechtgekomen en toen heb ik langzaam het schrijven afgebouwd. Maar bij een uitgeverij moet er ook veel worden geschreven, van prospectussen tot flapteksten, brieven en nota's. Schrijven is iets dat je blijft doen. Ik werk nu zelf trouwens ook aan een boek, weliswaar mondjesmaat en heel langzaam. Het wordt een nonfictieboek over wielrennen, als amateur-wielerhistoricus.’
Ook veel andere redacteuren hebben na hun tijd bij Vooys hun carrière in dezelfde richting voortgezet. Suzanne Holtzer weet van enkele oud-redacteuren dat Vooys een springplank was naar werk in de journalistiek of in het uitgeverswezen. ‘Er zijn veel mensen van Vooys in het letterencircuit gebleven, in het boekwezen of bij de krant. Barbara Eggels is bij de ECI
| |
| |
terechtgekomen, Petra Quaedvlieg en Joke Mat bij de krant. Ook Cor Hospes is journalist geworden.’
Op professioneel gebied is Vooys voor een aantal mensen heel efficiënt geweest. Maar ook op persoonlijk vlak heeft het tijdschrift zijn impact gehad. Holtzer vertelt: ‘Petra Quaedvlieg is een goede vriendin van mij geworden, die heb ik echt gevonden in de redactiekamer van Vooys. Ook Paul van der Lecq zie ik nog regelmatig en ik hoor wel eens iets van Henk Hardeman. Joke Mat, die de hoofdredactie van mij heeft overgenomen, heb ik ook nog eens ontmoet.’ Peter Nijssen heeft zijn kennissen vooral nog in de Voorbode-kring. ‘Ik spreek Marten Roorda nog wel eens en ik ben heel lang bevriend gebleven met Kees-Jan Backhuys.’
Beide oud-redacteuren zijn het er over eens dat hun Vooysperiode de moeite waard is geweest. Nijssen ‘Ik zou een aantal mensen uit de Vooysredactie nog wel eens terug willen zien. Het is al zeventien, achttien jaar geleden, maar het was echt een leuke tijd.’
| |
| |
Cover jaargang 12-4
| |
| |
Cover jaargang 13-3
| |
| |
Cover jaargang 14-1
| |
| |
Cover jaargang 14-3
| |
| |
Cover jaargang 15-2
| |
| |
Cover jaargang 16-1
|
|