Vooys. Jaargang 20
(2002)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |||||||||||||
Dood en geboorte van een lied
| |||||||||||||
Filosofisch vacuümZo heel af en toe verschijnt er ook nu nog wel literatuur die probeert met haar hoofd boven het maaiveld van overwegend autobiografische en quasi-filosofische boeken uit te steken door ook eens naar de wereld om zich heen te kijken. De literatuurcritici zijn echter meedogenloos. Engagement wordt wel sympathiek gevonden, maar niet in de literatuur. Hoe voorzichtig schrijvers hun maatschappijkritiek ook formuleren, het commentaar is steevast dat de auteur zich in zijn werk zou hebben overschreeuwd. Politieke en maatschappelijke ontwikkelingen zouden pas als onderwerp kunnen dienen nadat zij zich tot geschiedenis hebben verdicht. Het non-engagement van de ‘generatie Nix’, maar ook de gedachte dat kunst zich slechts in een soort filosofisch vacuum zou mogen begeven, volledig afgewend van de boze buitenwereld, zijn geen vruchtbare voedingsbodems voor geëngageerde kunst. Bovendien wordt de literatuur die zich alsnog bezig houdt met zulke zaken in het maatschappelijk debat volledig genegeerd. Toch vroegen velen zich onlangs af, naar aanleiding van de gebeurtenissen op 11 september, of het wel juist is dat schrijvers blijven zwijgen en weigeren in hun werk een stelling in te nemen. Voorlopig heeft deze discussie nog weinig opgeleverd en hebben journaille en wetenschap, wat de meningsvorming betreft, hun monopolie weten te behouden. Geëngageerde literatuur wordt niet getolereerd. Zelfs de socialistische gedichten van een bekende dichter als Gorter kunnen steeds minder waardering vinden. Zo schrijft Willem Wilmink in 1997 in een voorwoord bij Gorters Mei (1889) dat hij in Gorters socialistische gedichten | |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
überhaupt geen poëzie meer kan zien. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dichters uit het Nederlands socialistisch verleden, die zich voornamelijk op de sociale ongerechtigheid gericht hebben, nu grotendeels zijn vergeten. Een van die dichters is Freek van Leeuwen. Van Leeuwen maakte onderdeel uit van de groep socialistische schrijvers die actief was in de jaren dertig van de vorige eeuw. Deze groep was grotendeels gegroepeerd rond het literair tijdschrift Links Richten, waarop nog zal worden ingegaan. Het zou een van de weinige experimenten in Nederland zijn waarbij ‘arbeiders’ zich zelf zouden wagen aan de totstandkoming van een revolutionaire arbeidersliteratuur. De groep stond in de traditie van de Proletkult die vooral in Duitsland en Rusland populair was; het creëren van een proletarische revolutionaire literatuur voor en door arbeiders. De groep zal naast de ontwikkelingen in Rusland zeker zijn beïnvloed door de opkomst van een revolutionaire arbeidersliteratuur in Duitsland waar de Proletkult onder Erwin Piscator een enorme opgang beleefde en werd vertegenwoordigd door de groep schrijvers rond het blad Die Linkskurve.Ga naar eind1 De gedichten van het Nederlandse collectief kenmerken zich naast hun ‘gewilde’ engagement en revolutionariteit ook door een zekere oorspronkelijkheid. Het taalgebruik is dat van de straat. De geuite onvrede klinkt oprecht. Het titelgedicht van Freek van Leeuwen uit zijn eerste bundel Uitverkoop (1933) is hiervoor illustratief. Zinnen als: ‘M'n moeder verkocht vaak d'r hemd van d'r gat / Als ze Vrijdags geen centen voor brood meer had,’ zijn natuurlijk zeer triviaal. Maar juist doordat Van Leeuwen de problematiek van de straat verbindt aan het gevoel ‘verkocht te worden’, maakt het gedicht meer dan een tijdsdocument. Immers, de beschreven wereld waar alles draait om ‘koopen en verkoopen’ is niet alleen de wereld van de jaren dertig. Het gevoel kan tijdloos en universeel worden genoemd. Het gevoel in het leven te moeten presteren, omdat anders gemakkelijk voor ‘één rijksdaalder’ je lichaam en ziel kan worden verkocht, is van alle tijden. We zullen zien dat ook in de jaren zestig Van leeuwen daarom nogDe beroemde geëngageerde dichter; Herman Gorter
zal blijven schrijven over het leven van de mens, dat steeds meer beheerst wordt door materiële krachten die ‘liefde en geluk’ gemaakt hebben tot ‘incourante fondsen’. | |||||||||||||
Nietsontziend kapitalismeIn zijn levensherinneringen beschrijft Van Leeuwen, hoe in de ‘roaring twenties’, aanvankelijk ook binnen de socialistische poëzie, een grote levendigheid heerste, een groot geloof in de toekomst. Aan het eind van de jaren twintig gaat het in Nederland steeds slechter, de werkeloosheid stijgt en zal in de jaren dertig een hoogte van ruim 400.000 werkelozen bereiken; Nederland is in een crisis beland. In de literatuur staat een nieuwe groep dichters op die een veel hardere soort realistische literatuur ging schrijven. Een literatuur die op een zeer directe manier de vreselijke levensomstandigheden van vele arbeiders op dat moment beschreef. Ook Freek van Leeuwen kende de slecht betaalde fabrieksarbeid en ten slotte ook de uitzichtloosheid van een werkloos bestaan. Eenvoudig en rauw-realistisch beschrijft hij een tijd van nietsontziend kapitalisme: ‘En allen staan we, kooplui op de mart, / Engros, detail, in liefde of benzine, / In kunstzij of een menschenhart, / Om geld, èf een hap | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
vreten te verdienen. / We dringen op: één bloedbeluste bend, / Vertrappen alles wat niet mee kan kommen...’ (Van Leeuwen 1932, p. 41). Over deze gedichten uit zijn beginjaren zegt een aantal mensen dat Van Leeuwen zich zou hebben overschreeuwd.Ga naar eind2 De hardheid van de gedichten zou ten koste zijn gegaan van emotionele en poëtische aspecten. Evengoed zou gesteld kunnen worden dat er rond deze tijd voor een groot aantal mensen genoeg reden tot schreeuwen was en het de plicht van een geëngageerd dichter was ook dit schreeuwen in zijn gedichten te verwerken. Bovendien zorgt de directheid van deze gedichten ervoor dat Van Leeuwen soms heel snel en zonder omhaal tot de kern van de zaak komt. | |||||||||||||
Ultralinks richtenEen belangrijke periode voor Freek van Leeuwen was de tijd waarin hij zijn medewerking aan het communistische literaire tijdschrift Links Richten verleende. In het tweede nummer van Links Richten van 1 november 1932 schrijft Freek van Leeuwen een artikel over revolutionaire poëzie. Hierin pleit hij ervoor om het kunstenaarschap af te leggen en kunst nog slechts als wapen in de klassenstrijd te zien: ‘[...] gedichten zullen manifesten zijn - proza proclamaties...’ (Reprint Links Richten 1973, p. 66). Rond 1932 was binnen Het internationaal Verbond van Proletarische Schrijvers, waarvan ook Links Richten lid was, deze zienswijze alweer achterhaald en werd gewerkt aan de ontwikkeling van een socialistische (als tegenhanger van een revolutionaire) literatuur. Een groot aantal mensen was van mening dat een grote literaire deskundigheid is vereist om ook werkelijk grote socialistische literatuur te kunnen schrijven. Logischerwijze wees men daarom literatuur af die alleen als proclamatie en manifest was bedoeld en die zich niet laat leiden door een bepaalde esthetiek. Jef Last, een van de invloedrijkste leden van Links Richten, die in 1932 in Moskou verbleef, betitelt Van Leeuwens standpunt in een brief aan de redactie van Links Richten als een achterhaald ultralinks standpunt (Reprint Links Richten 1973, p. 298). Hier blijkt duidelijk hoe Van Leeuwen zich niets aantrekt van de dogmatiek van anderen en gewoon zijn eigen mening op tafel legt. Voor Van Leeuwen is het belang van de eenvoudige arbeider het belangrijkste: ‘[...] de massa hééft geen behoefte aan gedichten. De massa heeft überhaupt geen behoefte aan kunst. Met hand en tand heeft zij zich te verdedigen tegen honger en fascisme. [...] En daarbij kan zij zich niet door een stel roode poëten voor de voeten laten lopen.’ (Reprint Links Richten 1973, p. 66). ‘De revolutionaire kunst en de socialistische kunst mag je niet door elkaar halen’, schreef Leo Trotski nog in 1923 in zijn Literatuur en Revolutie (Trotski p. 227). Jef Last lijkt dit bij zijn reactie op Van Leeuwens artikel wel te doen, hij beoordeelt deze namelijk met de maatstaven van een socialistische maatschappij, waarin de strijd al is gestreden. De functie van revolutionaire kunst is een andere dan die van een socialistische. De revolutionaire kunst moet nog meestrijden in de klassenstrijd, de socialistische kunst meent deze al achter zich te hebben en richt zich daarom vooral op de verdere opbouw (en verheerlijking) van de socialistische staat. | |||||||||||||
Door een daad provocerenOp 27 februari 1933 steekt de - net als Van Leeuwen uit Leiden afkomstige - communist Marinus van der Lubbe de Rijksdag in Berlijn in brand. Op Van leeuwen maakt dit grote indruk, vooral ook omdat hij Van der Lubbe redelijk goed heeft gekend. Mede daarom wordt hij ondervraagd door een van de opstellers van het zogenaamde ‘Bruinboek’. Dit boek moest aantonen dat Van der Lubbe bij de brand heeft samengewerkt met de SA (Sturmabteilung). Een van de redenen om dit te denken, was het vermoeden dat Van der Lubbe als schandjongen contact zou hebben gehad met de SA-groep, die voor een groot deel uit homo's bestond (met name de groep rond stafchef Röhm). Door de samenwerking met de Nazi's te bewijzen, zouden de communisten niet meer als schuldigen voor de brand in de Rijksdag kunnen worden aangewezen. Bij de ondervragingen ontkende Van Leeuwen (zelf homoseksueel) iets concreets te weten over de homoseksualiteit van Van der Lubbe. Van Leeuwen vergelijkt in een van zijn gedichten Van der Lubbe met Judas (Van Leeuwen 1934, p. 50)Ga naar eind3, die de aarzelende communistische en sociaal-democratische partijen door een daad heeft willen provoceren, om de macht te nemen. Een daad die, zoals iedereen weet, catastrofaal heeft uitgepakt. Als tegenhanger van het ‘Bruinboek’ werd later het ‘Roodboek’ opgesteld, vooral om de integriteit van Van der Lubbe te bewijzen. Een van de schrijvers was lid van Links Richten. Druk vanuit de Communistische Partij Holland zorgde ervoor dat binnen Links Richten veel verdeeldheid ontstond over de rol van Van der Lubbe in deze zaak. Dit zou een van de redenen zijn waarom het blad na een jaar al weer werd opgeheven. | |||||||||||||
Dood en geboorte van een liedHet lied van den zwerver (1936) wordt vaak gezien als Van Leeuwens afscheid van de revolutionaire poëzie. | |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
Meer en meer zal daarna in zijn gedichten een christelijke thematiek opduiken. Ook neemt hij afscheid van de rauw-realistische stijl waarin hij zijn eerste verzen schreef. Binnen het communisme heeft Van Leeuwen zich altijd vrijwel afzijdig gehouden van enige dogmatiek (hij is bijvoorbeeld nooit lid geworden van de Communistische Partij Holland zoals anderen binnen Links Richten) en heeft hij zich veel meer bekommerd om ‘klein’ persoonlijk leed onder de arbeiders. Daarom heeft het officiële dogmatische christendom Van Leeuwen nooit aangesproken. Bertus Meyer, romanschrijver en een goede vriend van Van Leeuwen, schrijft hierover dat het verlangen van de uit een calvinistisch nest afkomstige Freek van Leeuwen vooral uitging naar een ‘niet door partijpolitiek vertroebelde broeder- en zustergemeenschap’ (Meyer p. 33). Van Leeuwen zou hierbij vooral de communes, waarin de eerste christenen leefden, voor ogen hebben gehad. Toch eindigt Het lied van den zwerver niet met bijvoorbeeld het kruis van Christus maar met een ‘felrode Morgenvlag’ als teken van hoop. De redenen voor Van Leeuwens afscheid van het communisme zien we in 1945 in zijn bundel Dood en geboorte van een lied nog duidelijker beschreven. Hij schetst in deze bundel heel treffend de ontwikkeling van het socialisme en de ondergang/verruwing onder de Stalinisten: ‘Uit revoluties en uit wereldbranden / Groeid' een verruwd en hopeloos geslacht’ (Van Leeuwen 1945, p. 12). Jef Last schreef in 1933 nog dat druk en intriges vanuit de partij mede de ondergang van Links Richten hebben veroorzaakt (Reprint Links Richten 1973, p. 299). Het kan best zijn dat dit ook voor Van Leeuwen een reden voor zijn afscheid is geweest. In ieder geval schaart hij in deze bundel partijzucht, klein belang en broedertwist bij de oorzaken voor de dood van het lied. Van Leeuwen voelt zich meer en meer de ‘zingende dwaas’, zoals Henriëtte Roland Holst hem ooit heeft genoemd.Ga naar eind4 In het naoorlogse Nederland van de wederopbouw blijken zijn gedichten over God en socialisme nauwelijks nog weerklank te vinden: ‘'t Lied dat ik zong is zonder klank gebleven,’ schrijft Van Leeuwen (Van Leeuwen 1947 p. 14), en: ‘[...] God is als een sage, Een mythe, die in schemerende dagen Van lang vervlogen tijden zich verloor’ (ibidem, p. 17). Hij realiseert zich wel degelijk dat in de naoorlogse maatschappij de goden zijn afgedaan als mythen. Toch blijft Van Leeuwen tegen alle cynisme in geloven in de kracht van het woord: ‘Eens zal het Woord niet langer duister zijn. Dan splitst het zich oneindig de atomen. En wordt tot kracht, die wereld-oude droomen / Vormgeven zal en zal tot wekker zijn’ (ibidem, p. 24). | |||||||||||||
Wereld-oude droomEind jaren veertig en in de jaren vijftig blijkt het bijna onmogelijk om nog iets van Van Leeuwen te publiceren. De nieuwe tijdgeest in de kunst, die zich van een voorgeschreven esthetiek afkeerde, had geen aandacht meer voor de toch ‘romantische’ gedichten van Van Leeuwen. Een levende kunst zou volgens de experimentelen geen onderscheid kennen tussen mooi en lelijk, omdat deze kunst geen esthetische normen zou stellen. Door het onderbewustzijn zich vrij te laten uiten in de kunst, wilden zij een voor ieder verstaanbare kunst maken; een volkskunst. In die zin verzetten de experimentele dichters zich ook tegen de maatschappelijke elite met haar burgerlijke normen, die ook op de kunst haar werking heeft gehad. Toch werkte het politieke bewustzijn van deze groep (vooral later in de jaren vijftig) maar op marginale wijze door in hun werk. Volgens een van hen, Jan G. Elburg, zou niet het politiek engagement maar een meer modieus ‘eigentijds levensgevoel’ (Elburg 1987, p. 81) het bindende element tussen de dichters uit de jaren vijftig zijn geweest. De rebellie tegen een vastgestelde esthetiek heeft Van leeuwen nooit echt gekend. Wanneer Van Leeuwen in 1960 een onverwacht ‘experimenteel’ dichtwerk schrijft, Atlantische legenden, mag dat wel opvallend zijn, toch is het niet het experiment dat om aandacht vraagt, maar veel meer zijn boodschap, of beter: zijn (‘wereld-oude’) droom. Van Leeuwens dromen komen net als bij de experimentelen niet direct voort uit politieke of esthetische dogma's, maar uit het onderbewustzijn, uit een ‘vaag voelen’ zoals hij dat in een van zijn gedichten beschrijft. Zijn dromen zijn echter zelden klein en alledaags, maar eerder ‘groots’ en betreffen meestal de menselijke samenleving in de vorm van een socialistische maatschappij of een komend Godsrijk. Zij staan dus loodrecht op de nieuwe naoorlogse ‘grote’ dromen van vrije markt, techniek en wetenschap en zeker ook tegenover het ‘droomloze’ nihilisme. In zijn Atlantische legenden speelt Van Leeuwen met de terminologie van de moderne westerse samenleving van de jaren vijftig/zestig. Met het achter elkaar plaatsen van deze vaak nogal duistere woorden (in strofes als: ‘Cilicane, Menomonen, Abortonen, Chiricus’ (Van Leeuwen 1960, p. 7) creëert Van Leeuwen een soort mythische sfeer, dit terwijl de naoorlogse samenleving helemaal geen boodschap meer denkt te hebben aan welke mythe dan ook. Het zijn vaak woorden, die wijzen op de ‘vooruitgang’ in bijvoorbeeld ruimtevaart, techniek en economie. Van Leeuwen laat dit modernisme botsen met bijbels | |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
illustratie© Jaap Smit
taalgebruik, maar ook met Griekse en Romeinse godennamen. Bijbelse en klassieke legenden wijzen zo op het eveneens mythische karakter van de ‘Atlantische legende’, het aangesmeerde verhaal over een westers paradijs op aarde. Van Leeuwen blijft echter zoeken naar de ‘waarheid’ en stelt zijn vragen. De Atlantische legende is een absoluut kortzichtige en oppervlakkige legende en heeft dus geen antwoord op vragen als: ‘waarom werken wij?’, ‘waarom zoeken wij?’, ‘waarom voeden wij?’, en ‘waarom vragen wij nog?’. Thema's uit Van Leeuwens eigen leven komen terug in Atlantische Legenden: de vraag of de waarheid nog door de Waarheid (communisme of christendom) wordt gedekt, maar ook de conclusie dat toch ‘de Vrijheid in rood gekleed gaat’. Van Leeuwen concludeert: ‘[d]e waarheden van vandaag zijn reeds achterhaald.’ (Van Leeuwen 1960, p. 19) Maar toch is Van Leeuwen ondanks alles blijven geloven in veranderingen en bekritiseert hij degenen die bijna kritiekloos hun idealisme opgeven en haar inruilen voor het geloof in de ‘westerse zekerheden’. | |||||||||||||
Aanklacht tegen de literatuurDeze kritiek zou vandaag de dag nog net zo actueel kunnen zijn als in 1960. Nog steeds lijkt de mens moderne utopieën als die van vrije markt, (informatie)technologie of veiligheid nodig te hebben om te kunnen overleven. Utopieën die volgens Van Leeuwen voor een groot deel zijn gericht op eigenbelang en kortetermijndenken en die heeft hij willen doorprikken. Hieruit blijkt dat geëngageerde literatuur in het geheel niet tijdgebonden hoeft te zijn. Ook politieke thema's, oorlog, onderdrukking en armoede blijken tijdloos en telkens weer actueel. De kritiek op een westerse samenleving die droomt van reizen naar de maan, maar daarnaast investeert in wapens om zichzelf te vernietigen en mensen elders op de aarde zonder enige schaamte laat verhongeren, moet gelezen worden in het kader van de jaren zestig en de Koude Oorlog. De Koude Oorlog is niet meer, maar andere oorlogen (‘De oorlog tegen het terrorisme’) zijn ervoor in de plaats gekomen. Het beeld van de mens die enkel kijkt naar het welbegrepen eigenbelang is helaas ook universeler dan men zou hopen. Politieke poëzie biedt ons de mogelijkheid te analyseren hoe bepaalde ontwikkelingen werden ervaren en door de ‘onafhankelijke’ kunstenaar werden geïnterpreteerd. Waarom lezen we anders nog de gedichten van Vondel over de tachtigjarige oorlog of van Paul van Ostaijen over de Eerste Wereldoorlog? Het biedt ons een veel persoonlijker en misschien wel eerlijker beeld van de geschiedenis dan zoals dat door de ‘objectieve’ historicus in historische overzichtswerken geschiedt. Daarnaast is de beschrijving van het | |||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||
politieke spectrum aan het begin van de jaren zestig door een ex-communist uit de jaren dertig ook historisch en sociologisch interessant. Maar het werk van Van Leeuwen is vooral van belang als aanklacht tegen de literatuur die zich niet meer engageert. Werkelijke poëzie moet in de ogen van Van Leeuwen ook een maatschappelijk doel hebben. Van Leeuwen zag echter ook dat hij hierin begin jaren zestig geheel alleen stond. Maar ook al ‘staken de dichters’, zaak is het, volgens Van Leeuwen, te blijven geloven in een nieuwe geboorte van het lied, want: ‘Meen niet dat gedichten machteloos zijn. Op de carmagnole en de Marseillaise zijn barricades gebouwd’ (Van Leeuwen 1960, p. 17). De laatste jaren is Van Leeuwen zich gaan bezighouden met beeldende kunst, schilderen en tekenen, waar-voor hij enige waardering kreeg. In 1968 overleed hij. Bij zijn overlijden schrijft Martin Mooij - een goede bekende van Freek in zijn laatste levensjaren - over zijn grotendeels ongepubliceerde poëzie: Het zou van belang zijn wanneer hiervan nog eens iets zou kunnen verschijnen, ook al omdat de zekerheden zoals wij die na de oorlog gekend hebben, danig verstoord raken. [...] Het gaat immers nog om andere zekerheden dan die van Wallstreet alleen. Freek van Leeuwen heeft dit altijd begrepen ook al twijfelde hij vaak aan het effect van zijn woorden. (Mooij 1981) Verbazingwekkend is daarom dat Van Leeuwen ondanks de marginale aandacht voor zijn poëzie en tegen al het naoorlogse cynisme in, ook in zijn laatste werk is blijven getuigen van de kracht die poëzie in de maatschappij kan hebben. In wezen heeft Van Leeuwen gedurende zijn leven altijd vastgehouden aan zijn geloof in een ‘revolutionaire’ poëzie. Een literair genre dat vandaag de dag in de literatuurwetenschap tot ‘verboden vrucht’ is geworden, zo lijkt het. In elk geval is er naar de Nederlandse arbeidersliteratuur uit de jaren dertig nog geen uitvoerig onderzoek verricht. Het zou eens tijd worden het belang van geëngageerde literatuur ook voor de ontwikkeling van de literatuur in Nederland te onderkennen en het werk van auteurs als Freek van Leeuwen in kaart te brengen. Kornee van der Haven studeerde Literatuurwetenschap en is recentelijk afgestudeerd op het onderwerp Duits Verlichtingsdrama. Tegenwoordig studeert hij Duits. Daarnaast is hij redacteur van het Kafka katern. | |||||||||||||
Literatuur
|
|