| |
| |
| |
interview
Paarden worden zijn goden
In gesprek met Dirk Tanghe
Hij heeft een voorliefde voor de grote klassieke toneelteksten en heeft inmiddels al van velen de regie op zijn naam staan. Ondanks hun rijke voorstellingsgeschiedenis is hij niet bang om niet tot zijn eigen ding te kunnen komen. ‘Persoonlijke voeling’ noemt hij het. Het is misschien wel allemaal nep, maar toch gelooft hij het. ‘Dan is er ineens een muziekje, wat licht, een half kostuum en voor je het weet ben je weer als een kind in een magische wereld’. Jette van den Berg spreekt met Dirk Tanghe over waar de warmte en romantiek zich ontluikt en over de stront die eronder zit.
Jette van den Berg
In het centrum van Utrecht, vlak naast de drukke Biltstraat, staat op een gedeeltelijk afgesloten terrein een aantal oude universitaire gebouwen waar ooit de faculteit diergeneeskunde was gevestigd. Hoge, statige bouwwerken wisselen kleine, eenvoudige arbeiderswoningen af en er heerst een rustige, haast dorpse sfeer. Hier, onder andere in de oude faculteits-manege van diergeneeskunde, huist nu het theatergezelschap de Paardenkathedraal.
De Paardenkathedraal is ontstaan uit Het Jeugdtheaterplatform. De belangrijkste taak van dit platform was om aan Utrechtse jeugdtheatermakers productionele en zakelijke ondersteuning te bieden. In 1988 sloot ook de gemeente zich aan bij het project en werd het een meer algemeen platform voor zowel jongeren- als volwassenentheater. De Paardenkathedraal kwam in die tijd per seizoen nog met twee jeugdvoorstellingen en twee voorstellingen voor volwassenen. De scheiding kwam min of meer te vervallen toen het specifieke jeugdtheater-aspect niet langer nodig bleek, omdat de voorstellingen zowel jongeren als volwassenen erg aanspraken. In 1996 werd Dirk Tanghe de vaste regisseur van de Paardenkathedraal.
Dirk Tanghe werd in 1956 geboren in Torhout, België. Omdat zowel zijn vader als zijn grootvader bij de plaatselijke amateurvereniging speelden, kwam Dirk al op jonge leeftijd in aanraking met het theater. Na een jaar kunstgeschiedenis te hebben gestudeerd, werd hij aangenomen op het Koninklijk conservatorium in Antwerpen, waar hij de acteursopleiding volgde. Na de toneelschool speelde Tanghe nog bij een toneelgroep, maar al snel kwam hij erachter dat dit niet was wat hij wilde. Hij besloot te gaan regisseren. Zijn eerste professionele regie was in 1986 bij Malpertuis in Tielt. Hierna volgden regies bij o.a. NTG Gent, KVS Brussel en dus vanaf 1996 bij de Paardenkathedraal.
| |
Uitgestoken paardenogen
Het laatste stuk van de Paardenkathedraal heet Equus en is geschreven door Peter Shaffer. Equus gaat over Alan Strang, een jongeman van zeventien jaar, die met een vlijmscherpe hoevekrabber de ogen van zeven paarden heeft uitgestoken. Hij is opgenomen in een psychiatrische kliniek waar hij wordt onderzocht en behandeld door dokter Dysart. Dokter Dysart blijkt het moeilijk te hebben met zichzelf, omdat hij mensen hun passie afneemt, terwijl hijzelf nooit een passie heeft gekend. Hij is enerzijds jaloers op de vrijheid die de jongen zichzelf toe-eigent, maar beseft anderzijds dat die
| |
| |
vrijheid niet kan bestaan in deze maatschappij. Dokter Dysart krijgt de opdracht te achterhalen hoe de jongen tot zo een daad is gekomen. In flashbacks wordt duidelijk wat er vooraf ging.
Alan blijkt uit een streng christelijk milieu te komen. Zijn moeder is erg religieus en heeft allerlei afbeeldingen van Christus in het huis hangen. Hij is gefascineerd door deze afbeeldingen, maar heeft ook te maken met zijn vader die atheïstisch is. Op een gegeven moment verscheurt zijn vader de foto's van Jezus die in de kamer van Alan hangen en op de plaats van de oude afbeeldingen worden nieuwe foto's van een paard gehangen. Maar ook voor de paarden ontwikkelt Alan een fascinatie. Paarden worden zijn goden, zijn wereld. Hij komt terecht bij een manege, waar hij leert hoe hij paarden moet verzorgen. Alan blijkt 's nachts stiekem naakt op de paarden te rijden, omdat het hem een gevoel van vrijheid bezorgt. Alan wil vrij zijn, het hoogste geluk vinden.
Op een avond ziet Alan zijn vader in een bioscoop naar een pornofilm kijken. Dit is Alans confrontatie met de grote leugen. De normen en waarden waar zijn vader voor stond, vallen weg. Alan voelt zich bekeken. Equus ziet alles, zoals God alles ziet. Hij steekt de ogen uit van zijn God.
| |
Theatertoontaaltje
De regisseur van de Paardenkathedraal maakt zelf de keuze voor een bepaald stuk. Tanghe kiest zijn stukken doordat hij zich bijvoorbeeld een voorstelling herinnert of een keer een stuk heeft gelezen. Equus zag hij in Gent toen hij een jaar of tien was, in '72 of '73. Het thema is soms identificeerbaar met hemzelf. Hij kan weliswaar niet paardrijden maar: ‘Ik denk dat ieder mens over zijn eigen passies beschikt. Een stuk wordt nooit opgedrongen. Dat komt op een bepaald moment. Hé, die speler zou wellicht mooi de rol van die en die kunnen spelen. In de Paardenkathedraal heb ik in het begin ook allerlei spelers intuïtief gekozen. Nu ben ik daar al een zevental jaren mee “in evolutie aan het gaan”. Ik hou van variëteit. Equus is geen reisvoorstelling. Het is niet voor het grote publiek; het is geen Midsummernightsdream. Dit nieuwe stuk heeft ook niets te maken met De Burgermans bruiloft, De Familie Tót of Jean, Julie et Christine. Het is een heel ander soort stuk.’
Tanghe heeft een fascinatie voor grote klassieke toneelteksten van schrijvers als Shakespeare, Brecht en Molière en heeft in het verleden dan ook veel klassiekers geregisseerd. Romeo en Juliet, Koning Oidipous, De Vrek en speciaal voor het zestigjarig jubileum van de Stadsschouwburg Utrecht vorig jaar, regisseerde Tanghe samen met Paula Bangels, Shakespeares Midsummernightsdream. Deze grote reisvoorstelling die zo'n vier uur duurde, maakte een tournee door het hele land en werd zeer positief ontvangen.
Zijn voorliefde voor klassieke groten bevindt zich in de actuele waarheden die dit soort stukken nog altijd bezitten. De universele waarden die in deze teksten tot uitdrukking komen, beschouwt hij dan ook als kern. ‘Het is driehonderd jaar geleden dat Mozart leefde, maar dat is eigenlijk helemaal niet lang. Sofokles zien we als marmeren beeld van man met baard maar dat waren echte mensen die het hadden over fundamentele, verschrikkelijk mooie menselijke verhoudingen, conflicten. In die klassiekers vind ik genoeg materiaal om mijn verbeelding of vertelling, mijn drang, noodzaak tot leven over te brengen. Je beseft dat Shakespeare zich ook liet inspireren door de Grieken, door Seneca. Net als Ibsen en Molière. Al die verhalen zijn door de eeuwen heen blijven staan.
Het mooie aan klassiekers vind ik dan ook dat ik er het menselijke aspect in kan terugvinden. Als het gaat over koningen dan gaat het ook gewoon over mensen. Het gaat niet om een aangeklede actrice die Maria Steward speelt alsof de sterren van de hemel donderen. De fijngevoeligheid waarmee je de klassieke stukken dichtbij het publiek kan brengen zonder te vervallen in een soort actualisering. De adem van die mensen; een Brutus, Nero, Ceasar, King Lear. Dat zijn toch ook maar mensen. Dat vind ik heel goed. In Equus is de professor dan ook maar gewoon de professor zonder dat hij op een rare manier praat. Als hij wel raar praat dan zoek ik uit waarom hij raar praat. Ik wil geen theatertoontaaltje horen. Absoluut niet. Dat is uit den boze voor mij.’
| |
Geen ambtenaar, geen moralist
Juist de klassiekers kennen een rijke voorstellingsgeschiedenis. Vele regisseurs hebben zich gewaagd aan een verbeelding van een klassieke tekst. Dit maakt het voor Tanghe echter niet moeilijker om met zijn eigen verbeelding te komen. ‘Als ik jou verf geef, schilder jij iets totaal anders dan wat ik maak met verf. Het heeft iets te maken met de ontmoeting van mij als theaterjongen met zo'n stuk. Het maakt mij helemaal niets uit of het nu vijf keer gespeeld wordt
| |
| |
illustratie Judith de Graaf
door het Nationale toneel in Brussel of in Gent. Ik heb een persoonlijke “voeling” met Hamlet of met Midsummernightsdream, De Vrek of met Wachten op Godot. Ik ben geen ambtenaar die zegt: Kom, we gaan eens Wachten op Godot doen. Dan zou ik de noodzaak er niet van inzien om dat te doen.’
Tanghe maakt theater om zichzelf te vermaken. Een vertelling te maken, dat is wat theater is. Hij gebruikt het medium om zijn verhaal te vertellen en daarna volgt het ‘onderzoek’; wat je in die vertelling kan blootleggen aan emoties, gevoelens. Hoe je iemand aan het lachen kan maken, iemand kan ontroeren of op het verkeerde been zetten. Dat je een hele zaal in beroering of ontroering kan brengen. ‘Ik wil geen boodschap meegeven, ik ben geen moralist. Mensen moeten zich kunnen identificeren met een gebeuren dat zich afspeelt zelfs in een tijd die niet meer van hen is. Toch denken ze: eigenlijk ben ik dat een beetje of is mijn buurman of mijn dochter zo. Ik tracht ervoor te zorgen dat ik nooit vrijblijvend theater maak maar het mag met een lach zijn waar de burgerlijkheid onder schuilt. Een zwaarte waar de humor onder schuilt. Een tragedie mag van mij komisch zijn. Een komedie mag van mij tragische punten hebben.’
Het feit dat je in een korte tijd, namelijk de tijd dat een voorstelling duurt, het hele leven van iemand kunt tonen, maakt het medium theater in zekere mate abstract. ‘Het is allemaal nep, een leugen. En toch geloof ik het. Toch kan ik me laten gaan en komen er duizenden mensen kijken naar zo'n Midsummernightsdream.’
| |
Daar tussen de hondenpoep
Als er één plek is op de wereld waar je meerdere disciplines als beeld, kostuum, compositie, decor, tekst, licht, spel, muziek in een kader brengt, dan is dat in het theater. Over de vorm waarin het stuk van Shaffer in de jaren '70 werd opgevoerd zegt hij: ‘De code die hij heeft toegepast was toen erg modern. De spelers zaten allemaal naast elkaar op stoeltjes in een vierkant. Als de professor sprak, dan kwam hij naar voren in het
| |
| |
licht. De paarden werden ook uitgebeeld door acteurs. Als de flashbacks kwamen, dan stond de moeder ook op en speelde de scène, zonder attributen en alleen met tekst. Toen was dat erg modern, maar nu is het misschien wat saai. Vandaar dat we op zoek zijn gegaan naar een andere toneelcode om het stuk te vertellen.’
In de voorstelling van de Paardenkathedraal vinden de vertelsessies plaats in het kabinet van een kinderpsychiater, waarin je een realistisch bureau compleet met computer en stoel ziet. Daarachter hangt een groot filmscherm waarop de flashbacks en de rit van de jongen te zien zijn. Niet op de schouders van een acteur, zoals in de eerste voorstelling, maar op een echt paard. De beelden zijn echter wel gemanipuleerd om ze abstract genoeg te maken. Het gaat Tanghe er namelijk om, de hallucinaties van de jongen te verbeelden: ‘Wat er in zijn hoofd zit, wat zijn gedachten zijn. Hoe zijn die nachtmerries die hij in het ziekenhuis heeft? Waar droomt hij van? We proberen die droombeelden te visualiseren. Dus het is een klinisch decor waar vooral de gesprekken heel mooi zijn. Zoals wanneer de moeder bij de psychiater moet komen; heel spannend en broos, fragiel. Kleine mensjes. Denk maar aan die jongen in Duitsland die zeventien of achttien mensen heeft gedood. Hoe ga je daar mee om? Op die manier proberen wij dit in onze eigen manege als installatie neer te zetten.’
Tanghe vindt de vorm waarin een stuk komt te staan dan ook noodzakelijk om in te werken. De vorm moet meehelpen om een speler kader te geven. De speler leert daar ook mee te spelen. De sfeer van een stuk, de atmosfeer is belangrijk ‘De sfeer van Kerstmis is anders dan die van Pasen. Soms vertelt het stuk dat het decor zus en zo moet, maar ik mag daar mee doen wat ik wil. Shakespeare laat dat ook allemaal open.’ Met deze openheid van vorm kan Tanghe werken. Hij gebruikt ter inspiratie zijn fascinaties voor schilderkunst, muziek, design, kostuums. Hij verzamelt veel tijdschriften, boeken. Alles kan helpen. ‘Ik ben heel intuïtief. Ik voel bij schilderijen van Hopper bijvoorbeeld; hé, dat is zuidelijke, Amerikaanse, New-Orleans broeierige sfeer. Soms moet je ook juist een sfeer kiezen die haaks staat op die van een stuk. Zo heb ik de meest mooie liefdestaferelen gezien op afschuwelijke betonnen stations. Toch ontluikt zich daar de warmte en de romantiek; daar tussen de hondenpoep.’
| |
Praten in de kerk
Het hoeft dus niet altijd zo mooi te zijn. Toch behoudt Tanghe graag de stilering van de vorm. De voorstellingen van Dirk Tanghe vallen dan ook vaak op door het optimale gebruik van de theatermachinerie. Hij trekt op technisch gebied vaak een enorme trukendoos open en maakt daarmee van zijn voorstellingen een waar spektakel. Ook de enscenering van Equus is wederom een geheel van visuele en auditieve elementen. Tanghe werkte hiervoor samen met Uri Rappaport (licht) en Bart Clement (video).
Over deze samenwerking zegt Tanghe met name de zoektocht naar de verhoudingen tussen de verschillende disciplines als beeld, geluid en spel te waarderen. ‘Het is de taak van de regisseur om al die krachtlijnen samen te krijgen. Op een bepaald moment valt alles door een trechter en destilleren we daar de juiste voorstelling uit. Daar zijn we lang mee bezig geweest. Het beeld biedt al zo'n enorme lichtpower soms, maar het moet toch ook een geheel worden. Ook auditief, ook geluidsmatig moeten verschillende dimensies versterkt worden, het moet zijn eigen karakter krijgen, alsof je praat in de kerk.’
Hij ziet zichzelf als coach. Degene die het overzicht houdt, de krachten en het ritme van de voorstelling onderzoekt. Zo begeleidt hij ook de spelers: hij laat de emoties naar binnenkeren en begeleidt de interpretatie van de acteurs. ‘Ik ben niet de meester, maar de aanrichter van alle kwaad. Natuurlijk ben ik een overzichtelijke jongen. Ik probeer het stuk in een juist patroon te krijgen. Iedere scène kan op zichzelf briljant zijn, maar als je ze aan elkaar hangt wordt het een brei waarin alles elkaar ontkracht. Mijn werk is dus echt vooral overzicht houden en doseren.’
| |
Go go go for it!
Jonge, soms onervaren acteurs, daar werkt Tanghe graag mee. Die acteurs zijn vaak zeer gedreven en hebben een enorme hoeveelheid energie en passie om aan de slag te gaan. Dat geeft aan een regisseur ook nieuwe impulsen. ‘Iemand ontmoeten die een bepaald soort zin, een bepaald soort geestdrift en een bepaald soort ontroering, verbazing en gretigheid overbrengt; zulk soort mensen die ook onmiddellijk willen spelen. Ik voel het als het er zit; humor en intelligentie, schoonheid, lef en durf en “go go go for it” en “ik gooi me erin” en “ik wil op mijn bek”. Iedereen gaat op zijn bek tijdens de repetities. Missen en falen doen we allemaal, maar ik ben blij dat ik niet met een troep acteurs zit die allemaal al 40 jaar “het metier” hebben. Daar kan ik niet tegen, het metier. Het metier is alles wat
| |
| |
je in je leven meemaakt. Dat stapelt zich op.
Voor mij is het iedere keer opnieuw een enorm groot avontuur. Ik heb natuurlijk heel veel vertrouwen in jonge mensen. Ik zou ontzettend graag met jonge mensen weer verder willen werken. Ik zou ze dus niet laten opkomen in een stuk met een briefje, maar om dingen te dragen, om rollen te spelen; om figuren te worden, om karakters te worden. En het is leuk om ze te vermengen met andere spelers die al langer spelen. Ook voor die oudere spelers is het leuk om die jonge, frisse, openlijk kinderlijke naïviteit te ontmoeten. Het is als wanneer jij kan duiken en de ander niet. Dus leer je hem duiken, maar die ander duikt op den duur veel beter of mooier dan jij. Geen leraar-leerlingverhouding, maar delen met elkaar, elkaar ontmoeten. Die jonge mensen bieden mij ontzettend veel power, energie.’
| |
Beetje acrobatisch en niet bang
Tanghe is geen voorstander van een vaste groep acteurs. Hij houdt ervan per toneelstuk te kijken welke formatie hij zou willen. Een ideale groep houdt voor Tanghe in dat er sprake is van een veranderende formatie. ‘Soms is het leuk om met bepaalde mensen langer te werken. Maar de deuren moeten open blijven staan. Mensen moeten een huis kunnen verlaten om terug te kunnen keren met verhalen.’
Hij benadrukt dat de sfeer van een groep erg belangrijk is. De entourage van een huis moet een warme sfeer uitstralen. Aangezien je voor een bepaald stuk toch veel met elkaar moet optrekken en daarbij samen moet leven en werken, is de sfeer binnen de groep dan ook essentieel. Tanghe zou niet willen dat de groep een onpersoonlijk bedrijf wordt, waarin je moet praten met een assistent van een assistent van een assistent, zodat je op den duur niet meer weet wie in welk stuk waarvoor staat. ‘De betrokkenheid van de mensen bij een bepaald stuk vind ik ook een sociaal aspect. Een beetje het gevoel van familie creëren. Een lekker donzen bed waar je met z'n allen in kunt snikken als je het eens niet ziet zitten, want soms gaat het allemaal niet van een leien dakje, maar als ik wil repeteren moet de sfeer gewoon goed zijn. Dat we binnenkomen en eerst eens wat praten met een stuk boterkoek. Dan is er ineens een muziekje, wat licht, een half kostuum en voor je het weet ben je weer als een kind in een magische wereld.’
Er zijn veel mensen die een brief schrijven om te vragen of ze mee mogen doen. Tanghe beantwoordt die en dan worden ze uitgenodigd. Soms worden er speciale audities gehouden. Dan wordt er een advertentie in de krant gezet: ‘We hebben een horde jonge mensen met zin nodig, die een beetje acrobatisch en niet bang zijn.’ ‘Dan komen die mensen langs en dan praten we en hebben we contact. Maar dan ben ik hypergevoelig en probeer ik om door hun oogjes te kijken, want daar zitten ook veel dikke nekken bij.’
De sfeer moet wel goed blijven, want grote voorstellingen worden ook vaak opgevoerd. Vandaar ook Tanghes ‘hypergevoeligheid’ bij audities. Het kan zwaar zijn om de energie vast te houden gedurende 50 voorstellingen. Toch is dit een aspect aan beroepstheater dat er nu eenmaal bij komt kijken. ‘Anders moet je het niet doen, als je dat niet volhoudt dan moet je het amateur-theater in. Zelfs al is de zaal halfvol, dan toch moet er worden gespeeld. Dat is de keuze van de mensen; dat ik zie of zij de power hebben om het vol te houden. Er zijn natuurlijk ook mensen bij van de technische ploeg, assistentie om ervoor te zorgen dat de acteurs feedback krijgen en dat ze niet verzwelgen in het feit dat ze nog een keer dezelfde voorstelling moeten spelen. Zelf kom ik ook nog wel langs om iets te vertellen of een schouderklop te geven. Het stuk evolueert natuurlijk ook. Het stuk rijpt, maar het kan ook uit de hand lopen en dat moet je in het oog houden.’
| |
Kapotgeslagen pudding
Tanghe maakt tijdens het repetitieproces gebruik van improvisaties om tot verdieping te komen. ‘Wat er in de tekst staat, moet tot leven worden gebracht. Je kunt de tekst leren, maar je moet ook de tekst onderzoeken; wat zit er in die tekst? Wat zijn de emoties van die mensen? Wie zijn ze, waar gaan ze naar toe, wat is hun lievelingskleur? In die zin improviseer ik heel doelgericht om iets los te weken. In een later stadium keer ik weer terug naar de tekst. Vroeger was dat wel minder. Maar er zitten ook gewoon wel eens bullshitdingen in de tekst en dan denk ik: Ja, die schrijver is ook niet heilig. Soms moet je ook op iets kunnen slapen. Dan denk je 's avonds “wauw wat fantastisch” en dan sta je op en dan moet je het toch weer weggooien om het vervolgens weer uit de vuilnisbak te halen en zo kabbelt dat door. In de laatste week moet je keuzes maken, maar een voorstelling kan ook tijdens het spelen nog evolueren. Het is heel levend materiaal.
Ik zoek altijd wel de kern op van een stuk; want het is die kern die mij boeit. Als iets vast komt te zitten dan moeten we dat “losimproviseren”.
| |
| |
De gebouwen van de Paardenkathedraal
Er is meer dan de tekst. Je moet elkaar kennen en voelen. Een vader en een moeder moeten weten dat zij een vader en een moeder zijn. Die moeten ook bagage hebben. Daarom is het goed dat spelers veel bij elkaar zijn. Ze moeten hun fantasie loskoppelen en ideeën uitbroeden, elkaar vastpakken, slaan. Zo kom je tot hetgeen wat onder de tekst zit. Soms wordt dat ook gevoed door persoonlijke herinneringen.
Los van een tekst improviseren vind ik onzin; je voelt je een kapotgeslagen pudding. Het is dus een improvisatie om een fysieke uitbeeldingskracht van het lichaam te vinden. Bijvoorbeeld aan de grond genageld staan, tegen het beton opbotsen. Dat moeten die acteurs dan maar een keer doen. Niet om naar de tandarts te moeten bellen, maar om de power te voelen. In het begin mag dat exuberant zijn en flamboyant, maar uiteindelijk is het naar binnen gekeerd. Equus is ook een naar binnen gekeerd stuk. Er zijn topjes van een ijsberg maar als een van die topjes een keer barst, zie je wel de stront die eronder zit.’
| |
Het ritme van de tijd
‘De vragen van de dokter tegenover de gebeurtenissen; dat zijn de grote vragen, daar gaat het over. Zijn fascinatie voor de absolute vrijheidsroes van de jongen tegenover de wetenschap dat zoiets voor hem niet mogelijk is. Roes en rede dus. Hunkeren naar vrijheid of het delen van een grote liefde met iemand, dat kan dokter Dysart niet. Die komt uit een gezin waar geen passie aanwezig is, geen leven. Maar aan de andere kant kan roes ook dodelijk zijn en passie kan je helemaal kapot maken.’
Het thema van de strijd tussen roes en rede was ook al aanwezig in Hamlet en de Midsummernightsdream. Het is een thema dat we vaak terugvinden in de literatuur. In Equus is het wel een stuk extremer. De manier waarop Shaffer vormgaf aan het stuk, is iets waarvan Tanghe zich wil verwijderen. ‘Die Shaffer, daar vecht ik wel mee. Het was een vorm die toen nieuw was; dat ze op hun bankje zitten. Ik zie dat niet zitten. Bepaalde stukken openen zich ook, om mee te gaan in de tijd, om te voelen wat er leeft, wat er boeiend is voor de jonge mensen. Het ritme van deze tijd. Ik
| |
| |
heb zelf ook drie zoons, dus ik weet dat het een ander ritme is. Mensen zijn geprikkeld door andere dingen. En toch zijn ze ook geprikkeld door dingen die mij ook prikkelden. En die vermenging is soms mooi. Zo gebruik ik ook opera in mijn stukken. Als kinderen niet van opera houden, dan kunnen ze dat door zo'n voorstelling anders gaan horen, gaan beluisteren.’
Voor de periode na Equus staan de stukken Night and Day van Lars Norén en De Mensenhater van Molière op het programma. Volgens Tanghe is het leuk dat je soms zo je toekomst kunt uitstippelen. Dat betekent voor de spelers ook dat ze ergens naar kunnen verlangen. Hij is van mening dat spelers niet altijd voor hetzelfde soort rollen moeten worden ingezet. ‘Een speler bestaat uit verschillende lagen, en hij moet dan ook andere lagen kunnen tonen. Het is leuk ze te zien evolueren. En ik vind het ook wel leuk als er iets uitgestippeld wordt naar de toekomst toe, waar spelers ook naar kunnen verlangen of waar ik zelf ook naar verlang om hen een ander soort rol te laten spelen in je eigen groep. Ik blijf hier in de Paardenkathedraal toch zo lang als mogelijk is, niet met een vaste groep, maar toch wel met een aantal mensen doorwerken, maar natuurlijk ook met nieuwe gezichten. Niet om zo maar één keer hier te zijn en dan weer verder gaan. Alléén maak ik geen toneel. Er zit een hele entourage omheen: het gebouw, de spelers.’
Ambitie om zelf een stuk te schrijven heeft de regisseur van de Paardenkathedraal niet. Nog niet. Hij wordt nog teveel verrast door stukken. ‘Nee, er bestaan al zoveel dingen die mij boeien. De nieuwe Duitse, Schotse en Engelse schrijvers. Ik lees dat graag. Dat betekent niet dat ik dat meteen wil regisseren. Maar dat is wel een voedingsbodem waarvan ik denk: “Kijk daar gebeurt dat ook; dat moet ik maar eens lezen”. Of een bepaalde film die ik maar eens moet gaan zien omdat dat ook gaat over een bepaald thema. Ter informatie. Dat zorgt allemaal voor prikkels. Maar zelf een stuk schrijven? Ik heb niet die drang. Ik gebruik soms wel dingen die uit mijn leven zouden hebben kunnen komen, dingen om te improviseren. En om over iets vreemds te gaan schrijven; ik zou wel weten waarover, maar ik zou dat gênant vinden.’
Jette van den Berg studeert theaterwetenschappen aan de universiteit van Utrecht. Dit interviewartikel kwam tot stand naar aanleiding van het gesprek dat zij had met Dirk Tanghe.
|
|