| |
| |
| |
Gerard Reve en de televisie
Herinneringen van een oprecht gelovige
Gerard Reve wordt nog steeds regelmatig gesignaleerd op de Nederlandse televisie, zijn beeltenis lijkt er niet van weg te slaan. Veelal komt dan ook iets van Reves innerlijk naar voren. Documentairemaker Jef Rademakers ontmoette Reve vele malen, zowel privé als voor zijn werk. Over enkele van deze ontmoetingen schreef hij het volgende artikel.
Jef Rademakers
Reve heeft een opmerkelijk talent voor televisie. Over al zijn verschijningen op het scherm zou je met recht Frits van Egters kunnen citeren: ‘ze zijn niet onopgemerkt gebleven’. Een interview met Reve was altijd iets bijzonders; soms werd het een rel, soms een komisch nummer, soms zelfs wel eens een theologisch exposé over katholieke dieren.
Reve is door de jaren heen altijd erg aanwezig geweest. Wie herinnert zich niet de ‘Grote Gerard Reve Show’ van de vroeg gestorven regisseur Rob Touber? En ik herinner me zelfs hoe ik in 1969 als net twintigjarige jongen, studerend in Amsterdam, op een avond een opstootje zag bij de Vondelkerk. Wat bleek? Daar vond de rechtstreekse VPRO-uitzending plaats rond Reve die de P.C. Hooft-prijs had gewonnen. Ik wist binnen te glippen en zag - gezeten op de allerlaatste rij - voor het eerst Reve in levende lijve. Fragmenten van deze historische uitzending worden nog wel eens herhaald. Dat jongetje met open mond en beatlekapsel, weggedoken op de laatste rij, die bij het in processie uitgaan van de kerk in een flits in beeld kwam, dat was ik dus.
Ook als acteur toonde hij zijn sterke présence in ‘Zo is het toevallig ook nog 'ns een keer’. Volgens sommigen heeft Reve nooit iets anders gedaan dan geacteerd, een toneelstuk opgevoerd. Nog sterker uitgedrukt: de boel bedrogen. Ik ben die opvatting niet toegedaan. De afgelopen lezingenreeks en de tentoonstelling die in het letterkundig Museum hebben plaatsgevonden, hadden een religieus thema: Reve als Leraar en Belijder. In dat kader kan ik volmondig zeggen: ik heb altijd in hem geloofd.
| |
Een schaap naar de slachtbank
Ik zal een historisch overzicht van mijn relatie met Reve geven. In 1981 ontmoette ik hem voor het eerst persoonlijk. Ik maakte toen deel uit van de redactie van de ‘Alles is Anders Show’, het praatprogramma van Aad van den Heuvel. Bij de uitgever Geert van Oorschot waren Reves Brieven aan Josine M. verschenen en uitgever, schrijver en geadresseerde zouden te gast zijn in de show. Ik wil niet zeggen dat ik de enige in de redactie was die wel eens een boek had gelezen, maar aangezien ik de enige was in de redactie die Nederlands had gestudeerd, werd ik belast met de opvang van onze grote volksschrijver. Ik heb hem verwelkomd in de studio en gevraagd of ik iets voor hem kon doen. Reve vroeg om een fles ‘goedkope’ rode wijn. Daar zorgde ik voor. Verder ging ons contact niet. Waarschijnlijk dacht hij dat ik de ober was.
Twee jaar later, in 1983, veroorzaakte Reve voor de zoveelste keer een nationale rel. Eigenlijk was niet zozeer Reve de boosdoener als wel Boudewijn Büch die in Het Parool een interview met hem publiceerde dat voornamelijk bestond uit theologische en staatkundige opmerkingen die door ruim alcoholgebruik wat opgeblazen waren. Reve wenste enkele mensen het concentratiekamp toe, sprak zijn bezorgdheid uit over de instroom van teveel Surinamers in Nederland, spuide zijn gal over de communisten, de PLO en de Zuid-Afrikaanse bevrijdingsbeweging, en dat allemaal op zijn bekende wijze. Het is niet dat ik het in alles met hem eens was, toen nog niet, maar ik moest er erg om lachen. Boven het stuk stond ‘Ik ben het in grote lijnen met God eens’. Na zo'n titel moet niemand nog over de inhoud zeuren. Dat deed progressief Nederland wel. Drie dagen na verschijnen van het artikel bood de hoofdredacteur van Het Parool - met een enorme drol van angst in zijn broek - de lezers zijn excuses aan. De redactie van de ‘Alles is
| |
| |
Portret van Gerard Reve
Anders Show’ sprong er bovenop. Aad van den Heuvel wilde dolgraag de reactionaire kunstenaar eens flink de mantel uitborstelen, maar Reve zat veilig in Frankrijk op zijn Geheime Landgoed. Ik moest hem natuurlijk bellen, want ik had Nederlands gestudeerd. Reve weigerde te komen, zelfs na zes telefoontjes, tenzij - zo liet hij zich ontvallen - ik hem kwam halen. Persoonlijk, met de automobiel. In de veronderstelling dat Dieulefit net onder Parijs lag, ging ik daarmee akkoord. Een collega-redactielid van de KRO zou met mij meerijden voor de gezelligheid. Wat schrokken wij toen bleek dat het Geheime Landgoed nog een uur
| |
| |
voorbij Montelimar lag. Meer dan 1000 kilometer van Hilversum! Maar nadat Gerard was ingestapt om mee naar het vaderland genomen te worden, schrok mijn collega-redactielid nog veel harder. Wat Gerard allemaal uitkraamde! Hij bleek in uitstekende vorm. Als we een auto met Marokkanen passeerden riep hij: ik heb niks tegen gastarbeiders, maar waarom moet je ze allemaal een rijbewijs geven? Hij gaf voortdurend op humoristische wijze zijn kijk op de wereld. Mijn KRO-collega die achterin zat ergerde zich groen. Ik moest er wel om lachen. Aangezien Gerards prostaat in die dagen wat opspeelde, moesten we veelvuldig stoppen om hem langs de kant van de weg te laten plassen. Telkens stelde de KRO-collega dan voor om gas te geven en de fascistische praatjesmaker in de wegberm achter te laten. Een man met zulke opvattingen mocht je volgens hem niet op het scherm brengen. Mij bekroop langzamerhand het gevoel dat ik Gerard als een schaap naar de slachtbank leidde. Ik voelde mij een soort Judas. Was ik niet bezig Gerard uit te leveren aan een presentator die hem ongetwijfeld aan de schandpaal zou nagelen.
Tijdens deze lange autotocht ontwikkelde zich voor het eerst een soort kameraadschap tussen Gerard en mij. Ook de opmerkingen die hij over God en de katholieken te berde bracht, vielen bij mij erg in de smaak. We hadden kennelijk overeenkomstige belangstellingen. Mijn vrees over het optreden in de ‘Alles is Anders Show’ kwam helaas helemaal uit. Aad vertolkte de verontwaardiging en het geweten van links Nederland en had nauwelijks oog voor de verklaringen van Reve. In dit gesprek definieerde Reve het socialisme voor het eerst als ‘mensenliefde die niets kost’. Prachtig toch? Maar Aad bleef stoïcijns voor zijn toelichtingen. Na dit interview noemde Gerard Reve Aad van den Heuvel steevast ‘De Verschrikkelijke Sneeuwman’.
Hoewel ik dus neerlandicus ben, had ik op het moment dat ik Gerard leerde kennen, nog niet zo heel veel van hem gelezen. Achteraf gezien misschien maar goed. Je moet eigenlijk wel een ‘vieze oude man van boven de dertig’ zijn om Reves weerloosheid tegenover het bestaan mee te kunnen voelen.
Het werk van Gerard Reve heeft mij vaak emotioneel geraakt, getroost en ontroerd, maar bovenal heeft het mij geamuseerd. Niemand in de literatuur heeft mij zo laten lachen als Gerard Reve. En wat voor zijn werk geldt, geldt ook voor de schrijver zelf, de persoon. Ik heb met Reve dikwijls onbedaarlijk gelachen. Dat degradeert hem niet tot een eenvoudige moppentapper, hoewel ik u uit eigen ervaring kan verzekeren dat hij ook dat heel goed kan. Hij geniet ervan om in woord en gebaar de komiek uit te hangen. Wanneer hij voelt dat hij de lachers niet op de hand heeft, wordt hij onzeker en korzelig. De humor, of moet ik zeggen de komedie, is zijn vak en zijn leven. Het is niet zijn tweede natuur, het is zijn eerste en enige natuur. Komische contrasten, gewijde taal voor banale activiteiten, zelfspot en relativering: het zijn de wapens waarmee hij zich verdedigt in een wereld waarin hij zich nooit heeft thuis gevoeld en tegen mensen die alles letterlijk nemen. Het levensraadsel, God, de prijzen van Albert Heijn, de onvolmaaktheid van onze liefde, angst en twijfel, allemaal goed en wel, maar nooit zonder komische dimensie.
Ik heb mij altijd gestoord aan mensen die aan de integriteit van Reve twijfelden. In de periode dat ik met hem optrok, werd ik regelmatig bestookt met vragen als: die Van het Reve (let op de nuance, dat soort mensen verwijst nog altijd naar hem met de afgeschafte achternaam), die Van het Reve, die houdt de boel toch voor de gek? Die meent toch niet wat hij zegt? Die is toch alleen maar katholiek geworden om de kerk en de gelovigen belachelijk te maken? Tot in de hoogste televisie-echelons werden zulke vragen gesteld, door chefs van cultuurafdelingen bijvoorbeeld. In sommige koppen (Karpatenkoppen is, geloof ik, de juiste Reviaanse benaming) had en heeft zich het onwrikbare idee genesteld dat Reve een oplichter, een spotvogel, een leugenaar of een moedwillig oproerkraaier zou zijn, die alles doet om de publiciteit te halen en zo zijn boekverkoop te stimuleren.
In de voorbereiding voor dit artikel heb ik, omdat flinke stukken van mijn geheugen in de fles zijn achtergebleven, nog eens gesproken met Aad van den Heuvel. Hij herinnerde zich zijn vraaggesprek nog zeer goed. ‘Ik heb die man eigenlijk altijd een poseur gevonden’, vertrouwde hij mij toe. Een poseur, dacht ik, look who's talking, een televisiepresentator die een ander persoon ervan beschuldigt een poseur te zijn.
In de zeven televisie-programma's die ik tussen 1986 en 1991 met Reve heb gemaakt, heb ik nooit een zogenaamde kritische interviewer willen zijn. Ik ben natuurlijk ook geen journalist. Ik vond dat Reve een regisseur nodig had en een aangever. In het voetbal zijn de trainer en degene die de assist geeft tenslotte ook belangrijk.
| |
Vierluik van de Mariaverering
In 1986 ontwikkelde ik samen met de uitgetreden priester Jan Roodbol van de NOS het plan om een aantal programma's te maken over de Mariaverering
| |
| |
in de wereld. Om die programma's boven het niveau van de sfeervolle bedevaartplaatjes te tillen, vond ik dat Gerard Reve er de leidende figuur in moest zijn: de gids, de man die zoals altijd tegelijk voor de verdieping en relativering zorgt. Maar Reve was in die tijd al niet gemakkelijk benaderbaar. Hij had geen zin om - ter meerdere eer en glorie van krantenjournalisten of politiek correcte televisie-interviewers - weer in een rel over zijn staatkundige denkbeelden betrokken te worden. Vooral levenspartner Joop Schafthuizen was wantrouwend en schermde Reve af. Met de grootste aarzeling nam ik contact op. Zouden zij in mij nog de redacteur van ‘De Verschrikkelijke Sneeuwman’ zien? Tot grote verrassing werd ik met open armen ontvangen. Gerard vond het een fantastisch idee om een hommage aan de Maagd te maken en begon zich meteen overal mee te bemoeien. Ik moest zoveel mogelijk theatrale effecten nastreven, zei hij, en de programma's moesten een sterke opmaat, demi-finale en finale hebben. In lange brieven zette hij zijn gedachten voor mij op een rij.
Om te beginnen vond hij dat we niet een drieluik, maar een vierluik moesten maken, want God bestond niet uit drie - zoals ik altijd had gedacht - maar uit vier goddelijke personen: de Vader, de Zoon, de Heilige Geest en natuurlijk Maria. Zo gezegd, zo gedaan. Hij voelde zich echt medeverantwoordelijk voor het eindresultaat.
Op 22 september 1986, toen de meeste van onze draaidagen erop zaten, schreef hij mij een brief waarin hij eerst uitgebreid zijn misnoegen uitte over de moderne gewoonte om op eieren uit de legbatterij kunstmatig een veertje te plakken, dat in het geheel niet afkomstig is van het kipje dat het eitje zelf gelegd heeft, om te vervolgen met:
Ik vind, dat er in mijn optreden in de Maria-reportage toch nog iets ontbreekt. Ik dacht niet dat ik nog met iets in beeld behoef te komen. Maar ik wilde nog een paar zeer korte, saillante teksten uitspreken, om de grote, samenvattende opnamen te ondersteunen, vooral misschien in de finale. We moesten nog eens een uurtje praten, waarin ik een stuk of tien zinnen in een apparaatje zeg. Dus geen studiowerk of geluidsjongen met uitgedoofde zwarte dwarsfakkel zijn nodig. En jij bent niet verplicht die band ooit te gebruiken: je kunt haar ook opeten, of aan het Wit-Gele Kruis sturen dan ‘heeft een ander ook eens wat’.
Een jaar later schreef hij in een brief aan de VPRO-journalist Ad Fransen een passage die onze samenwerking aardig illustreert. Ik kwam het fragment toevallig tegen in Brieven van een Aardappeleter op pagina 251:
Soms bemoei ik mij enigszins met de gang van zaken, zij het slechts door een dringend advies, zoals bij het vervaardigen van het En Oh Es Vierluik aangaande de H. Maagd, Maria, Moeder van Godt. Ik zeide je moet meteen al iets weggeven, maar vooral iets dat anticipatie en aankondiging bevat, en dat, al blijft het impliciet, zinspeelt op iets dat gaat komen. Het kostte mij enige moeite om Jef Rademakers - overigens een begenadigd vakman - te overtuigen, dat hij eerst dit en dan dat moest doen, en dat hij de serie moest besluiten met Maria Heil der Zieken ‘Niemand boven de vijftig wil dat missen’, betoogde ik. Dat was overdreven, maar niet geheel onwaar. Ons eerste luik trok 180.000 kijkers. Elk volgend luik ving telkens het dubbele aantal en met het vierde haalden wij precies de één miljoen, terwijl er toch ook andere prachtige programmaas zijn zoals Night Rider en Miami Vice, teveel om op te noemen. (Brieven van een Aardappeleter: 251)
Joop Schafthuizen had ook geen bezwaar tegen de intensieve samenwerking tussen Gerard en mij. Ik dacht ‘misschien vindt hij mij wel aardig of bekwaam’, maar onlangs vertelde hij mij waarom. ‘Wat ik vooral belangrijk vond, was dat jij altijd goed was voor je centen.’ Uiteraard betaalde ik Gerard voor zijn werkzaamheden een honorarium, een passende vergoeding. Ik heb het gezeur van bladen- en televisiemakers, die het een schande vonden dat Reve zich voor interviews en medewerking liet betalen, nooit begrepen.
Terug naar Maria. Ik heb met Gerard zowat al haar heiligdommen in Europa afgereisd. We zijn op bedevaart geweest naar Kevelaer in Duitsland, naar Scherpenheuvel in België, naar de Zwarte Madonna van Monserrat bij Barcelona en last but not least naar Lourdes. Tijdens de voorbereiding deed zich een merkwaardig fenomeen voor: ik, van huis uit katholiek, schoolgegaan bij broeders en nonnen en min of meer godsdienstwaanzinnig in mijn jeugd, bleek veel minder van mijn eigen geloof te weten dan Gerard.
| |
| |
Hij liet me wel eens schrikken. Zoals de keer dat hij tijdens de mis in een Brabants dorpje te communie was geweest en uren later uit het pochetzakje van zijn colbert plotseling de heilige hostie opdiepte. Of ik soms een stukje wilde? Anders nam hij hem mee naar huis, want ‘voor Joop was het ook goed’. Gerard ontdeed als het ware het katholicisme van z'n bedompte, beangstigende trekjes. Hij haalde de kern uit de zaak. Voor mij was God in mijn jeugd een abstracte boeman, Gerard maakte God letterlijk tastbaar. Hij bleek beter op de hoogte van theologie en kerkleer dan de hele bevolking van Brabant en Limburg bij elkaar. Zo wist ik bijvoorbeeld niet dat de onbevlekte, de Maagd als epiteton bij Maria, niet betekende dat zij als fysieke maagd een kind zou hebben gebaard. De onbevlekte ontvangenis bleek te betekenen: de schuldeloos geborene, met andere woorden, Maria kwam ter wereld zonder erfzonde. Maar om haar zwanger te maken heeft de Heilige Jozef wel degelijk een historische bijdrage uit eigen zak geleverd.
Eens, toen we al veel gedronken hadden in een cafeetje op het Spaanse platteland vroeg ik hem: ‘Gerard, jij denkt toch niet echt dat de Maagd Maria werkelijk bestaat?’ En Gerard antwoordde: ‘Of de Maagd echt bestaat, is van geen enkel belang, als wij maar genoeg tot haar bidden.’ Die uitspraak hebben we de volgende dag, toen we weer nuchter waren, voor het nageslacht op video vastgelegd. Het verbaasde mij hogelijk dat over deze uitspraak later complete theologische en filosofische artikelen werden geschreven, waarbij Schopenhauer, Nietzsche, Plato en Kierkegaard als getuigen werden aangehaald. Ik kan u uit eerste bron verzekeren dat zij er die avond helemaal niet bij waren.
Na het Maria-vierluik onderhielden we een regelmatige briefwisseling en werkten we nog een aantal keer samen. Gerard was, bijvoorbeeld, hoofdpersoon in een opmerkelijke aflevering van het programma ‘Klasgenoten’ waarin hij de onderwijzer terugzag die hij zo prachtig had beschreven in zijn roman Moeder en Zoon. En ik had het genoegen een programma rond Gerard te mogen maken toen zijn kapitale roman Bezorgde Ouders uitkwam. Dit was een programma waarin hij ons onder andere het bestaan van katholieke dieren uitlegde. In 1991 maakte ik voor de NOS de documentaire ‘Alleen op de wereld’. Hierin werd voor het eerst het veelbesproken Geheime Landgoed aan de kijker getoond. Het grote thema van het programma moest de eenzaamheid van Reve zijn, het zich altijd buitenstaander voelen, maar tussen de bedrijven door geeft de film ook een aardig beeld van de relatie tussen Gerard en zijn levensgezel Matroos Vosch.
| |
‘Als het kindje er eenmaal is’
In het begin van de jaren negentig was ik ten prooi aan tegenstrijdige gevoelens. Enerzijds wilde ik heel graag weg uit de omroepwereld. Ik had mijn buik vol van het onderhandelen over begrotingen, uitzenduren en personeel. Bovendien had het fenomeen televisie voor mij niet meer de magische bekoring van vroeger.
Aan de andere kant speelde ik met de gedachte om nog één programma met Reve te maken. Een film met als thema De Dood. Ik was in 1991 verhuisd naar België en in de loop van '92 lieten Joop en Gerard vanuit Frankrijk weten dat ze ook van plan waren zich in Belgiëland te vestigen. Ik had natuurlijk al wat Vlaamse ervaringen opgedaan en diende Joop zo goed mogelijk van advies. Op deze wijze werd de mooie dokterswoning in Machelen-Zulte verworven.
De gedachte aan een laatste film liet mij niet los. Ik kreeg het idee om Gerard te volgen op de verhuisreis van Frankrijk naar België. Van Dieulefit naar Machelen, zijn einddoel, waarvan hij zei dat het zijn laatste huis en zijn laatste rustplaats zou worden. Mijn werktitel was: Terug naar huis. Ik wilde als volgt te werk gaan: Gerard moest zelf rijden in zijn eigen camionette en onderweg zouden we de meest cruciale momenten uit zijn leven bespreken. Samen Op weg naar het Einde.
Die film is er uiteindelijk niet gekomen. Gerard zag een beetje op tegen de lange autorit met een camera op zich gericht. En Joop vond plotseling dat het nieuwe huis in Machelen niet in beeld mocht komen, maar dat was juist ons einddoel en daar wilde ik mijn finale maken. Dat Gerard wel zin had om nog een programma te maken blijkt wel uit de brief die hij mij op 9 mei 1993 vanuit Frankrijk schreef. Een brief die voor mij extra gedenkwaardig is aangezien mijn vrouw een maand eerder was bevallen van onze derde dochter en Gerard in deze brief zijn teleurstelling erover uitsprak dat wij het kind niet naar hem vernoemd hadden. Boven de brief staat als motto: ‘Als het kindje er eenmaal is, lacht de moeder door haar tranen heen’, maar een groot deel van de brief bevat zijn bespiegelingen over zijn rol en uiterlijk in onze nieuwe film.
Ik vind dat ik zelf niet te vaak als natuurlijk persoon in beeld moet komen, en dan slechts als ik het documentair getoonde bevestigen en bekrachtigen kan met een paar goed gekozen
| |
| |
woorden. Alles wat je mij wilt laten voorlezen, gedichten of saillante citaten uit mijn proza, zoude ik het liefste zonder bril van een met reuzenletters bedrukt blad willen lezen. Ik geloof dat zulk een gedrukt stuk een uitdraai heet. Wil jij mij in het algemeen wat meer regisseren? Dan gevoel ik mij veiliger.
Nu mijn uiterlijk. Er moet enige make-up zijn, bijvoorbeeld een iets groter, roder en sappiger gemaakte mond, en diepere oogkassen. Een schijn van koortsigheid maakt mijn gelaat belangwekkender: lijden en beproeving, maar welk een hartstochtelijke uitstraling! Haar niet te lang, en kunstmatig iets verwaaid.
Als ik kleding aanheb waarmede ik mij niet één gevoel, word ik onzeker. Overwegende dat wij rechtstreeks met de NOS te maken hebben, kunnen we een beroep doen op hun ondergronds requisietenparadijs.
Wat ik denk nodig te hebben: een ouderwets pak, eventueel zelfs vooroorlogs, met nog een omslag aan het einde van de broekspijpen. Niet te zwaar van stof. Ietwat versleten is geen bezwaar, evenmin als zwart dat dof geworden is. Mijn maten zijn: jasje 50 of 52 naargelang snit, broek 48 of 50. Mijn benen zijn noch lang noch kort. Een zwarte of in ieder geval zeer donkere lendenceintuur zoude goed zijn, vederkrachtig of verstelbaar of beide, zoals die van houthakkers of van Spaanse dansers, bedoeld respectievelijk om een breuk te voorkomen dan wel het middel slanker te doen gelijken. Een groot litteken over mijn wang en kin zoude niet slecht zijn, of een verbonden arm in een doek. Ook bijna voortdurend in één hand een paar dunne donkere handschoenen bij mij hebben ligt niet gek in het beeld. Een of ander overhemd met iets te lange manchetten, met vrij grote manchetknopen; een stropdas waarop staande afgebeeld een Vosch die, tegen een lantaarnpaal geleund, in een cigarettepijpje een lange Miss Blanche rookt. Een kruisafname is ook heel goed. En natuurlijk een dasklem.
Nu de schoenen. Maat 45, donker en ouderwets met nogal hoge maar nog nét niet nichterige hakken.
Het geheel: zeer geraffineerde, deftige en schijnbaar onbedoelde nonchalance.
Is Gerard Reve koket? Zeker en vast. IJdel? Voor mijn part. Maar is Reve een poseur? Nee en hij is zeker nooit onoprecht. Hij is altijd trouw aan zichzelf, zowel in schrift als in gesproken woord. Alleen de manier waarop hij zijn authentieke gevoelens en gedachten tot uiting brengt, brengt sommigen in de verleiding zijn eerlijkheid in twijfel te trekken.
De film Terug naar huis werd dus nooit gemaakt en de reis naar zijn laatste adres werd niet vastgelegd. Gerard en Joop verhuisden dus naar België, het land dat zij in de jaren daarna van de positieve en negatieve kant zouden leren kennen. Ik bezocht hen nog af en toe in hun paradijsje op het Oost-Vlaamse platteland en zag met eigen ogen hoe met name Gerard zich in België op zijn gemak begon te voelen. Talloze keren legde hij mij uit dat de Maagd Maria niet voor niets zo vaak in dat land is verschenen: volgens Gerard heeft Onze Lieve Vrouw een uitgesproken voorkeur voor het Belgische luchtruim. Dat maakt de affaire extra navrant [Reve zou in 2001 de Prijs der Nederlandse Letteren ontvangen uit handen van de koning van België. Dit werd hem geweigerd, aangezien de partner van Reve - Joop Schafthuizen - beschuldigd werd van pedofilie, red.].
Vorige maand herlas ik toevallig de uit 1975 daterende roman Een Circusjongen. In het negende hoofdstuk van dat boek beschrijft Gerard Reve hoe de hoofdfiguur een jong persoon aanrandt en wel op veel schuldiger en gruwelijker wijze dan Joop Schafthuizen ooit zou durven. Hij noemt het daar zelf een ‘verschrikkelijke, onherroepelijke en onvergeeflijke daad’. Het lezen ervan maakte mij - hoewel de relativerende context mij geenszins ontgaat - opnieuw bijna fysiek onpasselijk.
Als wij in Vlaanderen een cultuurminister hadden gehad die wel eens een boek had gelezen, dan had hij wellicht de seksuele escapades van een buitenstaander als Schafthuizen niet nodig gehad om Reve de koninklijke uitreiking van de Staatsprijs door zijn neus te boren. Maar Anciaux heeft het negende hoofdstuk van Een Circusjongen nooit gelezen. Hij kent zijn klassieken niet. ‘Hij had wel eens wat van Reve gelezen’, liet hij weten, maar wat ‘daar kon hij zo rap niet opkomen’. Dat Anciaux, net als ik toegewijd vader van kinderen, tegen elke vorm van seksueel misbruik van jongeren is, siert hem. Sterker nog, het is hem geraden! Persoonlijk ben ik voor de Willem Duys-benadering: wie mijn kroost schoffeert sla ik dood. Maar het afblazen van die koninklijke overhandiging heeft daar geen fluit mee te maken. Reve had recht op de prijs met alle toeters en bellen. Of Joop nou een viespeuk is of niet.
Natuurlijk keur ik de faux-pas van Joop ten zeerste part. Maar ik ben de afgelopen tijd ook getroffen door
| |
| |
Reve in debat met zijn broer tijdens een televisie-uitzending
zijn verbluffende openhartigheid en ik heb geen redenen om aan zijn relaas te twijfelen. Als er is gebeurd wat hij zegt, dan is dat niet goed te praten. Maar ik vind elke bezopen BMW-chauffeur die keihard door de Vlaamse straten scheurt nog veel erger. In geen enkel Europees land vallen zoveel kinderslachtoffers in het verkeer als in België. Daar heeft de minister van Cultuur, die toevallig ook minister van Jeugd is, de afgelopen weken niet half zoveel woorden aan vuilgemaakt als aan Joop Schafthuizen. Bovendien is de vraag of Joop een viespeuk is in wezen niet relevant. En zelfs als Reve zelf een viespeuk zou zijn, doet dat niet ter zake. De Staatsprijs der Nederlandse Letteren is een bekroning voor letterkunde, niet voor goed gedrag.
Anciaux is een quasi-progressieve analfabeet en daardoor heeft hij de fout begaan twee zaken met elkaar te verwarren die volkomen los van elkaar staan. Stel je voor dat de vorsten der Lage Landen de prijs nooit meer aan een viespeuk mogen uitreiken! Ik vind dat geen gunstige ontwikkeling, al was het maar omdat mijn eigen kansen voor de toekomst dan verkeken zijn.
De Staatsprijs bestaat grofweg uit twee elementen: een koninklijke handdruk en een geldbedrag. Wie Reve en Schafthuizen kent, weet dat Gerard het eerste wilde en Joop het andere. Door de ingreep van Anciaux heeft Joop als het ware de Staatsprijs voor Letterkunde gekregen en is Gerard met lege handen achtergebleven. Reves gezondheidstoestand in aanmerking genomen is het waarschijnlijk de laatste kans geweest om hem te huldigen.
Jef Rademakers studeerde Nederlands in Amsterdam. Hij verwierf bekendheid als televisieproducent. Hij keerde tien jaar geleden de televisie de rug toe, nu is hij werkzaam als schrijver van romans, gedichten en korte verhalen.
|
|