| |
| |
| |
C.C.S. Crone en de waan van het lezen
‘We wilden wel erudiet zijn, maar lazen toch liever de nieuwste Brusselmans’, schrijft Sam de Graeve over zijn vroege ervaringen met literatuur. Met een voorliefde voor boeken die slechts weinigen kenden, vertelt hij over zijn liefde voor de toen relatief onbekende auteur C.C.S. Crone.
Bespiegelingen over een curiosum van hoge kwaliteit, dat wellicht geen wereldliteratuur was, maar inmiddels wel opnieuw wordt uitgegeven.
Sam de Graeve
We waren dol op boeken die we nooit gelezen hadden. Als studenten in de Germaanse filologie moesten we zevenentwintig boeken per jaar lezen, te kiezen uit door de hoogleraars samengestelde lijstjes. Slechts weinigen waren aan de opleiding begonnen om zich in de literatuur te verdiepen. De meeste zagen haar als een noodzakelijk kwaad, iets wat je doen moest alvorens je les kon beginnen geven. Mijn zwartharige, ietwat slome vriend Peter en ikzelf werden dan ook schuin aangekeken toen we al eens een boek meebrachten dat niet eens op één van die lijstjes was vertegenwoordigd. ‘Ben je gek! Moeten we al zevenentwintig boeken op een jaar lezen, gaan jullie er nog eens wat extra's bovenop doen. Uitslovers!’
Maar wij waren geen uitslovers. Dromers waren we. Twijfelend of we de bloem van de literatuur wel wilden ontleden. Want zo had Professor A.M. Musschoot het ons gezegd: je kan wel opgaan in literatuur, maar je kan haar ook analyseren en ontleden, net zoals je van een bloem kan genieten, maar haar ook bestuderen. Maar wij waren snuivers, geen analytische geesten. Een boek, dat was opgaan in andere werelden. Een boek was meer geestverruimend dan alle drugs die we kenden. Dromers waren we, die erg schrokken van de uitspraak van een andere professor, die ons voorgerekend had dat je in een mensenleven vijfduizend boeken kon lezen. Daar zouden we met onze zevenentwintig boekjes op jaarbasis helemaal niet aan toekomen! En vijfduizend, dat was zo ontstellend weinig! Elk jaar verschijnt er een veelvoud van dat aantal boeken. Vijfduizend, dat kon je alleen halen als je elke week een Nederlandstalige roman las, die bijna altijd rond de tweehonderd pagina's telde, grote letter. Maar als we ook nog wat klassieken wilden lezen en wat anderstalige literatuur, dan konden we het studeren van de andere vakken maar beter overslaan en ons uitsluitend toeleggen op lezen. Vermoedelijk onder de indruk van deze getallen, begon Peter omstreeks die periode te zeggen dat hij thuis een méter Oscar Wilde had staan. We leefden in literatuur en kenden talloze weetjes en theoriëen over boeken die we nooit gelezen hadden of waarvan we hooguit met de eerste honderd pagina's vertrouwd waren. We wilden wel erudiet zijn, maar lazen toch liever de nieuwste Herman Brusselmans, waarover we dan kankerden dat het nergens op leek, dan dat we Wittgenstein doorploegden.
Maar om erudiet te zijn, hoef je niet noodzakelijk veel te weten. Soms volstaat het dat je net die dingen weet die de anderen niet kennen. Zo waren we dol op Ferlinghetti en John Kennedy Toole, waarbij het feit dat niemand hen kende bijna net zo belangrijk was als de kwaliteiten van het werk zelf.
| |
Pareltjes
Het is in die dagen dat mijn vriend Peter en ik kennismaakten met het werk van C.C.S. Crone (1914-1951). Dat was nu eens een man naar ons hart. Zeker in Vlaanderen door niemand gekend en met een oeuvre dat alvast qua kwantiteit onze goedkeuring kon wegdragen: een verzameld werk van om en nabij de tweehonderd pagina's, dat deed zelfs Willem Elsschot hem niet na. Ik kocht al een hele tijd Salamanderpockets, omdat die zo lekker lazen in bed, bad en waar je ook maar wilde. Ze waren niet duur en je ontdekte er vaak pareltjes tussen. De oorlog tegen de salamanders van Karl Capek had ik zo ontdekt en dankzij de pocketreeks raakte ik ook bekend met het werk van Isaac Bashevis Singer. Die schreef meestal wel dikke boeken, maar dermate vlot leesbaar dat hij ook bij mijn favorieten kon. Het boekje De Schuiftrompet, met zijn vreemde cover, had mijn aandacht getrokken en ik had het meteen gekocht. Het kostte tenslotte niet meer dan een pint.
| |
| |
Toen Peter de volgende keer op mijn kamer kwam, zei ik met klem dat al onze helden wel degelijk werk afleverden, maar dat er natuurlijk maar één iemand kon zijn als Crone. Er was geen twijfel over mogelijk: wij waren de eerste lezers van Crone, de eersten die de man kenden, de enige bezitters van deze Salamanderpocket uit 1977, een herdruk van een boek dat in 1947 zijn eerste druk kende. Het was het begin van een gezamenlijke speurtocht naar meer werk van de man. Zelf had ik op dat moment al beslist mijn licentiaatsverhandeling over A.F.Th. Van der Heijden te maken, maar Peter zag zijn kans schoon en besliste meteen, zonder een letter gelezen te hebben, dat Crone het onderwerp zou vormen van de zijne. Samen trokken we op bedevaart naar Utrecht, wat toen, mede door het feit dat we nog geen auto hadden en meestal met de duim op reis gingen, nog als het verre buitenland kon worden bestempeld.
We vonden er Crone's Utrecht, een mooi fotoboek over het Utrecht van toen, een bibliofiele uitgave van Stephan en Lizette en nr. 11 van het tijdschrift De Engelbewaarder, helemaal gewijd aan Crone. Peter ging later nog eens terug - het was tenslotte zijn scriptie - en bezocht de zonen Crone, bij wie hij zeer hartelijk werd ontvangen.
In de stadsbibliotheek van Gent vonden we een exemplaar van De vroolijke dichtkunst, humor en ironie uit de Nederlandsche poëzie, verzameld en ingeleid door C.C.S. Crone. We stelden tot onze tevredenheid vast dat het boek in tientallen jaren niet meer was geleend en vonden het dan ook niet meer dan recht-vaardig dat wij het tot het onze maakten. Peter gooide het van drie verdiepingen hoog door het bibliotheek-raam naar beneden; ik ving het op in mijn trui.
| |
Tristesse van de teksten
Wat sprak ons verder aan in Crone, behalve het feit dat hij zo onbekend was. Wie was de man? Afgaande op de foto's die we vonden en de tristesse van de teksten, dachten we dat hij een homoseksuele, vroeg gestorven eenzaat was, maar nee, hoor: de kleine, tengere en al vroeg kalende Cornelius Carolus Stephan Crone bleek de liefhebbende echtgenoot geweest te zijn van Jopie Markenhof en vader van drie kinderen. Hij werd op 26 december 1914 geboren in Utrecht als zesde kind in een traditioneel katholiek gezin dat uiteindelijk vier meisjes en zes jongens zou tellen. Hij was een rustige, stille, ietwat teruggetrokken jongen, die in zijn vrije tijd opstellen en verhaaltjes schreef. De knaap had blijk gegeven van een roeping en werd naar het Sint-Bernardus College in Pey-Echt (Limburg) gestuurd, maar na een tijdje vervaagde zijn roeping en werd hij leerling op het Utrechtse Bonifaciuslyceum. Aanvankelijk schreef hij voor het schoolblad Stemmen sombere, wat puberale en dikwijls religieus getinte gedichten; later schreef hij nog uitsluitend proza. Crone werkte traag, maar compenseerde dit door dezelfde verhalen in meerdere tijdschriften te laten plaatsen. Hij schreef veel uitgeverijen aan om zijn eerste roman, Het feestelijke leven (1936) te laten uitgeven, maar zijn pogingen mislukten aanvankelijk allemaal. Peter en ik waren verontwaardigd dat zelfs deze grote schrijver niet meteen een uitgever had gevonden. We herkenden ons in zijn aanvankelijke isolement, we begrepen dat hij niet begrepen werd. We kenden dat.
Ik verdenk mezelf ervan De Schuiftrompet toen niet eens te hebben uitgelezen. Ik herinner me dat we geweldig onder de indruk waren van het feit dat je op zo korte tijd zoveel personages kon laten sterven. In de openingsnovelle Gymnasium en liefde, slechts vijfenvijftig pagina's lang, sterven tenslotte een twintigtal figuren. We hadden nog nooit zoiets gelezen. Ook de werkmethode van de Utrechtse schrijver fascineerde ons mateloos: in kasregisters en op losse papiertjes noteerde hij honderden zinnen die hij later verknipte en plakte tot verhalen. In een interview met G.H. Wallagh in het Hollands Weekblad van 6 april 1940 verklaarde hij zelf hierover:
U moet weten dat die methode van schrijven van mij, of om precies te zijn: de wijze van voorbereiding daartoe, zoo omslachtig is, dat ik er waarlijk geen fabrieksgeheim van behoef te maken. Ik heb mij namelijk aangewend, de essentalia van alles, wat mij in het dagelijks leven ontroert, te noteeren. Nu moet u niet denken dat ik naar mijn schrijftafel ren om mijn inspiratie hals over kop in uitbundige regels bot te vieren. Heelemaal niet. Gedurende meer dan een jaar blijf ik al die ontroeringsfactoren verzamelen.
Een verhaal van Crone is dus telkens opgebouwd uit duizenden aantekeningen. Voor de novelle Muziek over het Water is niet geweten hoeveel wandelingen hij maakte ter inspiratie, wel dat er zowat zestienhonderd aantekeningen aan voorafgingen. Uit al die zinnen groeide dan een intrige. De aantekeningen groeiden als het ware aan elkaar. Of, zoals hij het in hetzelfde interview zelf uitdrukt:
| |
| |
Het merkwaardige is nu, dat die gegevens na verloop van tijd vanzelf een functie gaan vervullen in een intrige, die op haar beurt weer aan hen ontsproten lijkt te zijn. Nadat ik die vele honderdtallen papieren strookjes, die elk een gegeven bevatten, op de vloer, want ik heb er veel ruimte voor nodig, in de door het verhaal vereischte opvolging aan elkaar heb gelegd, requireer ik de lijmpot en plak ze in een register. Dat die ‘montage’ inderdaad niet zoo eenvoudig is, moge U blijken uit de volgorde, waarin de oorspronkelijk chronologisch naar hun ontstaan genummerde details dan tenslotte staan opgeplakt. Zoo begint mijn Muziek over het Water, als U het precies weten wilt, met gegeven 1567, waarna respectievelijk 1403, 1402, 12 en 1452 volgen. De laatste loodjes, die bij mijn methode niet het zwaarst wegen, bestaan in het correct stileeren én het onmerkbaar aan mekaar lasschen van de gemonteerde details. Kijk, hier heeft u dat register, U ziet, het is gewoon een plakboek van honderden zinnen en alinea's, opmerkingen die mij invielen en waarnemingen, die mij troffen, en ze zijn allemaal zorgvuldig genummerd.
Die werkwijze vonden we hip, zonder twijfel. Het proza van Crone laat zich niet opmerken door zijn sterke plot; het is veeleer een opeenvolging van zeer indringende aantekeningen, die samen een beeld geven van een heel weemoedige wereld. Wat bijblijft na het lezen van zijn werk, is niet de plot, maar de sfeer.
| |
Weerbarstige zinnen
Toen De Schuiftrompet in 2001 heruitgegeven werd, had ik gemengde gevoelens. Dat betekende dat de massa ‘onze’ schrijver zou leren kennen. Maar het was ook een mooie gelegenheid om het werk nu eindelijk eens helemaal te lezen.
Dat gaat niet vlot. De Schuiftrompet is geen pageturner. Het staat vol mooie zinnen die je aandacht vragen, zo bijvoorbeeld deze: ‘Daar zaten ze een jaar lang iedere avond met hun gedachten tegenover elkaar, zonder dat ze iets anders zeiden dan dingen, waarin geen van beiden belang stelde.’ Weerbarstige zinnen ook: ‘De dagen komen naar haar bed en gaan weer weg.’
Het werk blinkt niet zozeer uit in plot of in structuur, maar in intensiteit. De lange wandelingen van Crone door Utrecht (overigens gaf zoon Frans, ook in 2001, nog een boek uit: Het Utrecht van Crone, vijf wandelingen, ook bij Uitgeverij de Prom) leverden massa's indrukken op. Het is poëzie in proza. Mijn voorkeur gaat nog steeds uit naar de novelle Gymnasium en liefde, dat ook qua lay-out nauw aansluit bij de manier van werken van Crone. Het belang van de witregel is groot. Losse mededelingen, losse flarden die allemaal samen een heel eigen wereld vormen. De onschuld van jongeren, die ongewoon vroeg en veelvuldig met de dood geconfronteerd worden. Personages zwelgen in herinnering. Eigenlijk heeft elk verhaal dezelfde thematiek: weemoed en melancholie. Desalniettemin wordt de man vaak gecatalogeerd als humoristisch auteur. Dat is vermoedelijk te wijten aan fragmenten als die over de leraar die zijn leerlingen toesprak dat er ‘altijd hard was gewerkt, dat er onder zijn lessen wel eens wrijving was geweest, maar dat we altijd hard gewerkt hadden, al was er wel eens wrijving geweest.’ Of aan die zinnen waarin hij met uitdrukkingen speelt, zoals ‘Het is met zijn lijkwagen dat Vriends hem voor het eerst in de wielen rijdt.’
Het oeuvre van Crone getuigt van de onmacht van personages om deel te nemen aan de wereld, ze staan telkens aan de zijlijn. Zijn proza is niet ongezien gebleven. Het is goed dat het heruitgegeven wordt, niet omdat het wereldliteratuur is, maar wel omdat het een curiosum van hoge kwaliteit is. Om de zoveel jaar wordt het herontdekt en af en toe heruitgegeven. Critici houden ervan, aan het grote publiek gaat het voorbij.
Overigens komt het met die 5000 boeken nooit meer goed, want na deze herlezing weet ik sowieso: die Crone lees ik nog wel een paar keer.
Sam de Graeve heeft Germaanse filologie in Gent gestudeerd. Op dit moment houdt hij zich bezig met journalistieke werkzaamheden voor televisie en diverse tijdschriften.
|
|