dan bedoel ik dat ik geloof, dat iets als poëzie, of romans, of wat dan ook, mensen hun zekerheden ontneemt. In die zin vind ik weer wel dat ik geëngageerd ben. Die betekenis van het ontwrichten van zekerheden is pure politiek, omdat ik vind dat het voor mij de enige manier is om in de wereld te staan, door juist die twijfel te cultiveren. Antwoorden interesseren mij dan ook niet. Maar ik vind het wel belangrijk, dat er constant vragen worden gesteld, waarop een heel voorlopig antwoord kan worden gevonden, dat vervolgens onmiddellijk weer wordt ondermijnd. Dus ik ben in die zin getrouw aan de politiek, dat poëzie geen enkele ideologie heeft, die je houvast zou kunnen bieden, maar je slechts constant ontwricht, op het verkeerde been zet. Dat vind ik een waardevolle levenshouding.’
Poëzie heeft dus te maken met levenshoudingen, ideologieën?
‘Ja, ik heb ideologieën, in mijn werk en daarbuiten, nooit benaderd als vaststaande zekerheden, maar wel als voorlopige antwoorden. En dat is heel normaal, omdat wij nu eenmaal menselijke wezens zijn, die altijd op zoek zijn naar zingeving en betekenis. Dat zit in onze genen ingebakken en ik vind dat interessant. Maar ik wantrouw het, wanneer die antwoorden vervolgens ook in instituten worden gehoord, zoals bijvoorbeeld in de kerk. En zoals het socialisme, het communisme en het kapitalisme. Wanneer het een soort statuut wordt, dan denk ik, weg ermee.
Natuurlijk is er een deel van mij, dat zelf ook naar zekerheden zoekt. Maar ik geloof liever in kleine entiteiten, in kleine cellen, bijvoorbeeld iets als twee mensen, die twee kinderen hebben, zoals het bij mij is. Ik geloof daarvan dat het werkt, een soort kleine entiteit, dat zoiets een voorlopig nest biedt. Maar met de nadruk op voorlopig, in die zin dat ik mijn kinderen zo probeer op te voeden, dat ze nadenken en proberen alles wat als zekerheid wordt gebracht te betwijfelen. Dus ook iets als een gezin, wat bijzonder vreemd lijkt. Maar ik geloof niet in de algemene stelling, dat die constellatie, die kleine cel, het perfecte voorbeeld is. In mijn geval is dit nu het perfecte model, maar als zo'n kleine entiteit uitvergroot wordt tot een soort wereldideologie, dan denk ik, ik wil hier niks mee te maken hebben. Omdat het namelijk altijd om mensen draait, dat heeft het katholicisme zéér overtuigend bewezen. Het gaat altijd over machtsmisbruik.
Het concept van macht fascineert mij en dat komt in al mijn gedichten, al mijn boeken voor. Hoe mensen zich tegenover elkaar gedragen en elkaar en zichzelf ook manipuleren om die macht uit te breiden. Daar tegenover heb ik nu juist een fundamentele wantrouw. En het is onder andere daarom, dat ik Verhemelte schreef zoals ik het geschreven heb, een soort ontnemen van het grote verhaal. En ik weet dat het geen antwoord geeft, maar ik geef absoluut nooit een oplossing voor een groot probleem. Dat is natuurlijk weer een soort ideologie op zich.’
U wordt bij de postmoderne dichters ingedeeld. Wat vindt u daarvan?
‘Ik denk dat de term postmodernisme in mijn geval een term is van de critici. Het was in die dagen ook een beetje een vreemd klimaat in België en Vlaanderen. Toen kwam plotseling een aantal jonge dichters met boeken. Erik Spinoy, Stefan Hertmans, Dirk van Bastelaere. En nu is het eenmaal zo, dat wanneer een groep jonge mensen boeken uitgeeft, debuteert, dat ze óf verlegen zijn, óf een grote mond hebben. Deze mensen, die postmoderne generatie, had een grote mond. Ik heb dat altijd gezien als een soort positioneringsdrang. De wil om zich tegelijkertijd te plaatsen in een traditie en zich ertegen af te zetten. Er waren dichters bij, die zeer programmatisch waren, die blijkbaar een grote drang hadden om zich een plek te verwerven in de Nederlandse poëzie en dat deden met teksten die bijna manifesten waren. Van Bastelaere heeft dat gedaan, Stefan Hertmans ook. Ik heb dat altijd onnozel gevonden, omdat ik manifesten eigenlijk ook wantrouw. Omdat een manifest enkel en alleen een ideologisch bevestigend doel heeft. Ik heb mezelf dan ook nooit beschouwd als een deel van de postmoderne generatie. Maar critici en ook academici hebben daarin een bepaalde functie en zij delen mij dan bij de postmoderne dichters in. Maar als ik de gedichten van die mensen lees, vind ik dat die nauwelijks iets met mijn gedichten te maken hebben.’
In een interview beweerde u, dat uw gedichten altijd met de maatstaf van de klassieke poëzie worden gemeten, terwijl u veel meer wordt beïnvloed door film, muziek en schilderijen. Om met de muziek te beginnen: hoe is het mogelijk dat iemand tegelijkertijd de psalmen van David, de muziek van Nirvana, Madonna, Bananarama en Händel mooi vindt?
‘Oh, zeker kan dat. Zo zit mijn smaak in elkaar. Toen ik naar hier kwam rijden, luisterde ik eerst naar een stuk muziek van Gluck: Orfeo ed Euridice, een schitterend fragment. En daarna zat ik te luisteren naar drum “n” bass. Voilà. Op zaterdag ging ik naar een optreden van een contratenor. Briljant, echt subliem, maar als ik naar huis rijd, wil ik alleen de goorste muziek horen. Ik snap het niet. Voor mij geeft het