| |
| |
| |
interview
Mijn leven is een beetje zoals dat van Don Quichot
Interview met Angèle Manteau
Ze leerde Nederlands bij de familie Greshoff, ze was de ontdekster van Louis Paul Boon en Hugo Claus debuteerde bij haar uitgeverij. Er is veel te vertellen over deze uitgeefster die al op haar 21ste begon. Maar ook zelf spreekt ze nog een aardig woordje mee in het literaire wereldje. Een gesprek over de woelige jaren dertig, Vlamingen in Nederland en de literaire waarde van scheldproza. Angèle Manteau in vogelvlucht.
Anna Rademakers
Wie bij Angèle Manteau thuis komt, treft in haar boekenkast vrijwel alleen Engelstalige literatuur aan. Op z'n zachtst gezegd opmerkelijk voor een vrouw die bijna veertig jaar aan het hoofd van een van de meest vooraanstaande Vlaamse uitgeverijen heeft gestaan. ‘Ik hoef niet meer te lezen, dus lees ik alleen nog wat ik leuk vind’, zegt de negentigjarige, tot barones benoemde dame laconiek, alsof het zo vanzelfsprekend zou zijn.
De oprichting van uitgeverij Manteau zou de aanloop zijn tot een carrière die de literaire wereld van de daarop volgende decennia verregaand zou domineren. Angèle Manteau was de ontdekster van Louis Paul Boon, en ook Hugo Claus debuteerde bij de uitgeverij. Maar de weg is niet over rozen gegaan: Angèle Manteau is een pittige dame en bleek niet altijd even gemakkelijk in de omgang. Zelfs nu, vijfentwintig jaar na haar afscheid van het literaire leven, halen ruzies met voormalige collega's en auteurs nog regelmatig de pers. Dit is op zich niet zo verwonderlijk, want Manteau heeft een eigen mening en zal het ook niet nalaten deze te laten horen. ‘Het was in 1936 een schande om als vrouw in het zakenleven te stappen, dus ik ben best trots dat ik dat gedaan heb. Bovendien heb ik na mijn huwelijk altijd mijn meisjesnaam behouden. En een ring heb ik nooit gedragen.’
| |
Kortzichtige Nederlandse heren
Toen de Algemene Importboekhandel A. Manteau op 1 april 1932 opgenomen werd in het handelsregister, was de directrice slechts 21 jaar. Angèle Manteau heeft geen vanzelfsprekende levensloop gehad voor een jongedame van Franse afkomst, die eigenlijk chemie wilde studeren. Haar vader was een Fransman die werkzaam was als textielontwerper. Na zijn opleiding werd hem een baan aangeboden in België, waardoor het gezin Manteau naar Dinant verhuisde. Na haar middelbare schoolopleiding besloot hun jongste dochter Angèle scheikunde te gaan studeren.
‘In die tijd was het nog zeer uitzonderlijk dat je als meisje verder studeerde en er was ook absoluut geen begeleiding vanuit de universiteit. Toch moest ik ook een “kot” hebben en puur toevallig ben ik bij een Nederlands echtpaar in Brussel terechtgekomen, de Greshoffs.’ Het echtpaar Greshoff was zojuist met twee kleine kinderen vanuit Nederland naar België gekomen en zocht iemand die hun Frans kon leren. Manteau werd aangenomen en in ruil daarvoor kreeg ze een kamertje bij hen in huis. Hierdoor kwam ze in een heel andere wereld terecht. Jan Greshoff was, anno 1928, een autoriteit in de Nederlandse literaire wereld, als dichter en essayist, maar vooral als criticus en recensent. De literator omringde zich met geestesverwanten en werd in Brussel veelvuldig bezocht door vrienden en kennissen. Hierdoor kwam Manteau in aanraking met de Nederlandse taal en de literatuur. ‘Er kwamen heel veel mensen bij Greshoff over de vloer: Ter Braak, Du Perron, Bloem. Zij spraken Frans tegen mij, maar ik hoorde ze onderling Nederlands spreken. En dat was mooi Nederlands, dat scheelt met het “diftongeren” van al die tv-dames van tegenwoordig!’
Hoewel Manteau de kans kreeg om van dichtbij met de Nederlandse literaire wereld kennis te maken, kijkt ze met gemengde gevoelens terug op de vier jaar die ze bij de familie Greshoff heeft doorgebracht. Manteau geeft toe dat ze bij de Greshoffs een goede tijd heeft gehad, maar ze was het niet over de gehele linie eens met de groep rond
| |
| |
de criticus. Ze ergerde zich vooral aan het feit dat de Nederlandse literatoren zich niet leken te bekommeren om de erbarmelijke omstandigheden waarin de arbeiders eind jaren twintig leefden. Zij was opgegroeid met een groot besef van sociaal-economische problemen, mede vanwege het feit dat haar vader aan het hoofd van een weverij had gestaan. ‘Toen ik in hun milieu werd neergepoot, sprak niemand daar nog over. Noch Adriaan Roland Holst, noch Eddy Du Perron, noch Jan Greshoff. En dat schept afstand.’
Manteau beseft wel dat haar leven bij de familie Greshoff een uitgelezen kans is geweest om het Nederlands goed te leren. ‘Lezen deed ik toch al, ik zou zelfs zeggen, meer dan wat de Greshoffs lazen. Ze waren toch wel een beetje kortzichtig, terwijl ik meteen al Duits, Frans en Engels las.’ De studie scheikunde zou Manteau uiteindelijk nooit afmaken. Ze werd ziek en omdat er in die tijd nog geen antibiotica bestonden, moest ze een jaar lang uitzieken en kon ze haar studie niet voortzetten. ‘Door mijn leven in dat literaire wereldje lag mijn interesse trouwens ook niet meer bij chemie.’
| |
Een uitgeefster van 21 jaar
Nadat ze de scheikunde definitief achter zich had gelaten, kon Angèle Manteau via Jan Greshoff aan de slag bij uitgeverij Stols, toentertijd in Brussel gevestigd. Dit was de grote motor achter de poëzieproductie van Nederland tijdens het Interbellum. Zo gaf hij werk van onder andere Roland Holst, Achterberg en Du Perron uit. Het was een moeilijke tijd; door de nasleep van de beurskrach van oktober 1929 was er van enige sociale zekerheid geen sprake meer. ‘De mensen sprongen uit het raam, zo uitzichtloos was de toestand. Bij Stols maakte ik pakjes, deed de facturen, corrigeerde proeven... maar
Angèle Manteau (copyright RUG)
hij kon me amper betalen.’ Begin 1932 kon Alexander Stols financieel niet meer rondkomen in Brussel en ging hij met vrouw en kroost terug naar Maastricht om in de drukkerij van zijn familie te werken. Intussen probeerde hij in Nederland als uitgever het hoofd boven water te houden. De jonge Angèle Manteau was echter niet van plan haar werk bij de uitgeverij vaarwel te zeggen en bood Stols aan zijn belangen in Brussel te blijven behartigen. Zijn huurcontract en de voorraad boeken nam ze daarbij van hem over. Dat was het begin van de Algemeene Importboekhandel A. Manteau, in 1938 omgedoopt en uitgebreid tot Uitgeverij Manteau. ‘Als ik eraan terugdenk, weet ik niet wat me bezielde, ik was amper 21 jaar!’
Angèle Manteau had enige ervaring met fondsopbouw, omdat ze via haar werk veel met Nederlandse uitgevers in contact stond. Natuurlijk was haar relatie met Stols van grote waarde, maar ze onderhield ook banden met Leopold, Nijgh en Van Ditmar en met Meulenhoff. ‘Wat die Hollandse uitgevers deden, dat was mijn grote voorbeeld. Hoe klein Manteau ook was, het was geheel geïnspireerd op de manier van werken van Nederlandse uitgevers: Manteau had bijvoor-beeld drie keer per jaar een
| |
| |
aanbieding. Denk je dat de Vlaamse uitgevers aan aanbiedingen deden? Welnee, het manuscript ging naar de drukker en het boek verscheen. Mijn methode is altijd geïnspireerd geweest op het Nederlandse model.’
Toen Angèle Manteau eind jaren dertig met haar uitgeverij begon, speelde het Nederlandstalige literaire leven zich volgens haar vooral in Nederland af. ‘Er waren wel veel Vlaamse auteurs, maar de enkelen die echt talent hadden, zoals Vermeylen, Teirlinck en de hele generatie van Nu en Straks, werden in Nederland uitgegeven. Meestal bij Van Dishoeck, sommigen bij Van Kampen, zoals Elsschot en Timmermans en de iets jongere auteurs, Walschap, Roelants en De Pillecijn bij Nijgh en Van Ditmar.’ Omdat Manteau ruime aandacht had voor Vlaamse auteurs werd het sterk groeiende bedrijf vaak gezien als de eerste echte Vlaamse uitgeverij. Maar dat vindt de oprichtster overtrokken. ‘Er moeten toch al Vlaamse uitgeverijen geweest zijn? Men kijkt zich blind op mijn literaire activiteiten.’ Als er een verschil is aan te wijzen met de andere Vlaamse uitgeverijen, dan is het dat Manteau, zoals ze zelf zegt, altijd getracht heeft politieke en religieuze neutraliteit na te streven. Bij uitgeverijen zoals Lannoo en Pelckmans werd het fonds nog wel eens gekleurd door flamingantische overtuigingen.
| |
De kinderschoenen ontgroeid
Uitgeverij Manteau stond nog maar in de kinderschoenen toen eind jaren dertig de dreiging vanuit Duitsland steeds ernstiger vormen aannam. En de Duitse denkbeelden vonden in Vlaanderen weerklank. Ondanks de fascistische invloeden zegt Manteau op een breed gebied niet veel last te hebben gehad van de veranderingen in de politieke ideeën. ‘Natuurlijk waren er wel auteurs die sympathie voelden voor het opkomende fascisme in de jaren dertig, maar die kwamen niet bij mij. Er waren genoeg Vlaamsgezinde katholieke uitgeverijen. Wat Lannoo bijvoorbeeld in de vooroorlogse jaren en onder de bezetting heeft uitgegeven, dat is toch heel wat anders! De auteurs, die daar werden uitgegeven, konden niet naar Nederland, maar ze vonden gretig aftrek in Vlaanderen in het katholieke milieu.’
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had niet alleen mogelijke gevolgen voor de politiek van een uitgeverij, ook het productieproces leed onder de bezetting. Het economische leven was in die dagen totaal ontredderd. Aan papier raken was een heksentoer, hetzelfde gold voor lood. Daarnaast waren er problemen met de elektriciteit, er was geen linnen voor banden, geen karton. Ook transport was een groot probleem omdat de bombardementen veel wegen onbegaanbaar hadden gemaakt. Uitgeverij Manteau wist ondanks alles het hoofd boven water te houden. In de jaren '40-'45 verschenen meer dan 150 titels bij Manteau. ‘Ik heb veel geproduceerd, maar ik heb er in die periode ook hard voor moeten werken. Tegenwoordig is dat wel anders, nu hoef je maar te fluiten en je tekst staat op cd. Je gaat naar een be-paalde firma en de persen draaien. Het papier wordt vandaag de dag misschien duurder, maar je krijgt alles wat je wilt.’
Maar de oorlog kende voor de uitgeverij ook zijn voordelen. De technische kant van het uitgeven zorgde tijdens de oorlog voor problemen, maar de interesse voor de literaire wereld groeide juist. ‘Iedereen verveelde en ergerde zich. Je kon niet meer naar de bioscoop of naar een toneelvoorstelling, dus stortte men zich op de literatuur. Je kon om het even welke oplage drukken, de meeste titels waren toch onmiddellijk uitverkocht. De trap van steen en wolken van Johan Daisne bijvoorbeeld - toch geen gemakkelijk boek - ging heel hard. Ik mocht het meteen herdrukken.’
| |
Lowie Paul Boon
Dat de interesse voor literatuur steeds groter werd, wil echter ook niet zeggen dat elk boek van welke auteur dan ook eenvoudig zou zijn te slijten. ‘Nogal anders ging het met De voorstad groeit van Louis Paul Boon. Dat werk was te diep miserabelistisch, dat leidde de mensen niet af van de bedrukte atmosfeer waarin men onder de bezetting leefde.’ Bovendien sloegen de socialistische denkbeelden van Boon in het overwegend katholieke Vlaanderen niet bepaald aan. Uiteindelijk zouden er vier titels van Boon bij uitgeverij Manteau verschijnen, maar hoe beroemd Boon ook is geworden, het zijn niet meteen de uitgaven waar de barones zelf het meest trots op is. ‘Ik bleef ermee zitten. Nederland was er trouwens ook nog niet rijp voor. Hoe lang heeft het geduurd voordat De kapellekensbaan nadat het geschreven was in boekvorm verscheen? De doorbraak van Boon kwam pas met zijn roman over Pieter Daens. Toen werd hij algemeen aanvaard.’
In 1942 schreef uitgeverij Manteau voor de eerste keer de Leo J. Krijnprijs uit, een literaire prijs voor debutanten, die onder andere ook nog aan Hugo Claus zou worden uitgereikt. Deze prijs werd in het leven geroepen om precies dezelfde reden als waarom ze enkele jaren eerder het tijdschrift Werk lanceerde: zo kon Manteau jonge, talentvolle schrijvers laten kennismaken met haar uitgeverij. ‘Ik had gehoopt dat de Leo Krijnprijs heel wat manuscripten zou opleveren.
| |
| |
Er zou één winnaar zijn en met de andere inzendingen kon ik misschien mijn fonds uitbreiden, maar er zat niks goeds bij. Alleen het manuscript van De voorstad groeit van Boon.’ Het manuscript van De voorstad groeit is legendarisch: de roman zou nog niet af zijn geweest toen uitgeverij Manteau de prijs uitschreef. Jeanneke Boon, de echtgenote van de auteur, zou het manuscript hebben uitgetypt en om er een eind aan te maken de laatste woorden ‘en ach, enzovoort, enzovoort’ hebben toegevoegd. In deze vorm is het bij de jury, en later in de boekhandels, terechtgekomen. In de vijfkoppige jury zetelden onder anderen Elsschot, Roelants en Herreman. Vooral Elsschot was diep onder de indruk van het werk van de Aalsterse auteur en zou hem ook tijdens zijn verdere carrière blijven steunen.
Boon wordt over het algemeen gezien als één van de belangrijkste auteurs in het fonds van Manteau, maar de uitgeefster geeft zelf aan dat deze waardering wel mag worden gerelativeerd; Boon is een fenomeen in de literatuur, maar heeft misschien de afgelopen decennia te veel aandacht gekregen. ‘Boon is
Brief van Alphons De Ridder aan Manteau over De Voorstad groeit
een groot schrijver en jarenlang gingen veel scripties in de Nederlandse letterkunde over een klein aspect van zijn werk. Nu is er een enorme opleving in de belangstelling voor Johan Daisne, ook op de universiteiten. Hij heeft altijd in de schaduw van Boon gestaan.’ Maar Angèle Manteau wijst er met klem op dat ze met meer auteurs haar fonds heeft gemaakt. ‘Boon en Daisne, dat waren mijn generatiegenoten, maar een paar jaar later waren er Hubert Lampo en Piet van Aken. Ook heb ik al het werk van Gerard Walschap en van Willem Elsschot herdrukt.’
‘Je moet ook niet vergeten dat Hugo Claus bij mij debuteerde. Maar De Metsiers, zijn eerste boek, was amper bij mij verschenen of Geert Lubberhuizen van de Bezige Bij stond bij Claus op de stoep. Die had er een neus voor. En als een auteur weg wil, moet je hem laten gaan.’ Ook Jeroen Brouwers, die zijn literaire carrière bij Manteau begonnen is, stapte op een gegeven moment over naar een Nederlandse uitgeverij. Een keuze die Manteau misschien niet toejuicht, maar wel begrijpt.
| |
Nederlandse windmolens
Als uitgeefster had Angèle Manteau nogal te kampen met haar concurrentie in Nederland. Zoals in de beginjaren van Manteau al bleek, lagen er nogal wat kapers op de kust als het om Vlaams schrijftalent ging. Deze gang van zaken was niet slechts een winstpunt voor de Nederlanders; voor de auteurs zelf zaten er ook voordelen aan een overstap naar de noorderburen: Nederland bood meer export en een groter publiek. ‘In de jaren na de oorlog was de gulden een zwakke munt. Dat remde de export van Vlaamse boeken in hoge mate. Om iets te importeren moest Nederland met zijn zwakke munt vreemde deviezen kopen en dat was voor hen niet gunstig. Aan export deden de Nederlanders natuurlijk wel, zo kregen zij weer vreemde valuta, die meer waard waren.’ De enige import die in Nederland min of meer werd gestimuleerd, waren wetenschappelijke uitgaven. De vaderlandse jeugd moest toch op de hoogte blijven van de technologische vooruitgang. Voor gerenommeerde academische uitgaven kon de Nederlandse regering wel geld vrijmaken, ‘maar voor de romannetjes van Lowie uit Vlaanderen niet.’
Volgens Manteau is er in het importbeleid van uitgeverijen en boekhandels in Nederland de laatste decennia weinig veranderd. ‘Tegenwoordig wordt in Vlaanderen in de boekhandels voor meer dan de helft importboeken verkocht, in Nederland is dat misschien vijf procent. Ik volg de vakbladen, maar de Vlaamse succesauteurs van dit moment, Lanoye en Brusselmans, zie je nooit in de top tien van de bladen in Nederland. Niet in HP/de Tijd, niet in Vrij Nederland. Ook niet in de top tien van De Bijenkorf of van Vroom en Dreesmann!’
| |
| |
Angèle Manteau is ervan overtuigd dat de situatie in de literaire wereld ingrijpend zal veranderen met de komst van de Euro. ‘Waarom zou men dan nog boeken uit Nederland door een importeur in Vlaanderen laten invoeren? Een boek zal in Roosendaal tien Euro kosten en in Antwerpen ook, terwijl er nu met de gulden nog wordt gesjoemeld.’ Wat dat betreft zou het de uitgeefster niet verbazen als binnenkort de ‘Europese uitgeverij’ haar opwachting maakt, hoewel de grote verscheidenheid aan talen in Europa een dergelijk project natuurlijk niet makkelijker maakt. ‘Daar hebben de Amerikanen geen last van: één taal, 230 miljoen sprekers, en dan kan men ook nog eens veel exporteren in het Engelse taalgebied. Aan export van het Vlaamse boek valt niet te denken, daar zitten ze zelfs in Nederland niet op te wachten!’
| |
Groot! Conservatief! Elsevier!
Het ongunstige literaire klimaat in Vlaanderen was niet de voornaamste reden dat Angèle Manteau in 1970 haar eigenhandig opgebouwde uitgeverij de rug toekeerde om haar geluk te beproeven in Nederland. Manteau behoorde al sinds 1965 tot de Van Goor-groep. In het begin kon ze nog zelfstandig werken, maar de grote bazen bemoeiden zich steeds meer met haar fonds. ‘Zij riepen dat het rendement omhoog moest en begonnen mij onder druk te zetten om toch alsjeblieft niet te veel poëzie uit te geven en eerder te kiezen voor boeken voor het grote publiek. Toen ben ik weggegaan. Ik voelde me niet meer thuis bij mijn eigen uitgeverij.’
Zo kwam Manteau bij de bekende uitgeverij Elsevier terecht. ‘Ik dacht eerst: groot! Conservatief! Mijn nieuwe werkplek had ook inderdaad alle gebreken, maar het was een leuk team. Goede redacteurs en de top liet je als uitgever veel vrijheid.’ Eind jaren zeventig bereikte Angèle Manteau de pensioengerechtigde leeftijd. Er moest voor haar functie een opvolger komen. Ze had genoeg van Nederland en wilde naar Amerika om zich te verdiepen in de Engelstalige literatuur. ‘We kregen stapels brieven van mensen die zich geroepen voelden om mijn plaats in te nemen. Ik heb het allemaal bestudeerd. Er zat niet veel bij: ontevreden journalisten, mensen die het in het onderwijs niet meer zagen zitten omdat de jeugd niet gemotiveerd is... Uiteindelijk hebben we een erg christelijke jongen aangenomen die was verbonden aan de NCRV als hoofd van de literaire en jeugduitzendingen. Wim Hazeu. Ik gaf hem een stoomcursus uitgeverij/boekhandel en hij is begonnen op 15 januari 1978.’
| |
De querulanten van de literatuur
Manteau mag dan bijna haar hele leven een vooraanstaande positie in het culturele circuit hebben ingenomen, op het persoonlijke vlak heeft ze nogal wat te verduren gehad. Zo is haar relatie met Hazeu ondertussen danig bekoeld. Regelmatig laat hij zich in interviews laatdunkend uit over de uitgeefster. Angèle Manteau zou vriendschap niet kennen en ook zou ze altijd op Vlaanderen hebben neergekeken. Daarom heeft ze volgens Hazeu haar archief van de jaren bij Elsevier aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag geschonken inplaats van aan het AMVC (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven). De barones zelf ziet het anders. ‘Ik heb mijn hele archief van de periode 1932-1970 aan het AMVC geschonken, maar dat wordt heel slecht onderhouden. Het staat ergens in een kelder en er is al veel uit gestolen. Toen ik de rest van mijn archief
Angèle Manteau met A.L. Sötemann
wilde weggeven, ben ik op zoek gegaan naar een alternatief. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag wilde het graag hebben en ik ben ervan overtuigd dat ze er goed voor zullen zorgen.’
Hazeu heeft, naar eigen zeggen uit liefde voor Vlaanderen, zijn briefwisseling met Manteau wél verkocht aan het AMVC. ‘Ik hoop dat het duidelijk is wát hij heeft verkocht! Precies hetzelfde ligt al bij de KB, dat wil zeggen, enkele mappen met de originelen van de brieven van Hazeu aan mij en de doorslag van mijn antwoord aan hem. Nu verkoopt hij de originelen van mijn brieven en de doorslag van de zijne. Als je die twee mappen naast elkaar legt, heb je dus precies dezelfde inhoud. Misschien heeft hij ze eerst aangeboden in Den Haag, maar zei men daar dat ze het al hadden. Ja, dan komt het in Vlaanderen terecht. Terwijl ze steen en been klagen bij het AMVC dat ze geen geld hebben, laten ze zich zo in de luren leggen!’
Ook met Jeroen Brouwers is de vriendschap de afgelopen decennia behoorlijk gematigd. ‘Brouwers beweert dat ik helemaal niet geschikt zou zijn geweest als uitgever. Er staan nog meer uitspraken van hem in Een geschiedenis van een karakter, een driedelig werk. Het is
| |
| |
weinig bekend, maar hoe kan het ook anders, het is in Vlaanderen uitgegeven!’ Angèle Manteau probeert het geschil met Brouwers niet te persoonlijk op te nemen. ‘Met wie heeft Jeroen geen ruzie gemaakt? Hij heeft van 1962 tot 1970 bij Manteau gewerkt. Toen ik wegging, kwam Julien Weverbergh onmiddellijk in mijn plaats, maar hij wist niets van het vak af. Jeroen wel. Weverbergh heeft hem toen teruggehaald en ze werden dikke vrienden, maar ook zij zijn elkaar regelmatig in de haren gevlogen!’ De barones is ervan overtuigd dat het doen van opmerkelijke uitspraken echt bij het literaire wereldje hoort. Je kunt je daarom afvragen in hoeverre die vetes en polemieken werkelijk gemeend zijn. ‘In de Nederlandse literatuur zijn er veel querulanten. Denk aan de tijd van Boutens, Kloos, Van Deyssel, of aan W.F. Hermans met Onder professoren. Claus heeft ooit over mij gezegd: “Waar Angèle Manteau passeert, daar groeit het gras niet meer.” Wat maakt het uit? Hazeu, Brouwers en Claus staan in een lange traditie. Je kunt zulke uitspraken dus maar beter als literair verantwoord beschouwen en er niet te lang van wakker liggen.’
Manteau weet enerzijds haar zakelijke problemen te relativeren, anderzijds kan ze niet ontkennen dat alle tegenslagen haar op het persoonlijke vlak wel degelijk hebben geraakt. Toen haar auteurs een voor een overliepen naar de noorderburen, voelde ze zich aan de kant gezet, maar ze ging fier door. ‘Ik heb aan mijn uitgeverscarrière ook wel veel vrienden overgehouden, zoals Louis Paul Boon, Herman Teirlinck, ... Maar die zijn allemaal dood.’ Hoewel de negentigjarige bekend staat als een harde dame, worden haar ogen vochtig als ze hieraan denkt. Nu, als ze terugkijkt op haar leven en de gedrevenheid waarmee ze alles aanpakte, vraagt ze zich soms af wat het jarenlange werken haar heeft opgeleverd. ‘Toen besefte ik het niet, maar ik heb het gevoel dat mijn leven een beetje is zoals dat van Don Quichot die tegen windmolens vocht...’
|
|