redactioneel
De dichter Jan Arends heeft het leven gehad dat je van een dichter verwacht. Een leven vol problemen, constant balancerend op de rand van gekte, uitmondend in een dramatische dood. Van het dak gesprongen op de dag dat zijn bundel Lunchpauzegedichten verscheen. Het is het beeld dat ‘men’ van de poëzie en de dichter heeft: de dichter dicht omdat hij zijn ziel wil uitstorten. Poëzie moet gaan om de grote gevoelens, de romantiek en de ondraaglijke zwaarte van het bestaan.
Maar het is niet alleen deze kant van de poëzie die in deze Vooys wordt belicht: er is ook aandacht voor wat zich in de marge van de poëzie bevindt. Wie een gedicht wil begrijpen, kan dat niet altijd met zijn hart. Het voor dichters belangrijke instrument van de taal is voor de lezer vaak een bron van problemen. In het hoofdartikel staat die analytische kant van de poëzie centraal: de ambigue relatie tussen taalkunde en poëzie. Dichters kunnen niet leven van hun woorden alleen. Hoe in strijd ook met het ideaalbeeld, dichters moeten ook geld verdienen, en het podium is een van de plaatsen waar dat kan. In het interview ten slotte Angèle Manteau, een vrouw die haar leven aan de literatuur heeft gewijd. Als geen ander weet zij dat het literaire leven niet enkel bestaat uit romantiek en idealen.