Stiekem polemisch
Met alle respect is een van de meest onbegrijpelijke boeken die ik in tijden onder ogen heb gehad. Meer dan eens schoot door mijn hoofd wat Louis van Gaal eens tegen een groep kritische journalisten zei: ‘zijn jullie nu zo dom of ben ik nu zo slim?’ Ik voelde me bij het lezen van dit boek een beetje als zo'n voetbaljournalist. Het boek roept vraag na vraag na vraag op, maar het antwoord op al die vragen lijkt vanzelfsprekend te zijn zonder dat ik ook maar een vermoeden krijg van wat het zou kunnen zijn.
Laat ik bij het begin beginnen. Het ‘vooraf’, dat terugkeert als flaptekst, begint als volgt: ‘Met alle respect, de titel klinkt en is polemisch. Dit boek is dat niet.’ Dan, zou ik zeggen, is de titel dus ongelukkig gekozen, maar los daarvan ben ik het hier al niet met Berndsen eens: die titel is helemaal niet polemisch.
Derde zin: ‘Lang niet altijd ontmoet de literatuurkritiek het respect dat ze, niet anders dan het merendeel van de menselijke activiteiten, verdient.’ Hier heb ik lang naar gekeken. Dat literatuurkritiek niet altijd met respect wordt benaderd, soit, we kennen allen de polemische stukken over recensenten van Hermans, Komrij, of 't Hart. Maar het is toch niet nodig daartegenover een tegenstem te plaatsen? Er is juist behoorlijk veel serieuze en nuttige aandacht voor receptieonderzoek de laatste tijd. En die tussenzin over het ‘merendeel van de menselijke activiteiten’ dat respect verdient, is al helemaal opmerkelijk. Houdt Berndsen er werkelijk zo'n zonnig wereldbeeld op na? Laten we het erop houden dat hij een studie heeft opgezet waarin hij met respect over literatuurkritiek wil schrijven.
Sla ik een paar zinnen over, kom ik bij het onderwerp van het boek, de moderne literatuurkritiek: ‘Beschreven wordt wat er gewoon oftewel regelmatig aan is, met name wat er karakteristiek en constitutief voor is. Dit is een keuze. Nu blijkt er aan de moderne literatuurkritiek niet zo erg veel gewoon oftewel regelmatig te zijn, vooral is er niet veel karakteristiek en constitutief.’
Ook deze zinnen vergen weer opvallend veel aandacht, zeker omdat ze gezien hun locatie op de flap verondersteld worden een zekere wervende waarde te hebben. Als ik het goed begrijp beschrijft hij opkomst en ondergang van zijn project? Krijgen we de conclusie al in de inleiding? En vooral, waarom heeft Berndsen dit onderwerp nu eigenlijk gekozen?
Het lijkt me weinig zinvol de inleiding zo zin na zin te fileren, maar ik houd aan de tekst wel de indruk over dat het boek over iets anders gaat dan waar het over lijkt te gaan. En die indruk wordt versterkt wanneer ik verder lees.
Met alle respect begint na het voorwoord inderdaad als een studie over literatuurkritiek, een poging tot typologie, karakterisering en verklaring van wat recensenten beweegt. Minutieus worden argumentatiestructuur en structuren van waardering ontrafeld. En wat levert dat op? In de samenvatting van de voetbaljournalist zou de conclusie luiden: Berndsen leert ons dat we voorzichtig moeten zijn met recensies. Veel oordelen zijn impliciet, en het is noodzakelijk om de impliciete literatuuropvatting te expliciteren om de betekenis van een recensie op waarde te kunnen schatten. Een opmerking als ‘Dit boek is hecht opgebouwd’ getuigt van een positieve waardering voor iemand die er een structuralistische literatuuropvatting op nahoudt. Het is slechts schijnbaar een neutrale opmerking.
Vervolgens worden vele vertakkingen van impliciete oordelen en opvattingen uitgewerkt met behulp van typologieën en boomstructuren. Berndsen bewijst hier dat recensies niet zijn in te delen in een ondubbelzinnig voor/tegen, en dat is goed om te bedenken voor wie oordelen kwantitatief wil gaan benaderen.
Maar dat is nog niet alles, want het boek gaat niet over recensies, maar over de moderne literatuurkritiek. En daar beginnen de problemen. Alleen wie recenseert vanuit de norm dat een literair werk gelezen moet worden als een verzameling samenhangende gehelen van vorm en inhoud, behoort tot wat Berndsen ‘de gemeenschap van de moderne literatuur’ noemt. Maar wie er een andere opvatting op nahoudt, hoort er gewoon niet bij.
Anja Meulenbelt bijvoorbeeld, mag bespreken wat ze wil, maar ze heeft een ideologische invalshoek en ‘tot een literatuuropvatting die spoort met wat moderne literatuur voor auteurs, lezers en literatuurcritici is binnen de gemeenschap van de moderne literatuur komt ze niet en kan ze niet meer komen’ (p. 77). En niet alleen Meulenbelt wordt geëxcommuniceerd, ook tegendraadse lezers (Ernst van Alphen, Maaike Meijer) of critici die biografische of levensbeschouwelijke interesse tonen (Gomperts, Coster) vallen erbuiten. Simpel, ‘niet iedereen die moderne literaire werken probeert te maken en niet iedereen die met moderne