Een juffer dichteres
‘Triumf! ik ben voldaan, ik zal onsterflijk zijn’ (p. 21) riep Juliana Cornelia de Lannoy uit toen zij in 1774 een zilveren erepenning ontving in een wedstrijd die georganiseerd was door het dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen vlijt. Onmiskenbaar is de ironische ondertoon. Dat de dichteres vaker spottend uit de hoek kwam en graag de grenzen van de dichterlijke vrijheid opzocht, wordt duidelijk in 't Zoet der eenzaamheid. Gedichten van Juliana Cornelia de Lannoy. De gedichten in deze mooie bloemlezing, bezorgd door Pim van Oostrum, zijn herspeld en van toelichtingen voorzien, zodat ze voor de hedendaagse lezer goed te begrijpen zijn. De uitgave vormt het tweede deel in de Amazonereeks, een vervolg op het veelgeprezen boek over de vroegmoderne vrouwenliteratuur Met en zonder lauwerkrans (1997).
Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1782) was in haar tijd een gevierd dichteres. Onder haar vrienden kon ze vooraanstaande auteurs als Willem Bilderdijk en Rhijnvis Feith rekenen, haar werk ontving goede kritieken en ze was een navolgenswaardig voorbeeld voor vrouwen én mannen. Ze werd als eerste vrouw uitgenodigd lid te worden van een dichtgezelschap en beoefende met succes uiteenlopende genres. Veel van haar gedichten zijn nog steeds de moeite waard om te lezen; de aandacht die deze bijzondere schrijfster met deze tekstuitgave krijgt, is dan ook meer dan verdiend.
Het boek opent met een inleiding op het leven en werk van De Lannoy. Van Oostrum zet haar neer als een breed ontwikkelde en zelfstandige vrouw die wist wat ze wilde. Aan het contemporaine traditionele beeld dat men van vrouwen had, conformeerde ze zich niet; ze stelde haar leven niet in dienst van een man en kinderen en bleef haar hele leven ongehuwd. Haar leven draaide om intellectuele ontwikkeling. Met haar dichtwerk jaagde De Lannoy bewust roem na, iets uitzonderlijks voor vrouwen in die tijd. Doorgaans was dichten voor hen namelijk niet meer dan een aangenaam tijdverdrijf. Maar De Lannoy wilde meer. Dat is ook af te leiden uit de genres die ze beoefende. Ze schreef treurspelen, lierzangen en hekeldichten, tekstsoorten die doorgaans door mannen werden gemaakt. In het literaire circuit nam deze schrijfster dan ook een voor vrouwen opmerkelijke positie in. Als een van de weinige vrouwelijke auteurs koos ze er bewust voor om naar buiten te treden met grote genres. Bovendien verzette ze zich tegen het maatschappelijk keurslijf van haar sekse.
In de uitgave zijn naast teksten ook enkele schilderijen van De Lannoy opgenomen. Dat haar voorkeur echter uitging naar het schrijverschap is duidelijk. In haar oudst overgeleverde gedicht ‘Aan Aristus’ (1764) maakt ze met een bescheidenheidstopos kenbaar dat ze al lang door de dichtkunst werd aangetrokken, maar dat het haar nog ontbrak aan goede begeleiding. Die vond ze bij Adamus Christianus Schonck, rector van de Latijnse school in haar geboorteplaats Breda. Snel daarna presenteerde ze zich heel wat zelfverzekerder. Ze debuteert in 1766 en in veel van haar volgende gedichten toont ze haar literaire ambities. Bovendien mengt ze zich met verve in de strijd tegen vooroordelen rondom het vrouwelijk schrijverschap.
De Lannoys zelfbewuste presentatie als vrouwelijke auteur komt sterk tot uiting in de eerste afdeling van de bloemlezing, ‘Vrijbrief voor Parnas’. In de vier gekozen gedichten verzet ze zich tegen het idee dat serieus dichterschap voor vrouwen niet is weggelegd. Een treffend voorbeeld daarvan is ‘Aan mijn Geest’. Daarin discussiëren een ‘ik’ en haar geest over de mogelijkheid voor vrouwen om dichteres te worden. De ikpersoon is van mening dat een jonkvrouw - De Lannoy was van adel - dat zeker niet kan worden: ‘Een Juffer Dichteres! 't Is waarlijk fraai bedacht’ (p. 46). De geest verzet zich echter tegen de uit haar sekse en milieu voortvloeiende voorbestemming. Haar dierbaarste uren brengt ze door met boeken: ‘'t zoet der eenzaamheid’ (p. 49).
Ook elders neemt De Lannoy het op voor vrouwelijke auteurs. In het gedicht dat ze zendt aan de bestuurders van het dichtgenootschap Kunst wordt door arbeid verkregen (KWDAV) bedankt ze de heren op humorvolle wijze omdat ze, tegen de gebruiken in, toestemming heeft gekregen een van haar bekroonde prijsverzen op te nemen in haar bundel Dichtkundige werken. De toezegging acht ze geldig voor alle dames van KWDAV, want de door mannelijke bestuurders opgestelde genootschapswetten gelden toch uitsluitend voor mannelijke auteurs?
‘Maar verre waar' 't van u, die wet voor ons [nl. vrouwen] te