redactioneel
‘De ideologie is de wereld van het uitgeschakelde denken en de volautomatische moraal. Er zijn maar twee partijen: wij, die goed zijn, en de anderen, die niet deugen. Het is een wild-westwereld, bevolkt door rechtse cowboys en linkse Indianen, waar het prettig overzichtelijk is, zolang je tenminste niet vraagt wat die tweedeling precies inhoudt.’ Frans Kellendonk verklaart in zijn lezing ‘Ons wilde Westen’ ideologie tot vijand van kunst. Ideologie is in zijn ogen het domein van de onvrijheid, van de ‘ingesleten denkgroeven’ en de publieke opinie.
In de negentiende eeuw werd er gedroomd van gemeenschapskunst, een kunst waar iedereen beter van zou worden. Nu, ruim een eeuw en vele desillusies later weten we wel beter. We hoeven van de grote ideologieën en verhalen geen heil meer to verwachten. De ene na de andere heeft in de afgelopen honderd jaar het onderspit gedolven, de mooie beloften konden niet worden waargemaakt. De kunst heeft zeker haar steentje bijgedragen aan de ondermijning van ‘de waarheid’ die de grote ideologieën verkondingen.
Diepenbrock zag in de schilderkunst van Antoon Derkinderen de verwezenlijking van zijn katholiek-mystieke gemeenschapskunst, maar zag zijn ideaal uiteindelijk jammerlijk stranden. In de roman Disgrace van Coetzee is geen ruimte voor welk groot verhaal dan ook, het wereldbeeld blijkt niet zo zwart-wit to zijn als sommigen willen geloven. Isaak Babel toonde het schrille contrast tussen de prachtige leuzen van de Russische Revolutie en de bloederige werkelijkheid. De andere Rus Platonov liet in zijn roman Tsjevengoer zien dat het ene geloof zonder enige moeite inwisselbaar is voor het andere. ‘In de kunst kan vrijheid wél bestaan, zolang ze zich tenminste niet inlaat met de macht.’ En de bijdragen aan deze Vooys tonen dat eens temeer.