Living on a poem
Ingmar Heytze
We schrijven 21 november 2000. In de Volkskrant staat een stukje van Peter Swanborn over een zes weken eerder verschenen Bzzlletin. Volgens Swanborns artikel beweert de dichter Ilja Pfeijffer dat ik, evenals een aantal generatiegenoten, voorstander ben van ‘maximale verstaanbaarheid’. Verderop lees ik dat wij ons ‘niet voor niets gebeurende dichters noemen’. Nu heeft zelfs een tapir meer verstand van hedendaagse Nederlandse poëzie dan Peter Swanborn, maar hij splitst mij wel een geuzennaam in de maag waar ik nooit om heb gevraagd.
Ik besluit mijn collega's in te lichten en het Bzzlletin te gaan lezen in de universiteitsbibliotheek. Daarin staat inderdaad een artikel van Ilja Pfeijffer met de titel ‘De mythe van de verstaanbaarheid’. De inzet van het stuk is te bewijzen dat onbegrijpelijke poëzie altijd beter is dan makkelijke, in het bijzonder waarom Pfeijffers eigen poëzie beter is dan die van mij en van een aantal met naam en toenaam genoemde generatiegenoten. Om de lezer te overtuigen wordt allereerst een argumentatief even onnodige als onzinnige scheiding aangebracht tussen de poëtica van Ruben van Gogh, Bart FM Droog, Ramsey Nasr, Serge van Duijnhoven, Hagar Peeters en Arjan Witte enerzijds, en die van Erik Menkveld, René Puthaar, Mustafa Stitou en Menno Wigman anderzijds (Pfeijffer noemt er meer, maar ik beperk me hier graag tot de dichters wier werk ik van harte kan aanbevelen). Het is een scheiding waar in ieder geval René Puthaar zich al openlijk tegen heeft verzet, en ik vermoed dat Menno Wigman er ook niet al te blij mee is. Ruw samengevat stelt Pfeijffer dat veel dichters uit het eerste kamp zijn geboren op het podium en daarom dus louter poëzie schrijven die geschikt is voor op de planken. Hij doopt dit verstaanbare poëzie: ‘waar een lezer er zo lang over kan doen als hij wil om een hechte tekst te doorgronden, moet een publiek dat luistert het allemaal in één keer in het tempo van de voordracht kunnen snappen.[...] Wat het beste werkt op het podium zijn gedichten die een origineel idee uitwerken, bij voorkeur met een verrassende clou, in verzorgde maar toegankelijke taal, met aandacht voor klank en ritme, maar verder zo dicht mogelijk bij de taal van alledag’, aldus Pfeijffer. In de rest van het vijfduizend woorden tellende artikel werkt hij uit waarom moeilijke poëzie beter is dan verstaanbare. Er wordt betoogd dat ontoegankelijke poëzie
vanzelf verstaanbaar wordt als je haar anders leert lezen. Met rugdekking van Longinus stelt Pfeijffer dat waarlijk grote dichters (waaronder hijzelf) niet op het veilige terrein van verstaanbaarheid blijven. Het is een aanstekelijk, prikkelend en goed geschreven stuk, dat slechts in lichte mate wordt ontsierd door een roffelende borstkloppartij op het einde: het artikel sluit af met het programmatische gedicht ‘Vuurvogel’, dat vriend en vijand slechts zal doen volharden in zijn mening over dichter en werk.
Afgezien van een wat al te gezond literair zelfbeeld maakt Pfeijffer slechts één essentiële denkfout, waardoor het fundament van zijn redenering drijfzand wordt: dat dichters dichten om begrepen te worden.
Laat ik allereerst de handschoen oppakken en duidelijk stellen dat ik geen podiumdichter ben. Dat wil zeggen, het is niet mijn hoofdvak. Een dichter die toevallig niet optreedt voelt zich ook geen papierdichter. Je bent dichter, punt uit. En op het moment dat je voorleest aan een publiek ben je - voor de duur van je voordracht - podiumdichter, of je nu Ilja Pfeijffer heet of Ingmar Heytze. Dat mijn werk het mogelijk beter doet op het podium en zijn werk op papier wellicht meer tot de verbeelding spreekt, zegt ongetwijfeld iets over onze verschillende werkwijzen en aandachtspunten bij het schrijven van poëzie, maar niets over de literaire waarde van onze gedichten. Er is niets makkelijks aan mijn toegankelijkheid en niets moeilijks aan Pfeijffers hermetisme. Ik ben ervan overtuigd dat wij allebei een gedicht zouden kunnen schrijven in de stijl van de ander en het onder elkaars naam zouden kunnen publiceren zonder dat het iemand opviel. Toevallig schrijf ik graag heldere gedichten, maar welk soort poëzie het beste werkt op een podium, interesseert me geen donder. Ik ben Jon Bon Jovi niet. En ik wil niet dat mijn publiek de betekenis van mijn gedichten met een keer luisteren