verwezenlijkt: de afbeelding gaat vergezeld van een tekst, in de vorm van een onderschrift en een motto, en de lezer moet het geheel combineren om de boodschap van het embleem te ontcijferen. De tekst van de catalogus verheldert op soortgelijke wijze het schilderij: de combinatie biedt ons toegang tot het raadsel in het schilderij.
Het thema van het boek van Kees Fens en Uta Janssens, Poseren voor de bladspiegel. Lezers in de lijst, is enigszins vergelijkbaar met de Frankfurtse tentoonstelling. Het gaat inderdaad, zoals de ondertitel luidt, om lezers in de lijst, om afbeeldingen van lezers in de schilderkunst. Maar de twee auteurs zijn selectiever te werk gegaan binnen het rijk van het gedrukte woord: Fens en Janssens concentreren zich op het boek en op het lezen zelf. Aanverwante motieven in de schilderkunst die met schrijven te maken hebben, of met het lezen van iets anders dan boeken, bijvoorbeeld brieven, laten ze voor wat ze zijn. Voorlezen en de daarmee verbonden kunst van het converseren stippen ze heel subtiel aan wanneer ze het over de achttiede eeuw hebben.
De auteurs beogen in vogelvlucht een geschiedenis van het lezen te geven. Hier ligt een tweede verschil met de tentoonstelling. Ze beperken zich niet tot een bepaalde eeuw, maar ze spannen een grote boog vanaf de veertiende eeuw tot het begin van de twintigste eeuw, hoewel daarbij de nadruk op de achttiende eeuw ligt. Door deze werkwijze slagen ze erin om een prachtige verzameling van vijftig leesafbeeldingen bij elkaar te brengen die Kees Fens van uitleggende teksten heeft voorzien. De eerste afbeelding, een rustig lezende Heilige Barbara van de meester van Flémalle, dateert uit 1438. De laatste, een foto van een lezend kalend hoofd door H. Osti, dateert uit het begin van onze eeuw. De fotografie, als ontluikende beeldkunst van deze eeuw, krijgt zo ook een plaats in de verzameling.
Een heldere inleiding ontbreekt niet. Fens en Janssens brengen de lezer in kort bestek op de hoogte van de ontwikkeling van het boek: van de Romeinse codex tot het boek zoals we het nu, sinds de uitvinding van de boekdrukkunst, kennen. De nadruk ligt vooral op de lezer, op de lectuur als proces en op hoe de lezer zich ontwikkelde van een beroepslezer - men denke aan monniken en geleerden - tot een plezierlezer. Ook genderkwesties krijgen de ruimte en laten zien hoe het verschil in leesgedrag tussen mannen en vrouwen zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld. Ook lezen we technische details over boeken in verschillende perioden, bijvoorbeeld of ze gebonden werden of niet - ongebrocheerd is de vakterm - afhankelijk van het vermogen van de boekenkoper en de functie van het boek.
Meer informatie over de cultuur van de desbetreffende periodes vinden we in de teksten die de schilderijen vergezellen. Zoals in het geval van een kunstcatalogus lezen we over allerlei symbolen, motieven en attributen in de schilderijen. Verder lezen we over veranderde smaken of leesgewoontes, over de plaatsen waar gelezen werd of eenvoudigweg over bepaalde ontwikkelingen in de schilderkunst. Maar de toon bij de begeleidende teksten is veel persoonlijker en intiemer dan bij een catalogus. Het is alsof we, als uitverkorenen, een privé-rondleiding door een stel zeer geleerde gidsen mogen meemaken. Ze vestigen onze aandacht op bepaalde details, gewoontes of situaties en dit gebeurt in prachtig proza, wat het tot een dubbele lust voor de zinnen maakt.
Bijzonder goed vind ik de keuze van de afbeeldingen: allemaal schilderijen van lezende mensen, van mensen die volledig opgenomen zijn in de lectuur. Lectuur als ‘studium’, ontspanning, kennisvergaring of vrome bezigheid; bijna altijd zien we de vervoering van het lezen die we zelf als lezers kunnen herkennen. De meeste lezers die we zien, op een paar uitzonderingen na, kijken niet op, ze zijn bijna magnetisch-verbonden met hun boek, waardoor we als kijkers een bijna voyeuristisch gevoel krijgen. De lezers ademen ernst, plezier, amusement, verdriet, bezetenheid of ongeloof uit. We mogen een leergierige jongen in zijn