| |
| |
| |
De deur tussen kunst, literatuur en leven staat wijd open
Interview met Leo Jansen en Hans Luijten, editeurs van de brieven van Vincent van Gogh
Sonja van Stek en Mariëlle van Gelderen
Wordt tegenwoordig de correspondentie van Vincent van Gogh voornamelijk beschouwd als een kunstenaarscorrespondentie, het grootste deel van zijn leven echter, was Van Gogh geen kunstenaar en liet hij zich in zijn brieven uit over alledaagse gebeurtenissen, zichzelf en wat hem bezighield. Sonja van Stek en Mariëlle van Gelderen spraken met de editeurs van Van Goghs brieven over deze markante schilder en schrijver, over zijn brieven en over de te verschijnen geannoteerde brievenuitgave.
De oorspronkelijke correspondentie van Vincent van Gogh (1853-1890) moet uit ruim tweeduizend brieven hebben bestaan. Hiervan zijn er ongeveer negenhonderd bewaard gebleven; circa achthonderd zijn van Van Gogh zelf, waarvan de meeste gericht zijn aan zijn broer Theo, zijn ouders en zijn kunstbroeders Anthon van Rappard, Emile Bernard en Paul Gauguin. Deze correspondentie, alsmede die van zijn broer Theo, zijn ouders, andere familieleden en vrienden is reeds opgenomen in verschillende edities; de meest recente verscheen in 1990.
De neerlandici Leo Jansen en Hans Luijten - verbonden aan het Van Gogh Museum en het Constantijn Huygens Instituut voor tekstedities en intellectuele geschiedenis - bereiden sinds eind 1994 een nieuwe, wetenschappelijke editie voor. Een nieuwe editie blijkt wenselijk: de behoefte aan betrouwbare afschriften is groot en de brieven zijn nog nooit stuk voor stuk becommentarieerd. Er zal zo weinig mogelijk in de brieven worden ingegrepen, want de bedoeling is om ze zo authentiek mogelijk weer te geven. Van alle brieven, zowel de Nederlandse (ongeveer tweederde) als de Franse, zullen Engelse vertalingen worden opgenomen. Het achterhalen van personen, het identificeren van kunstwerken en het thuisbrengen van citaten zal moeten leiden tot een completer en genuanceerder beeld van de schrijver en schilder. Jansen: ‘Het beeld wordt gedifferentieerder. Steeds meer aspecten van zijn leven worden zichtbaar en zijn beter te verklaren omdat ze meer context en contour krijgen.’
Met name een goed inzicht in de cultuurhistorische context, in dit geval het negentiende-eeuwse leven in Nederland en Frankrijk, de omgangsvormen en gebruiken binnen de familie Van Gogh en in het kunstenaarsbestaan, is van belang en kan vele passages verhelderen. Vaak heeft een lezer die kennis ook nodig om toespelingen en reacties te kunnen begrijpen. Jansen: ‘Je leert Van Gogh steeds beter kennen. Dat is niet altijd in zijn voordeel, maar dat betekent wel dat je al die facetten die aan één gedachtegang zitten beter onderscheidt. En dat je dus de rijkdom ervan steeds beter doorziet. Door al die jaren met die brieven bezig te zijn, begrijp ik steeds beter waarom ze zo enorm veel gelezen worden, zo immens populair zijn en na verloop van tijd zo'n betekenis hebben gekregen. In het begin vond ik ook dat Van Gogh een bewogen leven heeft geleid en dat hij mooie dingen zegt. Maar het is veel meer: het gaat over kunst, het gaat over literatuur, het gaat over het leven, het gaat over de strijd, het gaat over God. Alles zit er in.’ Luijten: ‘Je kunt er vaak zo veel uithalen. Net als bij romans kun je ook deze brieven op verschillende manieren lezen. Dat komt door hun rijkdom en door de talrijke, onderlinge verbanden.’
Deze gelaagdheid brengt echter ook met zich mee dat lezers er dikwijls in lezen wat ze willen lezen. Jansen: ‘Dan worden bepaalde uitspraken of ideeën vanuit voorop vastgesteld perspectief bekeken. En aangezien er veel kanten aan zitten, kun je Van Gogh vanuit meerdere perspectieven lezen. Alleen, veel mensen hebben de behoefte die andere kanten te vergeten. Sterker nog, je kunt dingen lezen of denken te herkennen die helemaal niet bedoeld zijn. Dan doe je die brieven weinig recht. Op het moment dat je puur voor de herkenning leest, moet je even vergeten dat je die brieven leest als brieven van Vincent van Gogh. Dan lees je ze alleen maar als een spiegel waarin je jezelf zó ziet als je eruit wilt zien.’ Niet dat Jansen en Luijten een persoonlijke leeswijze veroordelen; iedereen leest immers op zijn of haar manier. Maar om de brieven goed te kunnen interpreteren, is een objectieve editie met nauwkeurige transcripties en zakelijke annotaties onontbeerlijk.
| |
| |
| |
Terug naar wat er staat
De voorgaande uitgaven van Van Goghs brieven waren niet altijd even betrouwbaar: delen werden weggelaten, er waren fouten in de afschriften of men moderniseerde de teksten en vertaalde de Franse brieven ten behoeve van een leeseditie voor een groot publiek. Omdat eerdere edities onvolledig zijn of nogal wat fouten bevatten, is men begonnen met een geheel nieuwe transcriptie van alle brieven. Het uiteindelijke streven is de lezer zo precies mogelijk te laten zien hoe Van Gogh zijn brieven schreef. Daarnaast moeten de annotaties ervoor zorgen dat men die informatie ter beschikking heeft die nodig is om de brieven zo goed mogelijk te begrijpen en in hun verband te kunnen plaatsen. Dat niet alles zal kunnen worden thuisgebracht, was voor de aanvang van het project al duidelijk. Bepaalde stukjes uit de
Vincent van Gogh, Zelfportet met grijze vilthoed
puzzel, vooral dateringen van brieven, zullen vermoedelijk blijven ontbreken.
Volgens Luijten gaat transcriberen hand in hand met annoteren: ‘Vaak weet je pas hoe een tekstplaats gelezen moet worden op het moment dat je buiten het museum bent gaan zoeken in archieven of bibliotheken: als je de precieze naam van Van Goghs Haagse catechisatieleraar hebt gevonden, als je de prent vindt met juist dit onderschrift dat de benaming verklaart die Van Gogh geeft, of als je een citaat thuis kunt brengen in het werk van een Franse auteur en merkt dat die veronderstelde “t” toch een “l” moet zijn, of ziet dat er geen “tout” maar “tant” staat. Er zijn bijvoorbeeld doorlopende reeksen van titels waar geen komma's in staan en waarbij je je afvraagt om hoeveel kunstwerken het gaat. Bij een titel als Late zon, Winterlandschap kan één werk bedoeld zijn, maar het kan ook zijn dat Van Gogh van twee werken gecharmeerd was: een Late zon en een schilderij Winterlandschap. Je weet pas waaraan hij refereert als je die schilderijen op een rijtje hebt staan en ze kunt thuisbrengen. Vaak ook is het de vraag waar een citaat begint of ophoudt. Van Gogh liet aan- en afhalingstekens meestal achterwege en bij bijbelcitaten bijvoorbeeld, denk je: “is hier Van Gogh aan het woord of haalt hij de bijbel aan? Is deze typische woordkeuze van hem zelf of is het een gedeelte uit de Berijmde Psalmen of de Evangelische Gezangen?” En dan blijken er bij nadere beschouwing meer compilaties tussen te zitten dan je zou denken.’
‘In het verleden werd vaak gezegd dat Van Gogh zich vergist of foutief citeert, maar dat weet je pas als je de geraadpleegde bron ernaast hebt. In de negentiende eeuw kunnen per editie namelijk grote verschillen optreden en we zien dan dat een aanvankelijk als fout beschouwde aanhaling in juist die ene (vaak goedkope) uitgave voorkomt.’ Jansen vervolgt: ‘Toch kun je Van Gogh wel op zijn woord nemen. Hij vergist zich wel eens, hij forceert zich wel eens om iets te zeggen, maar dan heb je ook in de gaten dat hij zichzelf overschreeuwt. Wij vermoeden heel sterk dat Van Gogh eigenlijk nooit opzettelijk
| |
| |
onwaarheid spreekt. Hij zal niet zeggen dat hij iets gedaan heeft terwijl dat niet zo was. Hij zal hooguit dingen níet vermelden. Er zijn dingen bekend over het gedrag van Van Gogh, bijvoorbeeld dat hij zichzelf geselde in een zeer religieuze periode van zijn leven, of dat hij op een wandelstok sliep om zichzelf te pijnigen. Dan legde hij een stok op zijn bed; een matras had hij waarschijnlijk sowieso al niet, veel te luxe. Of hij bleef 's nachts buiten. Dat zijn dingen die we alleen van anderen weten en die natuurlijk wel inzicht geven in zijn gedrag, maar waarvan geen enkel spoor in de brieven is terug te vinden.’
| |
Brieven: emotionele en materiële ballast
In de collectie van het museum bevinden zich vele honderden brieven die geschreven zijn door gezinsleden, waarin over allerlei details belangrijke informatie te vinden is. Behalve in Van Goghs eigen brieven zijn er lacunes in deze familiecorrespondentie. Leemtes bijvoorbeeld uit de pijnlijke periode dat vader Van Gogh zijn zoon naar het gekkenhuis van Gheel dreigt te sturen. Ook uit de Borinage-periode, wanneer Van Gogh als evangelist onder de arme mijnwerkersbevolking steeds minder goed stand weet te houden, ontbreken er brieven.
Hetzelfde geldt voor de tijd dat hij in Parijs bij zijn broer woont, maar dat heeft een andere reden, want ‘dan spreken ze elkaar en hoeven ze niet te schrijven. Dan zijn we het zicht kwijt op wat er allemaal gebeurt. Dit zien we trouwens ook in tijden waarin er wel volop wordt geschreven, maar ze elkaar tussendoor treffen. Dan worden de echt persoonlijke, intieme dingen besproken, die buiten de correspondentie zijn gehouden. “Fijn dat gij hier waart, Theo. Goed dat we het er over gehad hebben.” Wáárover in hemelsnaam? denk je dan’, aldus Luijten. ‘Vincents correspondentie bestaat voornamelijk uit wat hij aan Theo schrijft. We zouden natuurlijk graag veel meer brieven van zijn broer hebben gehad (het zijn er een kleine veertig), want reacties op Vincents uitingen en gedrag hebben we bijna niet. Het lijkt er sterk op dat sommige dingen bewust níet zijn overgeleverd. De brieven zijn representatief voor bepaalde periodes, maar niet voor Van Goghs gehele leven’, voegt Jansen toe.
Theo is ook degene die de meeste brieven bewaart. Dit doet hij niet met het oog op het schildersleven van zijn broer, want Theo gaat pas laat in de talenten van zijn broer geloven. Dat Theo alleen zorg zou hebben gedragen voor de brieven met het oog op de toekomstige schilderscarrière van zijn broer, is een mythe. Jansen: ‘Theo is een bewaarder.
Brief aan Theo met schets
Als je de brieven van zijn moeder gelezen hebt, dan weet je dat die niet zijn bewaard omdat ze zo bijzonder zijn. Van zijn zusje is ook veel via Theo's nalatenschap overgeleverd.’ Niet iedereen in de familie ging zo zorgvuldig om met ontvangen post. Luijten: ‘Vincent leidde een heel ander leven. Hij is vaak verhuisd en zal in de periode toen hij in een inrichting zat, veel zijn kwijtgeraakt. Ergens schrijft hij ook dat hij brieven heeft verbrand. Het zijn nu eenmaal persoonlijke documenten met gevaarlijke mededelingen, over je eigen of andermans leven. Hij had een soort zwerversbestaan en zijn spullen zaten in een paar kisten. Als hij weer eens naar elders vertrok dan ging hij zelf naar zo'n nieuwe plaats toe en liet zijn spullen nakomen. De doorgaans wekelijks
| |
| |
verstuurde brieven zullen niet allemaal zijn meegenomen toen Van Gogh naar Engeland ging, respectievelijk binnen Engeland verhuisde, naar Dordrecht ging, in Amsterdam woonde, in de Borinage, Brussel, Etten, Den Haag, Drenthe, Nuenen enzovoort. Die brieven aan hem moeten ergens zijn blijven liggen, zijn weggegooid of opgeslagen omdat het ballast was bij alle verplaatsingen.’ Theo kan, in tegenstelling tot zijn broer, ook extra redenen gehad hebben om brieven te bewaren. Luijten: ‘Vincent stuurde hem vaak tekeningen, briefschetsen, om te laten zien waar hij mee bezig was. Iemand als Theo, die zelf ook in de kunsthandel werkzaam was, zal de betekenis van dergelijke brieven hebben onderkend.’ Jansen relativeert: ‘Hoewel ze toch altijd weer deel uitmaken van een hoop brieven waar helemaal geen schetsjes in voorkwamen. Zonder die tekeningetjes had hij ze ook bewaard.’
| |
Mecenaat en regie
Vanaf het moment dat Theo zijn broer in 1881 financieel gaat ondersteunen, vertonen Vincents brieven een bepaald stramien: ze worden met grotere regelmaat geschreven en bevatten steevast bedankjes voor het ontvangen geld. Ook legt hij, op eigen initiatief, rekenschap af van hetgeen hij met het geld heeft gedaan. Op deze manier krijgt de correspondentie tevens een zakelijke kant: Theo stuurt geld, Vincent stuurt de door hem gemaakte kunstwerken, in het begin voornamelijk tekeningen, later ook schilderijen. Hij vindt dat Theo door deze financiële ondersteuning zich de eigenaar van de werken mag beschouwen. Aldus blijken de omstandigheden de correspondentie voor een belangrijk deel te bepalen: indien Theo niet Vincents vaste sponsor was geweest, waren er ongetwijfeld aanzienlijk minder brieven geschreven en zou de inhoud een geheel andere kant uit zijn gegaan.
Zoals Theo een deel van de correspondentie dicteerde door zijn geldzendingen, zo is het opvallend hoe de familie het gedrag van andere familieleden beïnvloedde door ze - vanaf een afstand - te adviseren, te waarschuwen, te berispen of te cor- rigeren. ‘Je kunt zien hoe het gezin en de familie geregisseerd worden door die brieven’, zegt Luijten. ‘Gedrag wordt gemanipuleerd door de wijze waarop men elkaar onophoudelijk opdrachten geeft. Men zit elkaar erg dicht op de huid over wat wel en niet verantwoord is. Families worden gemobiliseerd op het moment dat iemand uit de bocht dreigt te raken. Dat beeld vind ik interessant, los van het feit of iemand nou wel of geen kunstenaar is. Want bij egodocumenten denk je vaak dat het vanuit ons perspectief pas aardig is op het moment dat je ook alleen maar in dat ego, in die “ik”, geïnteresseerd bent. Terwijl steeds vaker blijkt dat die brieven als cultuurhistorisch document ook belangwekkend zijn: ze zeggen veel over de tijd, over de omgeving, over de omgangsvormen.’ Jansen vult aan: ‘Op dat moment zou je naast de brieven van de familie Van Gogh graag andere correspondenties leggen. Niet van Kneppelhout, maar juist van een gewoon gezin. De familie Van Gogh kwam niet uit een ruimdenkend artistiek milieu, dat is evident. Maar je moest je wel ontwikkelen, je hoorde te lezen; er waren meer dingen in de wereld en het was goed om een beetje te reizen, als je maar weer snel en ongeschonden terug op het nest kwam. Vader Van Gogh was daarbij de aangewezen man om de kinderen te sturen, hun gedrag te beoordelen. Hij is heel nadrukkelijk in het geven van raad, dat wil zeggen: bevelen in de verpakking van een goede raad - “jongen, je weet wel dat ik het goed met je bedoel” - maar intussen zegt hij dan wat Theo wel en niet moet doen, en hij zal Vincent niet veel anders hebben benaderd. Daarnaast was de brief in die tijd vanzelfsprekend een wezenlijk medium als je
een beetje uit elkaar woonde. Het was dé manier om elkaar op de hoogte te stellen. En als je dan in een gezin zit zoals de Van Goghs - een familie waar men heel graag heel vaak hoorde hoe het ermee ging, of je je jas wel droeg als het koud was, hoe het met de ziekte van oom of tante ging, dan is die briefwisseling als een terrein met bewaakte camera's, waar het moeilijk is buiten beeld te blijven.’
| |
| |
| |
Je wilt zijn gangen na kunnen gaan
Behalve over Van Gogh zelf, zijn in de brieven veel wetenswaardigheden over omstanders te vinden: de neef die niet wil deugen, de tuinman die als model optreedt en het uiterlijk van de koster van de Amsterdamse Oosterkerk. Ook deze ogenschijnlijke onbenulligheden zijn belangrijk voor het begrijpen van de persoon Van Gogh, want: ‘je wilt graag’, zoals Luijten verklaart, ‘weten tegen wie hij sprak, bij wie hij aan tafel zat, wat hij aan de muur had hangen, wat voor tijdschriften hij in zijn handen had, welke musea hij bezocht en wat daar dan hing. Je wilt zijn gangen na kunnen gaan, kunnen zien waar hij zich mee inliet.’
In Van Goghs geschriften wordt behalve zijn psychologische ontwikkeling ook zijn ontwikkeling als kunstenaar zichtbaar. Jansen zet uiteen wat voor eigenzinnige en gedreven persoonlijkheid Van Gogh was, en ook dat je zo mooi kunt volgen hoe hij een kunstschilder van formaat is geworden. ‘Als je ziet waar hij vandaan komt, als gewoon jongetje uit de klei tot iemand met behoorlijk wat bagage. Van iemand die diep religieus denkt te moeten zijn, tot iemand die een soort vrijdenker is, maar er toch religieuze denkwijzen op na houdt.’
Van Gogh werd in zijn latere leven een onafhankelijke denker, met een metafysische wereldbeschouwing. Terwijl hij dan een haast pantheïstische opvatting heeft, zijn allerlei religieuze thema's in zijn schilderwerk en tekeningen nog steeds belangrijk: ‘Hij blijft prenten van Delacroix en Rembrandt kopiëren en maakt er nieuwe schilderijen van. Traditionele onderwerpen verbeeldt hij in nieuwe kunstvormen. Binnen die nieuwe kunstopvatting horen christelijke, Bijbelse ideeën, die vroeger richtsnoer in het dagelijkse leven waren en die nu worden getransformeerd tot moderne kunst. Dat zijn fascinerende ontwikkelingen’, vindt Luijten. En hij vervolgt: ‘Het gaat om oude wijn, maar wel in nieuwe leerzakken. Als je die ontwikkeling bij Van Gogh volgt, zou je hem een pleitbezorger van het modernisme kunnen noemen. De drijfveren van iemand worden duidelijker als je weet met wie hij in contact komt, wat hij voorstaat, waardoor en door wie hij zich laat inspireren, welke positie hij in de kunstwereld wil innemen, et cetera. Dat maakt dat je beter begrijpt waarom hij op een bepaalde manier reageert, handelt en schildert, of welke boeken hij bewondert. Want voor literatuurhistorici is toch ook de literaire kant interessant. En dan bedoel ik niet alleen Van Gogh als briefschrijver, maar zeker ook de manier waarop hij met literatuur omgaat en daarvan verslag doet in zijn brieven. Als je bijvoorbeeld de dagboeken van de zeventiende-eeuwer David Beck leest, waarin hij opmerkt “ik heb Jacob Cats' Self-stryd gelezen”, schiet ik daar weinig mee op. Dát hij het gelezen heeft, zoals zovele tijdgenoten, geloof ik wel. Van Gogh doet vaak iets met wat hij leest: zet zich er tegen af, geeft aan of hij sympathiseert met personages en waarom. En dat vind ik eigenlijk veel aardiger, je krijgt een directe leesreactie.’
Uit opmerkingen in zijn brieven over wat hij gelezen heeft of aan het (her)lezen is, valt op te maken dat Van Gogh bijna alles aan zijn eigen werkelijkheid relateert en voortdurend romanpersonages vergelijkt met zichzelf of met mensen uit zijn omgeving. Ook refereert hij aan passages ter rechtvaardiging van eigen handelswijzen: als een romanfiguur gelijksoortige keuzes heeft gemaakt, kan hij concluderen dat hij juist heeft gehandeld. Jansen: ‘De deur tussen kunst, literatuur en leven staat wijd open. Hij gaat met literatuur om alsof die zeer direct over de werkelijkheid gaat. Hij haalt alles naar zichzelf toe, dat is voor hem geen enkel probleem. Vooral vanuit de naturalistische romans kan dat gemakkelijk, maar hij doet hetzelfde vanuit de meer romantische poëzie. Als hij zelf bewogen is, neemt hij die romantische poëzie volstrekt letterlijk. Aanvankelijk leest hij veel Engelse en Amerikaanse christelijke gedichten, later Franse romantische, hoewel hun makers op dat moment al niet meer als moderne dichters gezien kunnen worden. Toen waren Mallarmé en Verlaine al lang bezig. Díe moderne poëzie kom je in zijn brieven helemaal niet tegen. Walt Whitman, wel redelijk modern, is een uitzondering, maar die was weer ethisch geladen: hij
| |
| |
was een apostel, een zendeling in de manier waarop hij zich tot de lezer richt. Whitman heeft een visie te verkondigen, terwijl de moderne poëzie juist veel minder boodschapperig is. De symbolistische poëzie kom je opmerkelijk genoeg ook niet in Van Goghs brieven tegen. Terwijl hij, midden jaren tachtig, in Parijs, het wervelende centrum van de kunstwereld, zit.’
| |
Door de filter van zijn eigen opvattingen
In april 1882 raadt Vincent zijn broer aan om een gestuurde tekening in ‘een klein eenvoudig grijs passe-partout’ te zetten omdat ze volgens hem daarin het beste tot uitdrukking komt. Van Gogh doet dit voorstel juist in de periode dat hij de biografie Gavarni: L'homme et l'oeuvre (1873) van Jules en Edmond de Goncourt leest. Hierin staat dat Gavarni iemand ooit precies ditzelfde advies had gegeven. Het is kenmerkend voor de manier waarop Van Gogh zich liet voeden door de dingen die hij las. Dit ‘van buiten naar binnen halen’ van informatie, ideeën en opvattingen blijkt bij Van Gogh een regelmatig terugkerend principe te zijn. Niet dat hij klakkeloos overneemt wat hij leest, maar zodra hij ergens van overtuigd is, draagt hij zo'n idee ook zelf uit. Wat niet wil zeggen dat hij weinig oorspronkelijke ideeën zou hebben, want hij brengt ook, na een verwerkingsproces, veel eigen opvattingen naar buiten. Jansen: ‘Soms gaan ze één op één terug, maar hij was eigenwijs genoeg om het te doen zoals hij het zelf wilde. Als hij Gavarni leest en hij brengt het gelezene letterlijk zo naar buiten, dan meent hij het wel. Hij had zich er evengoed tegen kunnen verzetten. In een brief zal hij nooit een opvatting zomaar herhalen. Hij zal haar altijd - zelfs als ze letterlijk is - eerst door de filter van zijn eigen opvattingen laten gaan, voordat hij ze weer naar buiten brengt.’
Een van de winstpunten van de editie zal dan ook moeten zijn dat erin aangegeven wordt in hoeverre Van Gogh citeert en wanneer sprake is van ontlening, toespeling of aanpassing. Luijten: ‘Er wordt, zoals ik al zei, wel eens beweerd dat Vincent verkeerd citeert
Schets in brief aan Theo
of zich vergist. Terwijl je vaak kunt zien dat hij iets bewust aanpast. Hij “internaliseert” het, maakt het zich eigen. Dat zie je ook aan hoe hij met de Bijbel omgaat: die past hij voor eigen gebruik aan, zodanig dat duidelijk wordt wat voor hem de kern is...’, waarop Jansen inhaakt: ‘...want hij weet heel goed wat er staat en als hij het niet weet dan zoekt hij het wel op. Wat ik altijd een typerend voorbeeld van dit aanpassen vind, is dat hij - in de periode waarin hij zeer gezagsgetrouw en religieus is en het pad van de predikanten op wil - nadrukkelijk in een paar citaten die hij aan religieuze geschriften ontleent, het woord “haat” vermijdt. Heel opvallend. We hebben twee of drie plaatsen waar een tekst geheel conform de bron is, maar bij het woord “hate” en “haïr” doet hij iets anders. Hij wil het woord niet gebruiken, dat vindt hij kennelijk niet gepast.’ Luijten: ‘Of hij citeert een tekst op een moment dat het slecht gaat met Theo; in die passage staat iets over zelfmoord, maar dát laat hij wel wijselijk weg. Hij ziet er dan maar van af het complete citaat te geven.’
| |
Publiek of privé
Hoezeer Van Goghs brieven tegenwoordig ook worden geprezen, in de tijd dat hij ze schreef, was hij niet bezig met die ‘persoonsoverstijgende’ waarde. Hij schreef ze voor privé-doeleinden en er is nergens sprake van dat hij ze zou willen publiceren. Met de brieven van Francesco Petrarca of Gerard Reve bijvoorbeeld, ligt dat anders: zij schreven ze wel degelijk met het oog op publicatie. Zo bevatten Reves brieven in Nader tot U persoonlijke ontboezemingen die dusdanig gestileerd zijn dat het duidelijk wordt dat ze niet voor één persoon maar voor een groter publiek bedoeld zijn. ‘Die staan in een lange traditie.
| |
| |
Ook Petrarca's brieven waren boodschappen aan anderen, maar tevens geschreven met het oog op bekendmaking. Ook veel andere schrijvers schreven dagboeken met het hele duidelijke bewustzijn dat er wel eens een uitgave van gemaakt kon worden, óf nog tijdens hun leven, of na hun dood. Ook waren en zijn er mensen die doorslagen voor zichzelf bewaren; meestal een teken dat de schrijver in elk geval wil weten wat hij zelf geschreven heeft, of dit doet in de veronderstelling er later iets mee te kunnen’, aldus Luijten.
Net zoals Flaubert de meeste van zijn brieven voor zijn directe adressaat schreef, deed ook Van Gogh dat. Over politieke en publieke kwesties, waar de Fransman zo vaak over schreef, is in Van Goghs brieven echter niets terug te vinden. Van Gogh is egocentrischer en sterker gericht op zijn eigen belevingswereld. ‘Maar’, waarschuwt Jansen, ‘ook hier ligt het gevaar van de achterafconstructie op de loer: je moet altijd een onderscheid maken tussen wat wij nu lezen en wat de schrijversintentie was. Vincent houdt niets opzettelijk buiten, hij haalt niets opzettelijk binnen, hij was wie hij was en het was niet voor ons bedoeld. Het was in de eerste plaats voor Theo bedoeld.’ Beide editeurs zijn het erover eens dat Van Gogh zich in zijn brieven niet manifesteert als literator zoals de genoemde voorgangers, die veel bewuster ‘literaire’ brieven schreven.
Hoewel Van Gogh veel over zichzelf schreef, kunnen zijn brieven niet gelijkgesteld worden aan een dagboek, want: ‘als iemand iets over zichzelf schrijft, is het een soort dagboek, maar je kiest als briefschrijver - zo goed als wanneer je een roman of een gedicht gaat schrijven - voor een publiek. Ook al wil je het niet weten, het is er toch. Je kiest voor een brief, dus voor een boodschap aan iemand anders. En in een dagboek kies je voor een boodschap aan jezelf of zelfs voor helemaal niemand en dat maakt een groot verschil. Je schrijft in een dagboek op wat jij voor jezelf wilt bewaren, en in een brief aan een ander wat je wilt dat die ander van jou weet’, merkt Jansen op. Hoewel het zo goed als uit te sluiten is dat Van Gogh zelf naast zijn uitgebreide briefwisseling een dagboek bijhield, staan in bepaalde brieven dagboekachtige gedeelten. Uiteenlopende gemoedstoestanden komen in verschillende registers naar boven en laten zien dat Van Gogh zijn brieven nu en dan als uitlaatklep gebruikt. Het moment van de dag waarop Van Gogh schrijft, bepaalt meer dan eens de toon. Hij is er zich van bewust zijn humeur zo nu en dan de toon van de brief te laten bepalen. Luijten legt uit: ‘Dan zie je Van Gogh precies op die grens komen, als hij zoiets zegt als: “Ik heb je geschreven juist wat mij in de pen kwam, je moet het me niet kwalijk nemen, misschien is het niet allemaal even helder.” Of hij zegt tegen Theo: “Je moet zelf het kaf maar van het koren zien te scheiden.” Dat kan een indicatie zijn dat hij (dikwijls na een lange dag intensief werken) in een soort roes zijn wel en wee heeft genoteerd. Maar het geeft tevens aan dat hij zich ervan bewust is dat hij normaalgesproken zelf het kaf van het koren scheidt alvorens aan een brief te beginnen. Hij weet wel degelijk dat het Theo is die de inhoud van de enveloppe tot zich neemt. Als het echt puur voor zichzelf was geweest, zoals bij een dagboek, was zo'n zinnetje er nooit
ingekomen.’
| |
Een normale correspondentie
Laat Van Gogh zich in brieven aan Theo af en toe flink gaan, tegenover andere familieleden is hij veel terughoudender en beleefder. Niet alleen de stijl verschilt, maar ook de onderwerpen waarover hij spreekt, variëren, afhankelijk van degene tot wie hij zich richt. Aan Theo schrijft hij veel over literatuur, over zijn bezigheden als schilder en over zijn kunstopvattingen. In brieven aan zijn ouders zijn het veelal familiaire aangelegenheden die besproken worden en waarnaar geïnformeerd wordt. En als zijn vader overlijdt, verdwijnt een belangrijk aspect. Luijten: ‘Eerst is vader het ideaalbeeld, dan gaat hij zich tegen hem afzetten en als hij is gestorven, dan valt er niet veel meer te bevechten met vader en hoeft hij daar met Theo dus niet meer over te spreken. Bovendien verlaat hij in 1885 Nederland, waarna familiekwesties er
| |
| |
Illustratie Carlijn Bottemanne
voor hem minder toe doen; of tante Mietje nou wel of geen buikpijn heeft, maakt in Arles niet zo veel meer uit.’ Later in zijn leven neemt het aantal brieven van hen ook af. Jansen: ‘Hij heeft dan weinig contact met zijn vroeger zo vertrouwde familie. In zijn vroege brieven is het in elke brief “doe de groeten aan die en de groeten aan die” en dat verdwijnt helemaal, dat is allemaal overbodig geworden. Hij heeft z'n eigen leven gevonden. Maar ik heb de indruk dat de noodzaak van het schrijven voor hem steeds dezelfde is gebleven: hij heeft behoefte aan contact. Gedurende vrijwel zijn hele leven heeft hij weinig vrienden, laat staan echt persoonlijke vrienden. Die brieven zijn daarom een manier om het met Theo over persoonlijke zaken te hebben. Later blijken zijn onderwerpen veranderd, want dan moet hij ook zijn ideeën over zijn passie voor het schilderen kwijt.’
Het is moeilijk aan te geven hoe representatief de correspondentie van de familie Van Gogh is, en dan met name de briefwisseling tussen de beide broers.
| |
| |
Vergelijkbare negentiende-eeuwse correspondenties zijn niet overgeleverd, zodat een afgewogen oordeel over de omvang, de mate van uitzonderlijkheid, of misschien wel gebruikelijkheid, nauwelijks valt te geven. De brieven van kunstenaars als Alexander Ver Huell en Gerard Bilders aan hun beschermheer zijn namelijk vanuit een geheel andere achtergrond geschreven. Jansen: ‘Van Goghs correspondentie als geheel is nauwelijks een kunstenaarscorrespondentie te noemen, behalve de brieven die hij schrijft met enkele bevriende kunstenaars; dan heb je het over een goede honderd brieven aan kunstbroeders. De rest is aan z'n broer. Zeker als hij schilder is, houdt het een beetje het midden tussen een kunstenaarscorrespondentie en een normale correspondentie.’ Het verschil moet vooral gezocht worden in de ter sprake gebrachte onderwerpen. Jansen: ‘In de eerste periode, tot aan z'n eigen schilderscarrière, hebben zijn brieven niets met schilderen te maken. Hij praat wel veel over kunst, maar niet vanuit het idee dat hijzelf kunstenaar is. Hij ontwikkelt geen - althans niet bewust - artistieke ideeën over kunst. Die heeft hij wel, maar die hebben we allemaal, die kunnen ook in een brief komen, en zo deed hij dat ook. Pas als hij kunstenaar is, gaat hij actief aan die ideeën sleutelen.’ Bepaalde opvattingen die voortkomen uit zijn leven als schilder laten zich goed verklaren tegen de achtergrond van brieven uit de tijd waarin Van Gogh nog niet schildert. Behandelde onderwerpen en uitspraken uit de volledige correspondentie geven inzicht in de wijze waarop deze autodidact te werk is gegaan en vormen een repoussoir voor wat komen gaat. Ze zijn het verslag van een uitermate gedreven schrijver, die meer blijkt te zijn dan een kunstenaar alleen.
|
|