Een eigenzinnige gids
Het oeuvre van Vestdijk vertegenwoordigt een uitgestrekt gebied, dat doorgaans eerst verkaveld wordt, alvorens het tot object van studie wordt gemaakt. De titels van sommige monografieën, gewijd aan zijn werk, verraden dit al. Zo schreef Rudi van der Paardt: Over de Griekse romans van Simon Vestdijk (1979) en R.F.M. Marres: De vertelsituatie en de hoofdmotieven in de Anton Wachter cyclus van S. Vestdijk (1983). Daarnaast bestudeerde P. Kralt de lerse romans van Vestdijk in Door nacht en ontijd (1983) en zijn historisch proza in De toverbron (1988).
Evert van der Starre, emeritus hoogleraar in de Franse taal- en letterkunde, heeft hier nu een kavel aan toegevoegd in de vorm van de studie Vestdijk over Frankrijk. Gezien de achtergrond van de auteur verbaast deze titel niet, maar toch is hij misleidend. Het boek laat namelijk enerzijds een belangrijk deel van Vestdijks bemoeienissen met Frankrijk onbesproken, doordat de bundel Gallische facetten (1968), die voor driekwart uit een reeks essays over Franse auteurs bestaat, betrekkelijk weinig aandacht krijgt.
Anderzijds biedt Vestdijk over Frankrijk méér dan de titel belooft, doordat Van der Starre moeite heeft zijn onderzoeksterrein af te bakenen. In zijn ‘Voorwoord’ merkt hij op, dat in het oeuvre van Vestdijk nauwelijks ‘Franse romans’ zijn te onderscheiden. Wat dient daar immers onder te worden verstaan? De filosoof en de sluipmoordenaar (1961) en De hôtelier doet niet meer mee (1968) spelen op Frans grondgebied, maar zijn bevolkt met veel personages van buiten de grenzen. Omgekeerd heeft De leeuw en zijn huid (1967) Venetië als plaats van handeling, maar is de verteller een Fransman. Een personage met de Franse nationaliteit vertolkt een prominente rol in De vuuraanbidders (1947), terwijl in een aantal andere romans uitsluitend naar de Franse literatuur wordt verwezen.
De diffuusheid van het begrip ‘Franse roman’ brengt Van der Starre ertoe een ‘thematische aanpak’ te kiezen. (p. 8) Daarmee is het probleem niet opgelost, doch slechts tijdelijk ontlopen, hetgeen zich zal wreken bij de conclusies die de auteur uit zijn onderzoek trekt.
In het eerste hoofdstuk, ‘Een literaire vadermoord’, bespreekt Van der Starre de verhouding van Vestdijk tot zijn literaire leermeester Du Perron in verband met de Franse literatuur, met name Stendhal. Du Perron wantrouwt Vestdijks kennis van het Frans - ten onrechte wat de passieve beheersing van deze taal betreft - en heeft een lage dunk van de in Frankrijk gesitueerde novellen, zoals ‘'s Konings poppen’ en ‘Parcaux-Cerfs’, die zijn pupil in het begin van de jaren dertig schrijft. Van zijn kant koestert Vestdijk reserves tegenover Stendhal, een auteur die Du Perron mateloos bewondert als een toonbeeld van integriteit. In de latere romans van Vestdijk, bijvoorbeeld De leeuw en zijn huid, is het oordeel over Stendhal niet onverdeeld positief. In De hôtelier doet niet meer mee, een historische roman over de mogelijke terugkeer van de door Stendhal vereerde Napoleon uit gevangenschap, spelend in Stendhals geboortestad Grenoble, wordt deze Franse auteur zelfs niet genoemd, opvallend genoeg. Deze roman blijkt Vestdijk in een interview met Theun de Vries, hem kort na de voltooiing van het boek afgenomen, ‘vergeten’ te zijn. Van der Starre heeft sterke troeven in handen, als hij spreekt van een literaire moord die Vestdijk pleegt op zijn mentor Du Perron.
Het tweede hoofdstuk is gewijd aan ‘Nationale stereotypen’. Van der Starre constateert dat Vestdijk in De toekomst der religie (1947) niet historiserend te werk gaat, maar boventijdelijke religieuze typen onderscheidt. Dezelfde typologische inslag kenmerkt zijn essayistiek, als daarin volkeren of rassen ter sprake komen. In zijn romans is het beeld minder eenduidig, mede door de fictionele inkleding. Zo oordeelt de verteller van De vuuraanbidders negatief over de Fransen in het algemeen, maar de slechte eigenschappen van de Fransman die zijn zuster verleidt, worden daarmee niet expliciet in verband gebracht.
‘De getuige’ is de titel van het derde hoofdstuk, waarin Van der Starre aandacht vraagt voor deze naar zijn mening door de Vestdijkstudie verwaarloosde figuur in het werk van Vestdijk. Hij behandelt verschillende facetten van deze