snel zoek. Als je lekker verdient in de journalistiek heb je geen tijd meer om gedichten te schrijven. En als je goed de tijd neemt om te dichten, heb je geen droog brood meer op de plank. De afgelopen jaren heb ik veel pech gehad, zowel fysiek als mentaal. Door een reisfobie kost het me veel moeite om op te treden. Ik had een ideale baan voor halve dagen als redacteur van Trajectum, het weekblad van de Utrechtse Hogeschool. Tot ik RSI kreeg en moest stoppen. Zo kwam ik in een relatief riante regeling van de Ziektewet terecht; ik mocht niet werken en had geen geldzorgen. Toen kwam het succes als dichter. Het lijkt wel een groot kosmisch plan. Inmiddels moet ik weer hard werken voor de kost.’
In de afgelopen twee jaar heeft Heytze twee bundels uitgebracht. ‘Als het moet, kan het schrijven van een bundel in één jaar, maar twee of drie jaar lijkt me toch comfortabeler. Een vijf jaar oude whisky stook je tenslotte ook niet in twee jaar.’ Hoewel steeds vermeld is dat Sta op en wankel Heytzes derde bundel is en De allesvrezer zijn tweede, is de eerste enigszins in mysterieën gehuld. ‘In 1989 heb ik bij Stichting Lift de bundel Alleen mijn kat applaudisseert uitgebracht. De allesvrezer is echter voor mijn gevoel mijn debuut. Ik heb een valse start gemaakt, ik was te jong, het was nog een hobby. Maar ik kreeg de kans en dacht: waarom niet? Dat is leuk om later aan de kleinkinderen te laten zien. Ik had nooit gedacht dat ik dichter zou worden. Die bundel bestaat nu eenmaal, heeft een ISBN, is opgenomen door de Koninklijke Bibliotheek, et cetera. Ik kan er dus niet om heen. Maar het is geen beste bundel, dat kan ik je verzekeren.’
Heytze laat wat persreacties zien op Sta op en wankel. Collega-dichter Ruben van Gogh die in 1996 bij Prometheus debuteerde, besprak zijn bundel voor het Algemeen Dagblad. Van Gogh schreef: ‘Ingmar Heytze schrijft aangename, toegankelijke gedichten met een zwaar aangezette melancholische ondertoon.’ Als je bedenkt dat er jaarlijks 17.000 nieuwe titels verschijnen op de Nederlandse markt, heeft Heytze geen klagen over de hoeveelheid aandacht die hij van de pers ontvangt. Aan veel boeken wordt geen letter gewijd. ‘Ja, dat toont meteen het belang aan van goeie connecties,’ grijnst Heytze. ‘Maar vriendschap leidt niet automatisch tot enthousiaste kritiek,’ voegt hij onmiddellijk toe, ‘het is eerder andersom: enthousiasme voor elkaars werk leidt tot vriendschap.’
‘Binnenkort word ik met Ruben van Gogh, Hagar Peeters en Mustafa Stitou door Arie van den Bergh geïnterviewd in De Balie in Amsterdam. Ik lach me gek, in Amsterdam, in het hol van de leeuw, door een recensent van de NRC!’ Heytze vindt het vooral grap pig. Maar waarom denkt hij dat juist zij gevraagd zijn? ‘Tja, de zeilen staan onze kant op. We zijn leuk, en je kunt ons ook bij elkaar zetten. Dat geldt ook niet voor iedereen,’ lacht hij. Voor Heytze staat zijn succes niet op zichzelf. Hij noemt ook Menno Wigman en Lernert Engelberts, twee andere dichters met wie hij zich verbonden voelt. ‘We zijn als generatie doorgebroken. Ik vind het prettig: je bent niet alleen en samen sta je sterk. In De Balie worden we vol bombarie aangekondigd: “voor het eerst in dertig jaar is er een nieuwe generatie dichters opgestaan”.’ Deze manier van aankondigen heeft volgens Heytze te maken met de eerzucht van critici: ‘Als ze je niet willen slopen, willen ze je ontdekken. Poëzie is eigenlijk het zeehondje van de literatuur. Het wordt neergeknuppeld of doodgeknuffeld.’
De suggestie dat hij misschien wel uitgenodigd wordt vanwege zijn succes, wuift hij weg. ‘Er zijn verschillende vormen van succes: bij de critici in de vorm van goede besprekingen, bij optredens, en in de verkoop van je bundels. De mediamachine is als een stoomwals: ze rijdt over je heen en dan weer verder. Die aandacht is wel verslavend... Als een recensent me positief bespreekt, is dat goed voor mijn eerzucht. Maar als ik een brief krijg van een zeventienjarige scholiere die mijn bundel op haar literatuurlijst zet, dan raakt dat mijn gevoel.’ Is dit zijn missie, een poging om de poëzie weer onder de mensen te brengen? ‘Ik vind dat er meer poëzie gelezen moet worden en ik denk dat mijn bundels heel goed zijn om mee te beginnen. Maar ik schrijf niet ter meerder glorie van mezelf. Ik schrijf ook niet omdat ik zo'n aardig mens ben. Maar het schrijven zelf, als het goed gaat, maakt mijn leven waardevol.’
Heytze is niet te betrappen op narcistische trekjes. Maar van valse bescheidenheid lijkt hij ook geen last te hebben. ‘Ik ben een van de beste vijftien jonge dichters van Nederland. Waarom zou ik bescheiden zijn? Niemand van mijn generatie is binnen tien weken toe aan de herdruk van zijn dichtbundel. Natuurlijk speelt ook mee dat mijn bundels goedkoop zijn (f 19,90) en er mooi uitzien. Maar het kan altijd beter. En ik zeg jonge dichters. Bovendien kan ik er van die vijftien zo een paar noemen die ik veel beter vind. De keerzijde van bekendheid is dat het zich ook tegen je kan keren. Bij de laatste Nacht van de Poëzie kreeg ik harde kritieken. Je wordt een naam waarop geschoten mag worden. Sommige mensen zijn