| |
| |
| |
Een beetje zingen, een beetje dansen
Interview met Sjoerd Kuyper
Floske Kusse en Inge Werner
Zeven april aanstaande viert Sjoerd Kuyper (1952) feest. Hij is dan officieel vijfentwintig jaar schrijver. Kuyper begon als dichter en heeft inmiddels zijn sporen als kinderboekenschrijver ruimschoots verdiend; zijn werk werd bekroond met verschillende literaire prijzen, waaronder een Gouden Griffel. Redenen genoeg voor Floske Kusse en Inge Werner om hem op te zoeken voor een interview. Kuyper aan het woord over het platteland, griezelen, geknuffel en de noodzaak van op je rug zwemmen.
‘Eerst, lang geleden, woonde Robin in de grote stad. Samen met zijn mama en papa. [...] Op een dag gingen ze verhuizen. [...] Het nieuwe huis stond in een dorp. Robin kreeg een varken, een pet, een overall, klompen, een hark en een schep. “Zo,” zei mama. “Nu is Robin een boertje.”’ Dit zijn de eerste regels van Robins zomer (1990), het eerste boek uit Kuypers Robin-reeks. Robin verhuist van Amsterdam naar de Kop van Noord-Holland, net zoals Sjoerd Kuyper op jonge leeftijd het stadse voor het West-Friese Berkhout verruilde. Ook hij kreeg van zijn ouders een varken, een overall, klompen en een schep; Kuyper bleek een ‘boertje’ in hart en nieren. ‘Ik vind het altijd jammer dat ik Amsterdam achter mijn naam moet zetten als geboortestad, ik heb er niets mee. Ik denk zelfs wel eens dat ik ben opgehouden met studeren vanwege Amsterdam. Ik vond het er vreselijk, zo druk. Bovendien was mijn faculteit gehuisvest in een gebouw met zoveel verdiepingen dat ik mijn studie er ook aan gaf wegens hoogtevrees.’ Een man van het platte land.
Kuyper begon zijn schrijverscarrière met een aantal dichtbundels. Zijn eerste gedichten verschenen in zelf gestencilde boekjes die Kuyper 's avonds laat in het café verkocht, als de band uitgespeeld was. Latere bundels zoals de trilogie rond de jongen Klaas Kristiaan (1974-1977) en Ratten & flamingo's (1982) werden gepubliceerd bij literaire uitgeverijen. Zijn prozadebuut, Een kleine jongen en z'n beer, kwam uit in 1978. In dit boek laat de auteur zijn gedachten gaan over zijn poëtische ontwikkeling, inspiratiebronnen en poëzieopvattingen. En na de interviewbundel Het Nieuwe Proza (1978, samen met Johan Diepstraten) verscheen Kuypers eerste verhalenbundel De glazen kamer (1979). Op zijn zesentwintigste had de auteur al een aardig oeuvre opgebouwd aan poëzie en proza voor volwassenen. Toch is deze episode uit zijn schrijversloopbaan de meeste mensen niet bekend; Kuyper heeft bij het grote publiek vooral naam gemaakt met zijn werk voor kinderen en schrijft tegenwoordig nauwelijks meer voor volwassenen.
‘Die overgang ging eigenlijk heel toevallig en platvloers: gewoon om economische redenen,’ zegt Kuyper achteraf. ‘Mijn gedichten en verhalen kon ik nergens slijten, behalve in die paar boeken. Het was wel heel chique om uitgegeven te worden, maar dan kreeg je je royalty's en dat was dat; die opbrengsten waren nihil. Toen kwamen er af en toe wat opdrachten binnen voor kinderverhalen en dat deed ik er dan naast. Ik was een dichter voor volwassenen, vond ik, en zoals sommigen er reclamewerk bij deden, deed ik er kinderwerk bij. Gewoon om geld te verdienen. Het begon met de radioprogramma's Ko de boswachtershow en Radiolawaaipapegaai (1979) en langzamerhand begon ik die opdrachten voor kinderen echt veel leuker te vinden.’ En dat had z'n weerslag op Kuypers werk: kinderen en kinderthema's slopen ongemerkt zijn verhalen binnen. ‘Ik zie dat in mijn tweede verhalenbundel, Het Zand (1987), kinderen steeds meer een hoofdrol gaan krijgen. Het laatste verhaal gaat over een Frans meisje in oorlogstijd en daar komt tovenarij in voor. Volgens mij heb ik toen gezien dat je daar in kinderboeken veel beter mee uit de voeten kunt en dat kinderen zo'n sprookjesachtig thema ook veel leuker vinden dan grote mensen.’
| |
Een piramide van Griffels
Terwijl de nadruk kwam te liggen op teksten voor kinderen, steeg de waardering voor Kuypers werk. ‘Echt
| |
| |
veel waardering heb ik nooit gekregen voor mijn eerdere werk; een leuke recensie hier en daar, maar ik ben ook wel genegeerd. Ik bedoel, ik brak niet door met mijn proza en poëzie, daarmee zal de overstap ook wel te maken hebben gehad.’ Wat recensenten als problematisch ervoeren in zijn werk voor volwassenen, komt volledig tot zijn recht in kinderliteratuur. Een terugkerend thema in Kuypers vroege werk is bijvoorbeeld het weemoedige verlangen van een volwassen personage naar de verloren kindertijd en dit werd door recensenten afgedaan als kitscherig en sleets. In zijn kinderboeken echter, lost deze nostalgie op: ‘Dan hoef je niet terug te blikken maar sta je er middenin, je kunt door de ogen van een kind om je heen kijken.’ Weemoed wordt de visie van het kind. Ook tovenarij, monsters en andere fantastische elementen werden in de volwassen kritiek niet op prijs gesteld. ‘Iemand als Hans Plomp heeft vreselijk leuke fantastische verhalen geschreven, die zwabberen alle kanten op, maar die werd ook niet echt gewaardeerd. Er is in Nederland geen klimaat voor denk ik. Maar in kinderboeken mag het wel.’
Het lijkt erop dat alles op zijn plaats is gevallen nu Kuyper vrijwel alleen nog voor kinderen schrijft. ‘Ik denk dat het gewoon kan gebeuren dat je een hele poos iets doet waarvoor je niet bent voorbestemd. Ik zou er geen enkel probleem mee hebben nu nog een verhaal voor volwassenen te schrijven als ik er een idee voor had, maar die komen niet meer. Ik heb absoluut geen spijt van die beginperiode, maar op een gegeven moment kreeg ik door dat kinderboeken schrijven misschien wel mijn hoofdbezigheid is en dan zijn mijn gedichten dus gewoon leuke hobbyistische zijlijnen.’ Naast de reeds genoemde Robin-serie, waarvan Robin en Suze (1993) bekroond werd met een Zilveren Griffel en Robin en God (1997) een Gouden Griffel kreeg, is Kuyper vooral bekend van zijn televisieproducties voor de VPRO - Majesteit, Uw ontbijt (1987) en De Freules (1990) - en de succesvolle verfilming van Het zakmes (1981 boek, 1991 film AVRO). Ook de publieke opinie bevestigt Kuypers gevoel in de kinderliteratuur helemaal op zijn plaats te zijn: na één Gouden en twee Zilveren Griffels, en een Vlag en Wimpel, zijn er plannen om ook delen uit de Robin-reeks te verfilmen en zal in de loop van dit jaar De rode zwaan (1996) in de bioscoop te zien zijn. Kuyper becommentarieert lachend zijn succes: ‘Nu nog twee Vlag en Wimpels en ik kan er een piramidetje van bouwen.’
‘Sinds Roald Dahl komt wat kinderen mooi vinden en wat door volwassenen wordt gewaardeerd niet meer overeen.’ De Griffeljury bestaat in zijn geheel uit volwassenen die kinderboeken vooral beoordelen op hun literaire merites. Schrijvers als Toon Tellegen, Joke van Leeuwen en Wim Hofman worden door deze jury hoog aangeslagen, maar in veel gevallen blijken kinderen een heel andere smaak te hebben. ‘Annie M.G. Schmidt bijvoorbeeld heeft heel lang moeten wachten op waardering uit officiële hoek, terwijl kinderen met haar boeken wegliepen. Inmiddels heeft zij natuurlijk iedere denkbare prijs ontvangen, tot de internationale Hans Christiaan Andersen-prijs aan toe, maar het geeft te denken. Als ik een lezing geef op een school dan zeg ik altijd dat Annie mijn inspiratiebron is. Dat is niet waar, maar ik vind dat kinderen haar moeten blijven lezen.’ Om tegenwicht te geven aan de Griffeljury is er een Kinderjury in het leven geroepen. Alle kinderboeken die in een jaar verschijnen, worden het jaar daarop gelezen en kunnen verkozen worden tot het beste boek van het dat jaar. Zo wordt nu ook Kuypers verhalenbundel Alleen mijn verhalen nam ik mee (1998) beoordeeld door de jury, en: ‘Een prijs is altijd goed voor de verkoop: ouders die een boek zoeken, kiezen eerder een bekroond boek.’
| |
Een vent met een grote zweep
Kuypers poëtische achtergrond komt hem nu goed van pas: ‘Met poëzie bezig zijn is een hele goede opleiding voor het schrijven van kinderboeken. Je ontwikkelt je taalgevoel en je leert ook heel economisch schrijven. In kinderboeken moet je natuurlijk niet ontzettend uitweiden. Het kost me wel moeite me in te houden, want ik vind het leuk om iets zo mooi mogelijk te omschrijven, maar die uitweidingen slaan ze over.’ Daarbij is Kuypers manier van schrijven ook heel ritmisch te noemen: ‘Vooral in mijn Robin-boeken let ik op het ritme. Ik lees altijd alles hardop voor aan mezelf, telkens als ik een bladzij af heb zit ik te mompelen om te kijken hoe het loopt. Bovendien hóór je veel eerder dat je een woord tien keer in één alinea gebruikt, dan dat je het ziet. Zo krijg ik het mooi; het moet een beetje zingen, een beetje dansen, een bepaalde cadans hebben - en een ritmische tekst is goed voorleesbaar, wat juist bij boeken voor jonge kinderen belangrijk is.’
Een ander opvallend stijlmiddel in Kuypers teksten zijn de vele metaforen: ‘Ik vind het leuk om dat poëtische taalgebruik onder de aandacht te brengen. Ik stop altijd aardig wat beeldspraak in Robin.’ Zoals in
| |
| |
Robin en Suze (1993, p. 15): ‘[G]rijze wolken jagen als paarden door de lucht, alsof een vent met een grote zweep achter ze aan zit.’ Kuyper denkt niet dat dergelijk taalgebruik te moeilijk is voor kinderen: ‘Een geslaagd beeld kun je ook tot je nemen als je acht bent. Kinderen worden wat dat betreft altijd onderschat. In andere opzichten worden ze juist weer overschat. In stijl en taal kun je heel ver gaan, maar de emotie moet wel aansluiten bij de emotie die kinderen aankunnen op een bepaalde leeftijd. De rode zwaan (1996) kun je bijvoorbeeld technisch al lezen als je acht bent, maar als het na vier of vijf bladzijden blijkt te gaan over een jongen die licht aan het puberen is, dan is dat een thematiek die je als achtjarige niet kunt navoelen.’
‘Als je als kind goed leest, dan lees je een boek niet, maar beleef je het.’ Kuyper kiest dan ook expres thema's die voor kinderen niet te zwaar zijn en zorgt voor een goede afloop. ‘Kinderen kunnen er niet zo veel mee als er aan het einde van een boek iemand doodgaat; ik vind dat altijd een rotstreek. Je wordt in het verhaal meegezogen, de ouders van dat kindje dat erg ziek is bijvoorbeeld, worden tijdelijk jouw ouders en dat zieke kindje wordt jouw broertje of zusje, of je wordt het zelf. En dan gaat dat kind dood en dan houdt het boek ineens op. Dan blijf je met zo'n klap zitten van: ik mag niet meer mee doen; geen kans op rouwverwerking, je leven in dat boek wordt ineens afgekapt.’ Daar staat tegenover dat je aan het einde van een fijn verhaal vaak ook nog niet genoeg hebt gehad: ‘Daarom zijn mensen erg gek op serieboeken. Ik krijg brieven van kinderen van vier die vragen om meer Robin-boekjes: “Mijn mama schrijft dit voor me, wij hebben nu alle boeken van Robin al drie keer gelezen, wij willen meer! P.S. De papa en de mama willen ook meer.” Echt schattig is dat. Ik weet nu dat ik zeker verder moet met Robin.’
| |
Kussen en knuffels
In de Robin-reeks bekijken we de wereld door de ogen van een jongetje van vier dat opgroeit op het platteland. Zo wordt in Robin en Suze de geboorte van Robins zusje beschreven en gaat hij in Robins zomer (1990) samen met zijn varken Knor op visite bij opa en oma in de grote stad. ‘Ik beschrijf een jaar uit een kleuterleven. Robin wordt nog vijf, niet alleen om een keer een verjaardag te kunnen vieren in een boek, maar ook om aan te geven dat de tijd wel vooruitgaat; Robin is geen stilstaand jongetje, dat zie je
Voorkant van Robin en God (1997)
| |
| |
ook aan de seizoenen die elkaar opvolgen. Maar dat gaat heel langzaam hoor, het kunnen wel tachtig boeken worden.’
De avonturen die Robin beleeft, zijn gebaseerd op Kuypers eigen jeugd. ‘De hoofdlijn is autobiografisch, maar ik heb er heel veel bij verzonnen. Daarnaast zit er veel van mijn kinderen in en heb ik een enkel voorval uit de jeugd van mijn vrouw in de verhalen verwerkt. Het nieuwste boek, Robin en opa (1998), is geënt op gebeurtenissen die plaatsvonden op 5, 6 en 7 februari 1957; een periode uit mijn jeugd, maar het zou ook nu kunnen spelen. Er staat bijna niets in het verhaal dat verwijst naar die tijd, behalve misschien dat Robin in een krakkemikkig huis woont, waar ze ook ijsbloemen op de muren hebben in plaats van alleen op de ramen. En ze hebben geen auto en geen televisie.’ In de boekjes over Robin krijgen de personen en herinneringen die Kuyper het meest dierbaar zijn een plek. Het liefst had hij als illustraties tekeningen naar zijn eigen jeugdfoto's gebruikt, ware het niet dat de uitgever daar niets voor voelde. Kuyper hoopt dat voor de verfilming van de reeks een Robin gecast wordt die even blond is als de schrijver zelf was in zijn kleutertijd.
Sjoerd Kuyper is een familiemens. In al zijn kinderboeken zijn ouders en opa's liefhebbend en begripvol en er wordt behoorlijk wat afgeknuffeld en gezoend: ‘“Papa staat al te wachten,” zegt mama. “Je bent erg laat.” Ze knuffelt Mees stevig. Mees knuffelt zo goed mogelijk terug. Dan stapt hij in zijn laarzen en schiet in zijn jas. Papa geeft hem twee dikke zoenen. Nu zitten de wangen van Mees ook onder de scheerzeep. [...] Papa veegt de wangen van Mees schoon en geeft Mees een klein kusje op de punt van zijn neus.’ (Het zakmes, pp. 35-36) Kuyper realiseert zich terdege dat hij op moet passen om niet te klef te worden, ‘maar ook als ik op verzoek van mijn zusje - die altijd mijn manuscripten keurt - wat kussen en knuffels schrap, blijkt er nog genoeg warmte over te blijven’. In Kuypers boeken voor de wat oudere jeugd bevindt de hoofdpersoon zich in een minder beschermd wereldje dan dat van Robin en krijgt bijvoorbeeld te maken met een moordende reuzenpad (Alleen mijn verhalen nam ik mee) of een samenzwering tussen de hoofdmeester en een geniepig gemeenteraadslid (De Schoolstrijd, 1997). Ook deze verhalen lopen uiteindelijk goed af, maar de spanning loopt heel wat hoger op dan in bijvoorbeeld Robins zomer.
| |
Kggg - kop eraf!
Koning Donald laat zich in Majesteit, Uw ontbijt (1988) iedere morgen door zijn oude bediende ontbijt brengen: ‘“Eitje, Majesteit?” De koning laat zijn gestrekte duim in een snel gebaar langs zijn hals gaan: kggg - kop eraf! [...] De bediende slaat het kopje van het ei. “Is het gedaan, Grifhoorn?” “Het is gedaan, Majesteit.”’ Een paar bladzijden later echter laat de koning met hetzelfde gemak zijn zanger Horst ombrengen: ‘Ik heb hem, kggg, laten onthoofden.’ Vrij gruwelijk, maar kinderen zullen hier niet wakker van liggen, denkt Kuyper. ‘Dit is meer spel volgens mij, het verhaal speelt zich in zo'n andere wereld af dan kinderen kennen, dat het wel kan. Als de vader van Robin, die schoolmeester is, twee kinderen de harses afslaat, grijpt dat vast wél heel erg in. Of als ik Mees in Het zakmes onder de trein had laten komen... Dat hadden ze niet gepikt. Als koning Donald zegt: “Kggg, kop eraf!”, dan is dat leuk omdat het ver van je af staat; je stapt in een andere wereld dan die van jezelf. In Robin probeer ik kinderen juist in hun eigen, herkenbare wereld te laten.’
Griezelen is in. Een aantal kinderauteurs heeft zich zelfs verenigd in het Griezelgenootschap, met als voorzitter Paul van Loon. De schrijvers van dit genootschap brengen gezamenlijk bundels griezelverhalen uit vol weerwolven, vampiers en geesten, maar publiceren ook afzonderlijk van elkaar in de serie ‘de Griezelclubbibliotheek’. Deze verhalen lopen, in tegenstelling tot wat Kuyper graag ziet, niet altijd even goed af. Een zusje verandert in een vampier en blijft een vampier. Een ijdel meisje wordt vastgesmolten in een plastic etalagepop en blijft voor altijd gevangen in dit perfecte lichaam (Griezellige feestdagen, 1994). Kuyper is het niet zo eens met zo'n naar slot, hoewel hij zich realiseert dat kinderen smullen van dit soort verhalen: ‘Bij mij zal het, als het even kan, altijd goed aflopen. Ook Paul van Loon houdt toch altijd een beetje iets van: kom op, we gaan erin! Wie durft doet mee en aan het eind haal ik je er weer uit ook. Anderen gaan verder, die laten een kind nog wel eens in een sprookje achter en dat vind ik niet zo prettig.’
Kunnen kinderen meer gruwelen en narigheid aan doordat zij op televisie veel meer ellende zien dan voorheen? Kuyper weet het niet, ‘maar de vraag is of die overdosis aan geweld in films en computerspelletjes een goede ontwikkeling is of niet’. Kinderen blijven kwetsbaar: ‘Ook kinderen die veel geweldfilms kijken controleren 's avonds of er een beest onder hun bed zit.’
| |
| |
| |
Paul en Ibrahim
In het werk van Sjoerd Kuyper, Paul van Loon en een andere kinderboekenschrijver, Jacques Vriens, zijn over en weer verwijzingen te vinden naar elkaar en naar gemeenschappelijke kennissen. Vooral naamgrapjes vallen op: ‘In De Griezelbus 3 (1996) maakt Van Loon meester Jacques, Jacques Vriens dus, hoofd van de Sjoerd Kuyper-school. En groep 7/8 in mijn boek De Schoolstrijd draagt namen van mensen met wie ik vier jaar geleden naar Guraçao ben geweest, bijvoorbeeld Paul, Jacques, Anke [de Vries], en Hans en Monique [Hagen]. Bij Vriens komt dan de schrijver Sjoerd van Bakkum voor, naar de plaats waar ik gewoond heb, en zo kom je ook Hans van Kortenhoef en Paul van Drunen tegen. Personages moeten toch namen hebben en zulke intertekstuele grapjes doen kinderen geen kwaad.’
Soms dragen personages wat exotischer namen dan het goed-Hollandse Paul of Hans, maar Hassan of Fatima speelt nooit de hoofdrol: ‘Mijn hoofdpersonen hebben altijd Nederlandse namen, omdat het hovaardig zou zijn om te denken dat ik mij zou kunnen verplaatsen in een jongetje van Turkse afkomst. We gaan regelmatig naar de Antillen en de kinderen daar vragen altijd: “Schrijf eens een boek over ons!” En dan zeg ik altijd: “Nee, dat kan ik niet.” Als concessie hebben Annemarie van Haeringen en ik nu een boek gemaakt over een pelikaan die op de Antillen woont, dat durf ik wel. Jacques Vriens was van plan om daar vier maanden voor de klas te gaan staan zodat hij zich echt in zou kunnen leven, dan zou hij wel een boek durven schrijven met Antilliaanse personages.’
Het wordt anders wanneer Kuyper zijn verhaal baseert op bestaande sprookjes of volksverhalen. In de bundel Alleen mijn verhalen nam ik mee bijvoorbeeld zijn delen uit oudere, bestaande verhalen verwerkt. ‘De valse vriend’ is een bewerking van een drietal Vietnamese vertellingen en in ‘De wensen van Gajes’ zijn vage sporen terug te vinden van het Vlaamse sprookje ‘Het glazen mannetje’. Aan het verhaal ‘Woorden van bloed’ liggen traditionele Iranese vertellingen ten grondslag en vanuit deze basis durft Kuyper wel een Iranese jongen, Ibrahim, als hoofdpersoon aan het woord laten: ‘Mijn naam is Ibrahim. Twee jaar geleden ben ik gevlucht uit Iran. [...] Ik vluchtte en nam één koffer mee. Dat lijkt niet veel, maar in mijn koffer zit veel meer dan je kunt zien. In mijn koffer zit Iran. Het hele land. [...] Iran is een heerlijk land als je een kind bent. Mijn herinneringen zitten
Sjoerd Kuyper. foto: Margje Kuyper
in de koffer, mijn dromen, de liedjes die ik zong. Als ik diep snuif, ruik ik de heerlijke geuren van mijn jeugd. Er zitten oude verhalen in de koffer, gedichten en sprookjes.’ (‘Woorden van bloed’, p. 31) De bundel bevat ook verhaallijnen die voortkomen uit Kuypers fantasie: ‘Het gekke is wel dat je thema's die je echt zelf bedacht hebt soms toch terugvindt in bestaande verhalen. Dat moet iets te maken hebben met het collectieve onderbewustzijn en de archetypes van Jung. Sprookjes hebben universele kenmerken; een koning heeft drie of zeven dochters, nooit vier. En als je een verhaal begint met “Er was eens...”, dan moet je het eindigen met “en ze leefden nog lang en gelukkig”.’
| |
| |
| |
Schrijven op ademlengte
Bob Dylan en underground music waren begin zeventiger jaren van grote invloed op Kuypers poëzie. ‘Ik vond popmuziek heel spannend, dus dat boem-boem-boem-boem. Verder was ik erg gecharmeerd van de beat poetry, die een jaar of tien daarvoor populair was. Allan Ginsberg en Jack Kerouac bijvoorbeeld schreven op ademlengte; hun zinnen waren zo lang als ze in één keer konden uitspreken. Daar kwam dus vanzelf cadans in, ritme. Walt Whitman had dat ook. Poëzie die tegen pop aan zit, dat wilde ik maken. Ik wilde mijn gedichten dezelfde zeggingskracht geven als een liedje.’
Dit betekent niet dat al Kuypers poëzie automatisch ook gezongen kan worden, ‘maar wel op een bepaalde manier opgezegd - wat ik nooit durfde. Ik heb eens een gedicht geschreven dat ik voor wilde dragen op het Poetry International Festival in Rotterdam. Thuis kon ik dat fantastisch goed opzeggen, heel snel. Net als Deelder en Chabot wilde ik het de zaal in kwakken, maar uiteindelijk durfde ik het niet op die manier en toen heb ik het helemaal verknald; de mensen háátten me allemaal. Ik had het gedicht namelijk opgenomen op band, voorafgegaan door een muziekfragment van The Who, en dat ben ik gaan playbacken. Dat ging hartstikke goed, want het is een grote zaal en ik stond ver weg op het podium. Maar de tweede helft van het gedicht had ik mijn vrouw laten voorlezen en dat playbackte ik ook, dat vond ik geestig. Iemand in de zaal giechelde, dus ik dacht: nu hebben ze door dat het nep is, ik hoef niets meer te doen. En toen ben ik gezellig een shagje gaan roken, terwijl het bandje doorspeelde. Dat vond de organisatie geloof ik niet zo leuk, en toch had ik me veel beter voorbereid en veel harder gewerkt dan alle andere dichters. Maar mijn collega's vonden het allemaal wél leuk, hoor.’
Succesvoller was zijn optreden op het Poetry International Kinderfestival begin maart 1998. Kuyper zong daar een aantal liedjes, waarbij hij zichzelf begeleidde op de gitaar. Eén daarvan was ‘De Piemelgniep’, over een universele angst van mannen en jongens: door diep, donker water zwemmen doe je het liefst op je rug.
daar zwemt... de Piemelgniep!
De Piemelgniep ligt op de loer
en hij geeft nooit iets terug!
Land in zicht, land in zicht!
Land in zicht, land in zicht!
En... ik heb hem nog! (Wihoe!)
(Fragment uit: De Piemelgniep, verschenen ter gelegenheid van de Kinderboekenweek 1998, met als thema ‘Van rijm tot rap’.)
‘De Piemelgniep’ is gemaakt als liedje. ‘Ik heb wel meer liedjes gemaakt, maar die zijn begonnen als gedicht. Daar zette ik dan een eenvoudige melodie onder, bijvoorbeeld een oude blues - nooit bar origineel - en als je dat dan op jouw manier zingt en fraseert, klinkt het nog heel eigen. Altijd eerst de tekst, dat is toch waar mijn kracht ligt, en dan pas de muziek. Trouwens, als ik iemand anders vraag mijn teksten op muziek te zetten, dan is er een goede kans dat ik het toch niet kan spelen; ik heb één jaar gitaarles gehad en breek al snel mijn vingers op rare loopjes en moeilijke akkoorden. Wat ik zelf bedenk, kan ik moeiteloos spelen met drie grepen.’ Hoe serieus wil Kuyper zich gaan bezighouden met het schrijven en zingen van liedjes? ‘Ik wil geen muzikant zijn, ik wil kinderen af en toe op een leuke manier bezighouden. Daar gaat het om.’
|
|