Het Faustboek van 1587
Het Faustmotief heeft zich in de laatste eeuwen ontwikkeld tot een belangrijk motief in de westerse literatuur. De basis hiervoor werd gelegd in 1587, toen Die Historia von D. Johann Fausten het licht zag. Dit eerste Faustboek, geschreven en gedrukt door de Frankfurter boekdrukker Johann Spies, werd een groot succes. Het beleefde vele herdrukken en werd al snel na zijn publicatie in Duitsland in verschillende talen vertaald. Grote betekenis voor de wereldliteratuur kreeg het door de Engelse toneelbewerking van Christopher Marlowe. In de daaropvolgende twee eeuwen werd de Fausttraditie door de verschijning van enkele - op zichzelf vrij onbetekenende - werken overeind gehouden. In 1750 luidde Lessing een nieuwe fase in; met een bewerking voor toneel, die overigens slechts fragmentarisch bewaard is gebleven, pakte hij het Faustmotief op en voorzag het van een nieuwe inhoud. Faust werd het symbool voor de naar onbegrensde wetenschap en onbeperkt genot strevende mens, die zichzelf vrijelijk weet te ontplooien. De Faustproblematiek werd vervolgens een geliefd thema van verschillende auteurs. Eén van deze auteurs was Goethe, die veel aan de bekendheid van het Faustmotief heeft bijgedragen. Een andere beroemde, meer recente bewerking van het Faustmotief is het meesterwerk van Thomas Mann, dat in 1947 verscheen.
Toen Johann Spies zijn Historia schreef, baseerde hij zich op mondeling overgeleverde verhalen over een zekere Faust, die ook daadwerkelijk heeft bestaan. In de eerste decennia van de zestiende eeuw leefde er in Duitsland namelijk een zeer bekende magiër onder deze naam. Deze ‘historische’ Faust kom je tegen in historische bronnen zoals oorkonden, gedrukte berichten en in de literatuur uit zijn tijd. Hieruit blijkt dat Faust rond 1480 in Knittlingen werd geboren. Hij komt erin naar voren als een astroloog en een magische kunstenmaker, die op zijn medemensen diepe indruk maakte en op gespannen voet stond met de autoriteiten. Hij bezat veel natuurwetenschappelijke en geneeskundige kennis. De toepassing van deze nog niet algemeen geaccepteerde kennis over natuurverschijnselen heeft hem uiteindelijk de naam van magiër en zwartkunstenaar opgeleverd. Men dient hierbij te bedenken dat deze Faust leefde in de overgangstijd van de Middeleeuwen naar de Nieuwe Tijd. De ontdekking van Amerika en het onderzoek van Copernicus hadden het bestaande wereldbeeld omvergeworpen, maar tegelijkertijd bleven resten van het middeleeuwse wereldbeeld nog voortbestaan. Veel natuurverschijnselen konden nog niet verklaard worden zonder terug te vallen op het middeleeuwse (bij-)geloof. De doorgronding van natuurkrachten was een streven dat de wetenschap dan ook met het occultisme deelde. Deze werden nog niet duidelijk van elkaar onderscheiden en ook bij Faust is de grens tussen zijn natuurwetenschappelijke en occulte praktijken zeer vaag.
Als je de betekenis kent die het Faustmotief in de loop der tijd heeft gekregen, zul je verwachten in Die Historia de geschiedenis van een sinistere tovenaar te vinden, die door zijn pact met de duivel tot alles in staat is. Deze verwachting wordt slechts ten dele vervuld. Faust verkoopt inderdaad zijn ziel aan de duivel in ruil voor onbegrensde kennis en macht. In het boek wordt verder duidelijk gemaakt op welke manier hij de hele wereld onderzoekt. Hij daalt af in de hel en stijgt op naar de hemel, bezoekt onbekende landen en beroemde steden, doet voorspellingen, is in staat natuurverschijnselen te verklaren en kan geesten oproepen. Toch zijn deze verhalen niet bijster spectaculair. Faust komt weliswaar als tovenaar naar voren, maar de verhalen zijn absoluut niet sinister, huiveringwekkend of intrigerend. Zij vormen in Die Historia dan ook niet het gedeelte waar het om draait.
Het belangrijkste en tevens fascinerendste deel van het boek wordt door de beschrijving van de disputen die Faust met de duivel voert. Het wekt misschien enige verbazing dat deze disputen bijna altijd over vragen van theologische aard gaan. Faust blijkt met prangende vragen over bovennatuurlijke zaken te zitten. Zo wil hij weten wat de hel is, waar het paradijs ligt en wat de duivel gedaan zou hebben als hij als mens was geschapen. Eigenlijk zouden dergelijke vragen hem niet meer mogen interesseren, want Faust heeft het christelijke geloof aan God afgezworen. Merkwaardig genoeg beantwoordt de duivel de vragen van Faust vaak bijbelgetrouw. Faust raakt erdoor in grote twijfel over zijn losbandige levenswandel. Vooral de beschrijvingen van de hel die de duivel hem geeft, jagen hem grote angst aan. Soms staat hij op het punt om zijn hele verdrag met de duivel ongedaan te maken, boete te doen en terug te keren tot het geloof. Hij blijft echter steeds weer een houding van moedwillige verharding aanhou-