ceerd. Zij herinnerde hieraan in haar dankwoord bij de ontvangst van de P.C. Hooftprijs in 1991, precies dertig jaar nadat zij in Nederland was gearriveerd. Eybers was van plan tijdelijk te blijven, maar wilde de ene onbesuisde actie niet door een tweede laten volgen. Langzamerhand acclimatiseerde zij en accommodeerde zij haar vaderstaal enigszins aan het Nederlands. Gevraagd naar de mogelijkheid of zij ooit in het Nederlands zou gaan schrijven, antwoordde zij dat dat er niet van zal komen: Afrikaans is de taal van haar bewustwording en is poëtischer dan het Nederlands, soepeler en bondiger. Louter het geringer aantal lettergrepen van het Afrikaans noemde zij prosodisch al winst.
De emigratie voegde een dimensie toe aan haar poëzie die al in een vroeg stadium uit was op een wankel evenwicht tussen hoofd en hart, tussen hoop en vrees, het persoonlijke en algemene, tussen chaos en orde, tussen gevoel en verstand, tussen calvinistisch dogma en vrijdenkerij, bekrompenheid en ruimte. Tussen afstand en verbintenis, zo kan ook haar verhouding tot Nederland en tot Zuid-Afrika worden getypeerd, waarin zij haar Balans (1962) probeert te vinden.
In haar poëzie worden persoonlijke gevoelens en ervaringen gestold in een taal, die uit is op communicatie en antwoord, op mogelijkheid tot identificatie en herkenbaarheid. Uit de bundel Nuweling uit 1995 laat zich het gedicht ‘Liewe leser’ lezen als een verontschuldiging opnieuw ons aan boord te komen met ogenschijnlijk ego-centrisme:
Ja, ek weet hoe ek-sentries vertoon
die wêreldjie wat ek bewoon,
my drang om dit steeds uit te stal
op so'n eenpersoonskaal - maar miskien
kan jy iets van jouself daarin sien?
Zo wonderbaarlijk is het dus niet dat haar poëzie een groot aantal lezers kent, zowel hier als aan de andere kant van de evenaar. Haar poëzie is als kamermuziek waarvan zij schrijft dat die ons bewust maakt van wat we allang weten. Eraan toegevoegd kan worden dat die herkenbaarheid blijft charmeren door het voor ons exotische karakter van de taal, die voor de nodige vervreemding van het bekende en gewone zorgt.
Ontstaan als de glanzende parel uit de wond van een oester handelen de gedichten via de aanpassingsmoeilijkheden als vanzelf over familie-relaties, herinneringen en heimwee, verlangen en liefde, over zwangerschap, moederschap en dichterschap. Op de essentiële levensvragen geven de gedichten vaak een wijs antwoord, waaraan zachtaardige ironie niet ontbreekt en soms enig moralisme niet vreemd is. Eybers is (als domineesdochter) niet zelden scheutig in de exegese van haar exempelen, wat de lectuur van haar poëzie eens te meer tot een aangenaam en nuttig tijdverdrijf maakt, zonder dat ik wil suggereren dat haar gedichten iedere gelaagdheid missen of een oppervlakkige lezing toestaan. Een voorbeeld is een vroeg Amsterdams gedicht, ‘Vriesweer’ getiteld:
Net by die krom brug bly die water swart
maar verder sloot af flikker alles hard.
Die mooi bont eende buig en duik en trap
binnen die skuiling van die brug se kap.
'n Wye seemeeu, misties wit en grys,
dryf nader aarsel, land dan op die ys
en word 'n uitverkoren voël wat droog,
steltpotig afkyk uit sy ronde oog.
Terwyl sy maters saam eerbiedig kakel
oor aanbreek van 'n tydvak van mirakel
verlaat 'n Petrus-eend die donker boog
en krabbel, voor hy terugplons, lomp omhoog.
Aan dit gedicht wijdt Ena Jansen een paar bladzijden om te laten zien hoe de anekdote van een meeuw, die een bezoek brengt aan eenden in een wak onder een donkere brug, oplicht als we de Petrus-eend (een onbestaande soort) zien als een allusie op de poging van de apostel Petrus in mislukte navolging van Jezus over het water te lopen. De intertekst van Mattheüs verantwoordt de woorden ‘misties’, ‘uitverkoren’, ‘eerbiedig’ en ‘mirakel’ en maakt het gedicht, dat in eerste instantie berust op scherpe waarneming van een winters tafereel, tot een ervaring van het gans andere en tegelijk van de onmacht daaraan volledig deel te nemen. Van belang is hierbij aan te tekenen dat de geïmpliceerde verschijning van het goddelijke dan wel eeuwige in de tijd, een miraculeus moment zonder eeuwige duur is: ijs smelt.
Dat de paradoxale ervaring van afstand en verbintenis een belangrijk fundament is van Eybers' poëzie in huiselijk, geografisch, politiek, psychologisch, erotisch en religieus opzicht, laat Ena Jansen in haar boek