Vooys. Jaargang 17
(1999)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||||
For I here throw down my gauntlet
| |||||||||||
Een feministische intellectueel avant la lettreMary Wollstonecraft werd op 27 april 1759 geboren te Londen. Haar jeugd werd overschaduwd door de gewelddadigheden van haar alcoholistische vader, de liefdeloosheid van haar moeder en verschillende verhuizingen door Engeland en Wales. Nadat zij enkele jaren een betrekking als gezelschapsdame vervuld had, richtte zij in 1784 een school op in Newington Green, een stadje iets ten noorden van Londen, waar een Dissenter-gemeenschap gevestigd was. Ze leerde hier Richard Price kennen, Engelands beroemdste Dissenter, die haar hielp haar (overigens grotendeels autodidactische) ontwikkeling uit te breiden. De Dissenters waren vrijzinnige protestanten, die zichzelf los hadden gemaakt van de Communion of the Established Church of England en daarom uitgesloten werden van belangrijke delen van het sociale en politieke leven. Ze moesten dan ook voor hun eigen onderwijs zorgen en er werden al snel ‘Dissenting Universities’ opgericht. Deze onafhankelijke universiteiten fungeerden als een vrijplaats voor de ontwikkeling van allerlei radicale politieke ideeën. De Dissenters stonden een maatschappij voor die ‘natural virtue’ bevordert; zij geloofden in de potentiële vol- | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
maaktheid van de mens en wierpen zich op als verdedigers van allerlei onderdrukte groepen.Ga naar eind2. Deze idealen sloten goed aan bij de ideeën van Wollstonecraft. Ze besteedde in Newington Green meer aandacht aan discussies met de Dissenters dan aan het onderwijzen van haar leerlingen. Na sluiting van de school brak er een rusteloze periode aan voor Wollstonecraft. Na enkele jaren, in 1786, had ze de meeste beroepen die de conventie in het achttiende-eeuwse Engeland aan respectabele vrouwen toestond, vruchteloos uitgeprobeerd. Ze was gezelschapsdame geweest, lerares en gouvernante. In deze betrekkingen voelde ze zich ondergeschikt en afhankelijk. Ze beschreef de ongemakkelijke situaties waarin ze zich had bevonden later als volgt: ‘Above the servants, yet considered by them as a spy, and ever reminded of her inferiority when in conversation with the superiors.’ (Todd 1977, p. 1) Ze wilde vrij en onafhankelijk zijn en besloot een poging te wagen om als schrijfster haar brood te verdienen. De standen sekseverschillen, die ze zelf in de voorafgaande jaren had ondervonden en overal om zich heen had waargenomen, zouden een belangrijke inspiratiebron vormen voor haar werk. Na enkele redelijk succesvolle, maar nog wat bedeesde semi-autobiografische en didactische publicaties, uitte Wollstonecraft in 1790 voor het eerst haar politieke ideeën in een boek dat haar bekendheid en aanzien zou geven in de intellectuele kringen waarin ze verkeerde: A Vindication of the Rights of Men. Het was één van de eerste van vele reacties op Edmund Burkes Reflections on the Revolution in France, een pleidooi voor aristocratie en erfrecht. Twee jaar later zou, aansluitend op haar eerste politieke publicatie, haar meesterwerk A Vindication of the Rights of Woman: with Strictures on Political and Moral Subjects het licht zien. De aanleiding voor het schrijven van dit werk was het voorstel voor onderwijshervorming dat de Franse politicus Charles de Talleyrand-Périgord in 1791 bij de Assemblée Nationale had ingediend. In dit voorstel bepleitte hij verbetering van het onderwijs aan jongens, maar een beperking van het onderwijs aan meisjes.Ga naar eind3. De laatste vijf jaar van Wollstonecrafts leven waren uiterst turbulent. In 1795 ondernam ze een - mislukte - poging om zelfmoord te plegen, omdat haar minnaar haar ontrouw bleek te zijn. Twee jaren later, op 29 maart 1797, trouwde ze met de politieke filosoof en literator William Godwin (1756-1836). Het geluk zou maar enkele maanden duren. Tijdens de bevalling van haar tweede kind traden namelijk complicaties op en ze stierf op 10 september 1797. In 1798 verschenen nog enkele geschriften uit haar nalatenschap, waaronder de Wrongs of Woman, dat haar postuum tot één van de grondleggers van de politieke roman maakte. Sir John Opie, Mary Wollstonecraft
| |||||||||||
A Vindication of the Rights of WomanWollstonecraft wijdde tijdens haar leven in totaal vier boeken aan de opvoeding van kinderen en met name aan het onderwijs aan meisjes. Haar betrokkenheid bij onderwijs en opvoeding kwam voort uit haar ervaringen als onderwijzeres en haar overtuiging dat het karakter werd bepaald door omgeving en opvoeding. Naast deze educatieve werken vormen ook haar politieke pamfletten een belangrijk deel van haar oeuvre. Zo is A Vindication of the Rights of Men één van de eerste Engelse verdedigingen van de nieuwe politieke theorie van onvervreemdbare mensenrechten. In A Vindication of the Rights of Woman combineerde Wollstonecraft haar politieke en opvoedkundige ideeën en werkte deze verder uit. Dit resulteerde in de revolutionaire stellingen dat vrouwen recht heb- | |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
ben op onderwijs dat gericht is op de ontwikkeling van de ratio, en eveneens recht op werk dat hun onafhankelijkheid schenkt. Wollstonecraft vond onderwijs en werk vooral van belang omdat ze volgens haar de mogelijkheid vergrootten om deugdzaamheid te verwerven. De Vindication vormt daarmee het brandpunt van de thema's in Wollstonecrafts oeuvre, en het is vooral dit werk geweest, dat - samen met haar liefdesbrieven - de receptiegeschiedenis heeft bepaald. De recensenten met radicale politieke overtuigingen waren bij het verschijnen in 1792 erg over het boek te spreken. Men stemde in met de eis voor intellectuele gelijkheid, betere educatie en verandering in gedrag. De meeste conservatieve bladen negeerden de Vindication.Ga naar eind4. Na haar dood concentreerde men zich steeds meer op Wollstonecrafts levenswijze en minder op haar geschriften. Zo verscheen er een stroom aan negatieve reacties, die de receptie in de negentiende eeuw zou bepalen. De toon werd in 1798 door Richard Polwhele gezet, toen hij Wollstonecraft in zijn gedicht ‘The unsex'd females’ aanviel op haar onconventionele leven. Het beeld van losbandige vrouw was in de hand gewerkt door de uitgave van de Posthumous Works, met daarin de liefdesbrieven aan haar minnaar en de openhartige Memoirs die Godwin over zijn echtgenote had geschreven. In het midden van de negentiende eeuw had het beeld van Wollstonecrafts leven de inhoud van haar werken zelfs dusdanig overwoekerd, dat haar naam tot een scheldwoord was verworden voor diegenen die zich met vrouwenrechten bezighielden. De negentiende-eeuwse feministen zorgden er dan ook angstvallig voor associaties met haar te vermijden. Deze traditie van morele verontwaardiging is nooit geheel verdwenen. Recentelijk nog betoogde Martien Kappers in De Gids de inconsistentie van de ‘theorie en praktijk’ van Wollstonecraft, op basis van een vergelijking tussen de ideeën uit de Vindication en uit zijn verband gerukte citaten uit haar liefdesbrieven.Ga naar eind5. Desalniettemin heeft de Wollstonecraft-receptie sinds de eerste helft van de twintigste eeuw een ontwikkeling doorgemaakt waarbij steeds meer recht gedaan werd aan haar werk. Er verschenen in de jaren twintig voorzichtig enkele meer neutrale biografieën en artikelen en tevens een belangrijk en beroemd essay van Virginia Woolf. Woolf zette in haar essay de toon voor een positievere interpretatie van Wollstonecrafts onconventionele levenswijze en ideeën. Daarnaast uitte zij het vermoeden dat de veronachtzaming van beide Vindications een gevolg was van het feit dat ‘their originality has become our commonplace’. (Woolf 1957, p. 86) Tijdens de tweede feministische golf in de jaren zeventig, kreeg de receptie van Wollstonecraft een nieuwe impuls en richting; ze werd binnengehaald als boegbeeld en grondlegster. In de feministische theorie kreeg Wollstonecraft een ereplaats als de eerste liberale feministische denkster en in de literatuurwetenschap werd haar schrijverschap bestudeerd. Bij die bestudering neemt de Vindication de belangrijkste plaats in. | |||||||||||
De Vindication: revolutie op basis van moraalfilosofieIn 1789 schreef Wollstonecraft in één van haar recensies voor de Analytical Review: ‘Morality or religion, for we use them as synonymous terms, is the soul of all, the animating principle.’ (Sapiro 1992, p. 48) Ze vat moraliteit en religie hier dus als synoniemen op. Dit kan ze doen, omdat ze geloofde in zowel een rationele God als een rationele basis voor deugd. Over haar geloof stelt ze namelijk: ‘I fear God! [...] It is not his power that I fear - it is not to an arbitrary will, but to an unerring reason I submit.’ Eveneens nauw verbonden met het concept van redelijkheid is haar begrip van deugd. Ze vindt namelijk dat kennis en deugdzaamheid het natuurlijke resultaat zullen zijn van het gebruik van de rede en dat ‘it is a farce to call any being virtuous whose virtues do not result from the exercise of its own reason’. (Todd 1977, p. 75) De gelijkstelling van moraliteit en religie betekent voor Wollstonecraft dat er een eenduidige en eeuwige standaard is voor de waarden waarop de deugden gebaseerd zijn: ‘Surely there can be but one rule of right, if morality has an eternal foundation.’ Dit principe van deugdzaamheid is echter niet aangeboren. Bij de geboorte zijn kinderen onwetend, en daarom onschuldig, maar ze zijn daarmee nog niet deugdzaam. Een bewijs hiervoor vond Wollstonecraft in de onsterfelijkheid: ‘If virtue be an instinct, I renounce all hopes of immortality.’ Want als het leven op aarde geen leerschool is om deugd te leren, dan heeft het leven geen groter of toekomstig doel. Hieruit kan weer afgeleid worden dat deugd uiteindelijk alleen om zichzelf nagestreefd moet worden en niet om het wereldlijk nut dat er eventueel uit voortvloeit. Wollstonecraft is er dan ook van overtuigd dat ‘virtue [...] must be loved for herself alone; or she will not take | |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
her abode with us’. (Brody 1992, p. 201) De principes van deugd zijn, zoals gezegd, niet kant en klaar in de menselijke geest aanwezig en ze moeten dus tijdens het leven ontdekt worden. God heeft daartoe de mens de rede meegegeven: ‘every being may become virtuous by the exercise of its own reason.’ (Sapiro 1992, p. 51) Als een mens alleen met behulp van de ratio deugdzaam kan worden, kan deugd niet intuïtief zijn, zoals bijvoorbeeld Edmund Burke geloofde. Deugdzaamheid staat dus voor Wollstonecraft niet gelijk aan een impulsieve daad vanuit gevoel. Ze stelt het zelfs nog scherper: ‘in the simplest duty, we are often obliged to act contrary to the present impulse of tenderness or compassion.’ Gevoel is belangrijk, maar op zichzelf leidt het niet tot deugdzaam gedrag. De gevoelens en hartstochten zijn eerder het materiaal waarmee de rede werkt om de morele principes uit te destilleren. Wollstonecraft definieert de deugd ‘menselijkheid’ bijvoorbeeld als: ‘A virtue arising from reflection, the result of pity settled into a principle by reason.’ In dit proces ziet ze de kern van wat de mens tot mens maakt: ‘In what respect are we superior to the brute creation, if intellect is not allowed to be the guide of passion?’ (Brody 1992, p. 157) Om deugd te bereiken moet men dus de eigen rede als leidraad nemen. Daarom is onafhankelijkheid van andere autoriteiten dan de rede, noodzakelijk voor het bereiken ervan. Wollstonecraft vraagt zich, net als de Dissenters en haar mentor Richard Price, af: ‘How can a being be [...] virtuous, who is not free?’ en ze stelt: ‘Independence I have long considered as the grand blessing of life, the basis of every virtue.’ (Barker-Benfield 1989, p. 97) De voorwaarden voor het bereiken van deugd zijn volgens Wollstonecraft dus het volgen van de eigen rede en de vrijheid die deze onafhankelijke daad mogelijk maakt. Een derde voorwaarde is het uitvoeren van de plicht, want dit voorkomt dat men het slachtoffer wordt van ‘enervating vices, merely from idleness’. (Brody 1992, p. 144) De belangrijkste deugden die deze drie voorwaarden genereren zijn eerlijkheid, bescheidenheid en ongekunsteldheid. Ze noemt daarnaast onafhankelijkheid en plichtsbetrachting soms ook deugden, in plaats van voorwaarden voor de deugd. Op grond van deze drie voorwaarden laat zich een aantal verbanden vermoeden tussen Wollstonecrafts opvatting van de deugdzame mens en de ideale maatschappelijke en politieke verhoudingen. Met deze en haar andere ideeën over deugd, bijvoorbeeld de eenduidige standaard, de redelijkheid en het doel ervan, bepleit Wollstonecraft bijna al haar politiek-maatschappelijke idealen. De vraag is nu, op welke manier Wollstonecraft haar moraalfilosofie precies met haar politieke overtuiging verbindt. Of liever: hoe Wollstonecraft haar moraalfilosofische opvattingen gebruikt bij het verdedigen van haar politieke ideeën. Omdat Wollstonecraft van mening is dat de deugd niet aangeboren is, maar iets is dat zich ontwikkelt tijdens het opgroeien, is de invloed van onderwijs en maatschappij van groot belang voor het streven naar deugdzaamheid: ‘Men and women must be educated, in a great degree, by the opinions and manners of the society they live in.’ Aangezien het bereiken van deugd het hoogste doel van het menselijk bestaan is, moet de maatschappij een zodanige vorm hebben dat de mogelijkheid om de deugd te ontwikkelen maximaal aanwezig is.Ga naar eind6. | |||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||
Met behulp van dit idee stelt Wollstonecraft onder meer de instellingen van monarchie en aristocratie aan de kaak. Monarchie ziet ze als een systeem dat het karakter van zowel de onderdanen als de monarch corrumpeert. Het koningschap noemt ze bijvoorbeeld een ‘insuperable bar to the attainment of either wisdom or virtue, when all the feelings of a man are stifled by flattery, and reflection shut out by pleasure!’ (Brody 1992, p. 240 en 96) Met hetzelfde revolutionaire elan beschrijft ze het erfelijk bezit als een hindernis bij het bereiken van deugd: ‘Hereditary property sophisticates the mind, and the unfortunate victims to it [...] swathed from their birth [are] unable to discern in what true merit and happiness consist. [They] stalk in masquerade.’Ga naar eind7. In deze overtuiging is Wollstonecraft waarschijnlijk gesterkt door Adam Smiths Theory of Moral Sentiments. Zij noemt dit boek in de Vindication met instemming waar ze het heeft over de ‘general character of people of rank and fortune’. (Brody 1992, p. 253) Op een vergelijkbare manier zijn de machtsverschillen tussen man en vrouw van invloed op de deugdzaamheid van het individuele karakter. Sommige aspecten van de positie van vrouwen worden aan de hand van die van de koning verduidelijkt. Ze zegt over de monarch en de vrouw: ‘his authority and her sex ever stand between them and rational converse’ - vrouwen mochten in Wollstonecrafts tijd in een beschaafd gesprek niet tegengesproken worden. In een passage, die het midden houdt tussen psychologische duiding en politieke aanklacht, stelt ze: ‘Still the regal homage which they receive is so intoxicating, that until the manners of the times are changed [...] it may be impossible to convince them that the illegitimate power which they obtain by degrading themselves is a curse.’ (Brody 1992, p. 103. Cursivering TB) Het onafhankelijke denken wordt dus door vleierij in gevaar gebracht. Wollstonecrafts overtuiging van het grote belang van onafhankelijkheid voor de moraal, blijkt wel heel duidelijk uit de volgende passage: ‘It is vain to expect virtue from women till they are in some degree independent of men [...]. Whilst they are absolutely dependent on their husbands they wilt be cunning, mean, and selfish.’ (Brody 1992, pp. 252-253) Verder is het van belang dat Wollstonecraft er eveneens van overtuigd is, dat het principe van deugd met behulp van de rede te ontdekken is: ‘As a moralist, I ask what is meant by such heterogeneous associations, as fair defects, amiable weaknesses, etc.? If there be but one criterion of morals, but one architype of man, women appear to be suspended by destiny.’ (Brody 1992, p. 118) Zulke woordcombinaties zijn onlogisch en kunnen dus niet ware deugden beschrijven. Ook maakt ze gebruik van haar overtuiging dat er maar één standaard voor deugd is. Er bestaat alleen menselijke deugd, en daarom verwerpt ze de aan sekse verbonden deugden: vrouwelijke deugden kunnen volgens haar niet verschillen van mannelijke deugden. In een (mede) daardoor cruciale passage van de Vindication zegt ze: ‘I wish to sum up what I have said in a few words, for I here throw down my gauntlet, and deny the existence of sexual virtues, not excepting modesty. For man and woman, truth, if I understand the meaning of the word, must be the same; [otherwise] virtue becomes a relative idea.’ (Brody 1992, p. 139) Ze wijdt het zevende hoofdstuk van de Vindication aan de definiëring van ‘modesty’Ga naar eind8., omdat dit een deugd was die in haar tijd een volstrekt andere betekenis had voor mannen dan voor vrouwen. Wollstonecraft had moraliteit losgemaakt van direct praktisch nut, omdat de ontwikkeling van deugd volgens haar alleen gericht is op het perfectioneren van de onsterfelijke ziel. De vrouwelijke deugden kunnen daarom nooit vastgesteld worden op basis van hun nut voor mannen.Ga naar eind9. Hiermee gaat ze in tegen Rousseaus idee dat de vrouw bestaat om de man te behagen. Rousseau had enkele decennia eerder in émile (1762) gesteld: ‘The one should be active and strong, the other passive and weak; it is necessary the one should have both the power and the will, and that the other should make little resistance. This | |||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||
principle being established, it follows that woman is expressly formed to please the man.’ (Brody 1992, p. 135) Met dit anti-utilitaire argument verwerpt Wollstonecraft ook de vrouwelijke deugden die James Fordyce en John Gregory in hun populaire educatieve werken beschreven, zoals geduld, volgzaamheid en flexibiliteit, want ook deze waren toegesneden op het nut voor mannen, in plaats van op het volgen van de eigen rede. Wollstonecraft bespreekt in de Vindication ten slotte, naast de verhoudingen tussen koning(in) en onderdaan en tussen man en vrouw, nog een derde maatschappelijke relatie: die tussen ouder en kind. In hoofdstuk elf, getiteld ‘Duty to Parents’ trekt ze uit het belang dat ze hecht aan vrijheid en gelijkheid de volgende conclusie: ouders moeten niet altijd maar gehoorzaamd worden omdat ze ouders zijn. Zolang het kind zelf nog niet de principes van deugd heeft ontdekt, moet het op het kompas van de ouders varen. Als het kind echter zelf de deugd ontdekt, hoeft het niet langer de ouders blind te gehoorzamen. Anders zou deze plicht immers niets zijn dan een ‘arbitrary principle; for what other name can be given to the blind duty of obeying vicious or weak beings merely because they obeyed a powerful instinct’. (Brody 1992, pp. 267-268) Wollstonecraft verdedigt dus met behulp van moraalfilosofische argumenten telkens maatschappelijke verhoudingen die het best gekenschetst kunnen worden als egalitair: ‘There must be more equality established in society, or morality will never gain ground [and] one-half of mankind [...] wilt be continually undermining it through ignorance or pride.’ Eigenlijk usurpeert elke vorm van macht de troon die is voorbehouden aan de moraal: ‘all power inebriates weak man; and its abuses proves that the more equality there is established among men, the more virtue and happiness will reign in society.’ (Brody 1992, p. 252) Wollstonecraft gaat niet in op eventuele anarchistische implicaties van haar redenering, zoals haar echtgenoot William Godwin wel deed. Haar ideaal is een burgermaatschappij met genivelleerde bezitsverhoudingen en gelijke rechten voor elk individu. Dit is onder meer af te leiden uit haar opvatting dat de positie van de mannelijke helft van middenklasse de meest ideale is, want ‘abilities and virtues are absolutely necessary to raise men from the middle rank of life into notice’. (Brody 1992, pp. 126 en 253) Deze groep wordt het minst aangetast door de corrumperende effecten van onderdrukking en overheersing, en om respect te krijgen, kunnen zij niet hun toevlucht nemen tot het tentoonspreiden van schoonheid of rijkdom, maar moeten ze deugdzaam zijn. | |||||||||||
‘Virtue’ en ‘corruption’ in het Britse politieke denkenOp basis van haar opvatting van deugd en de voorwaarden voor het bereiken daarvan, verwierp Wollstonecraft machtsverschillen tussen klassen, seksen en generaties. Haar opvatting van deugd bracht haar tot een egalitaire politieke overtuiging, die tevens liberaal is in de achttiende-eeuwse betekenis van het woord: de term liberalisme had in die periode nog vooral de betekenis van het bekritiseren van de gevestigde macht en traditionele denkwijzen, en het verdedigen van principes van vrijheid en gelijke rechten. Wollstonecraft was echter geen liberaal in de strikte betekenis van het woord. Ze hanteerde voor het verdedigen van haar idealen namelijk een argumentatie die verschilde van die van de meeste achttiende-eeuwse liberalen. Dezen gebruikten bij het bepleiten van vrijheid en gelijkheid begrippen die waren ontleend aan het juridisch vocabulaire: zij hadden het vooral over rechtvaardigheid, bezit, belangen en het contract tussen overheid en volk. Wollstonecraft beriep zich bij haar kritiek op de maatschappelijke en politieke status quo veel meer op de oudere notie van een staat die op het bereiken van individuele deugd is gericht, en die andersom bestaat bij gratie van ‘civic virtue’. De politiek historicus J.G.A. Pocock lokaliseert de oorsprong van deze republikeinse opvatting in de Florentijnse Renaissance en herkent de Engelse vertaling ervan in de Commonwealth-ideologie zoals die aan het eind van de zeventiende eeuw en in de achttiende eeuw werd verdedigd door radicale Whigs. Kenmerkend voor de Commonwealthmen, die Engeland tot een ‘community of virtue’ wilden maken, was ten eerste hun pessimisme over de mogelijkheid tot sociale en historische transformatie en ten tweede hun overtuiging dat het morele welzijn van het individu gelegen is in onafhankelijkheid. Het eerste element is Wollstonecraft, als toeschouwer van de Revolutie, volkomen vreemd, maar het tweede is wel tekenend voor haar gedachtegoed. Een derde kenmerk van de Commonwealth-ideologie, het ideaal van de ‘release of personal virtue through civic participation’, is bijna woordelijk in het meest politieke deel van de Vindica- | |||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||
tion terug te vinden: ‘But in order to render their private virtue a public benefit, they [i.e. women] must have a civil excistence in the State.’Ga naar eind10. Het gedachtegoed van de Commonwealthmen heeft Wollstonecraft waarschijnlijk bereikt via de Dissenters. Drie van haar vrienden, Price, Priestley en James Burgh, worden door de historicus G.J. Barker-Benfield in zijn artikel ‘Mary Wollstonecraft: Eighteenth-century Commonwealthwoman’ aangemerkt als ‘Dissenting Commonwealthmen’. (Barker-Benfield 1989, p. 100) De combinatie van Commonwealth-ideologie met de al eerder ter sprake gekomen Dissenter-idealen verklaart de oorsprong van een groot deel van Wollstonecrafts overtuigingen. Zij gebruikte het vocabulaire en de ideeën van de Commonwealthmen en de Dissenters echter om principes van gelijkheid te verdedigen, die radicaler waren dan die van de meeste van haar tijdgenoten. Alleen Richard Price en Thomas Paine verkondigden vergelijkbare idealen. Wollstonecraft verschilde echter van hen in haar nadruk op het opheffen van het verschil in rechten en mogelijkheden tussen man en vrouw, en het verwerpen van arbitraire macht over kinderen. Zij maakte dus een combinatie van aan de ene kant liberale eisen van rechten en vrijheid, en aan de andere een pre-liberale argumentatie waarin moraliteit en deugdzaamheid centraal staan. Wollstonecrafts moraalfilosie leidde op die manier tot één van de meest radicale concepties van gelijkheid die is voortgekomen uit de Franse Revolutie. Titia Blanksma studeert Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht met als specialisaties Cultuurgeschiedenis en Vrouwenstudies Letteren. | |||||||||||
Literatuur
|
|