werkelijkheid. Het is iets waarin je geschaad kunt worden op allerlei manieren en door allerlei mensen en handelingen. De figuren uit Het Bureau kunnen sociaal en psychisch geraakt zijn in hun belangen door het boek. Het feit dat een mens een drager is van belangen (gezondheidsbelangen, financiële belangen, psychologische belangen en wat niet al), maakt hem kwetsbaar en velen zien hierin de oorsprong van de moraal. Moraal is een moeizame tegenkracht tegen deze kwetsbaarheid. Op deze uitgangspunten berust de morele discussie over de geoorloofdheid van Voskuils handelwijze.
Maar de lezer van literatuur, voorzover hij of zij niet samenvalt met één van de figuren in het boek, zoals in het geval van voornoemde persoon, is in deze zin onkwetsbaar. De lezer heeft geen belang bij de lectuur van het boek. Hij of zij wil het alleen lezen. Door en bij die lectuur worden wel emoties aangesproken, maar die emoties zijn van het meer verfijnde soort. Zij zijn meestal een component van het hogere, beschouwende zelf, dat er - veelal ook voor de persoon zelf - een beetje losjes bijhangt.
Ik denk bij die hogere, ik zou bijna zeggen: filosofische, emoties eerst en vooral aan melancholie, een stemming die toch vooral samenhangt met een eindigheidsbesef, dat zich vaak sterk opdringt wanneer we de (anti-)held of heldin van een boek op de een of andere manier ten onder zien gaan, of onbestemd aan de existentiële horizon zien verdwijnen. Zoals meestal het geval is in grote literatuur, die op de een of ander manier niet lijkt te gedijen bij happy endings. Ik denk ook aan sympathie of medelijden, in de vorm die geen enkele handelingsbereidheid veronderstelt en die we soms kortstondig ervaren in de publieke ruimte wanneer iemand iets galants doet bij het uitstappen van de trein, of wanneer iemand zijn kopje koffie omgooit. Maar voor woede ontbreekt de grondslag in de praktijk die het lezen van de literatuur is. Net als voor afgunst en hoogmoed trouwens. Allemaal zonden die voortkomen uit de koppeling die iemand legt tussen dat wat er in de werkelijkheid gebeurt en zijn eigenbelang, zijn zelfbeeld, zijn prestaties. Dat verklaart waarom de relatie van zonden als afgunst en hoogmoed, met de praktijk van het lezen en de postulaten ervan, zo moeizaam te leggen valt. En bij de woede, die een biologisch diep verankerde, primaire emotie is, al helemaal niet.
Maar, zo zou men kunnen opperen, men kan toch een hekel aan of zelfs een afkeer van een boek hebben. En is hekel of afkeer geen zwakkere vorm van woede? Het antwoord is nee. Hekel of afkeer is een ervaring die teruggaat op het eigen waardepatroon, de esthetische of literaire voorkeuren die iemand heeft. Die hebben, dat zal ik niet ontkennen, betekenis voor de lezer en als een boek die ervaring teweegbrengt, kan dat zelfs veelbetekenend zijn en een bron van de wat diepere vorm van zelfreflectie. Alhoewel de meeste lezers daar helaas te weinig bij stilstaan en liever meteen overgaan tot het lezen van boeken die hen wèl fascineren. Op deze schaal van reacties van negatief naar positief is onverschilligheid echter het nietszeggende nulpunt, en woede komt er niet op voor. Maar een hekel of afkeer is in de regel een ‘theoretische’ reactie, die niet al te sterk verbonden is met de drang tot handelen die door de strikte zin van moraal, deugd of ondeugd en zonde wordt verondersteld. Mensen aan wie je een hekel hebt, laat je links liggen, en boeken ook. Afkeer leidt meestal tot weigering om ergens een praktische relatie mee aan te gaan, met als interessante uitzonderingen de moderne gotisch-romantische houding waarbij kerkhoven, rottend vlees, genadeloze dames en allerlei ‘Fleurs du Mal’ een geheel nieuwe aantrekkelijkheid krijgen.
Woede echter heeft iets onontkoombaars voor de praktijk, het dringt tot onmiddellijk handelen, tot ‘acting out’ en het wordt nauwelijks bemiddeld door de verfijnde esthetische of morele waarden. Het is een primitieve emotie, in de neutrale zin van het woord, die dicht bij authentiek ligt en die direct verbonden is met de gedachte dat mijn belang op het spel staat, of op het spel is gezet door een ander die ik dat kan aanrekenen. De echte lezer heeft geen talent voor woede, en het ontbreken van dit talent onthult iets over de ware aard van het lezen en van de lezer. Die aard heeft twee kanten. Een psychologische en negatief te waarderen kant, die te maken heeft met het verlangen naar vrijblijvendheid, om echte, reële verantwoordelijkheid te ontlopen, en naar een ruimte, een andere wereld waarin fantasie, plezier en verbeelding de vrije teugel krijgen, ongehinderd door moraal of plicht. De verwoede lezer is onvermijdelijk een romanticus. De andere kant is een ethische en positief te waarderen kant en heeft te maken met belangeloosheid, met het feit dat de lezer in dezelfde ruimte, die door de schrijver is gecreëerd, los van alle platte strategie, belangenbehartiging en overlevingskunst, de kans krijgt om zijn vooronderstellingen over mens en moraal, zijn waarden, te ijken aan die van de schrijver (of de verteller, of de gempliceerde schrijver of wat u maar wilt).
Een bekend paradigma binnen de literatuurfilosofie begrijpt de interactie tussen boek en lezer als een