creëerde, zij breiden die zelfs nog verder uit. ‘Een zeer treurige prins’ noemt Jotie zich in het verhaal Geluiden van zeer ver met ironische zelfspot, die de samenstellers van deze biografie blijkbaar gemist hebben. ‘Mogelijkerwijs heeft het ook te maken met de onbeschrijflijke schoonheid van mijn gelaat. Want vandaag, voor het eerst sinds weken, herkende ik in de spiegelruit van een kruidenierswinkel, weer de zeer treurige prins die ik ben. Mijn gelaat was weer bruin, als vanouds, en mijn haar donker. Vooral mijn ogen herkende ik van vroeger; dat gekwetste zat er weer in, dat indroevige dat je ook terugvindt bij herdershonden.’
In Een zeer treurige prins is T'Hoofts dichterschap slechts een aspect dat bijdraagt aan zijn cultstatus: de biografen kunnen hem dan poète maudit noemen. Wat hij wanneer en hoe heeft geschreven wordt volstrekt niet duidelijk uit deze biografie. Flarden van dichtregels worden kriskras ingevoegd wanneer het de auteurs uitkomt om te dienen als autobiografisch bewijsmateriaal of illustratie. Mulders en Lesage gaan hiermee voorbij aan het feit dat niet alle poëzie biografisch te verklaren is. T'Hooft wordt bepaald miskend als kunstenaar, bijvoorbeeld wanneer de heer Gryspeerd van het opvoedingsgesticht commentaar op een van zijn gedichten mag geven. Een strofe luidt ‘Soms word ik krijsend wakker/ Soms word ik afgevoerd en verdoofd/ soms vastgebonden.’ Gryspeerd vreest voor de reputatie van het gesticht, waarin T'Hooft een tijdje opgenomen is geweest, en verzekert de toehoorders dat dit gedicht met een stevige korrel zout moet worden genomen en dat van vastbinden en verdoven nooit sprake kan zijn geweest.
Hetzelfde geldt eigenlijk ook voor T'Hoofts proza, waarbij de ik-figuur in de verhalen klakkeloos gelijk wordt gesteld aan de auteur zelf. Echter, dit is Mulders en Lesage niet helemaal aan te rekenen, aangezien zij zich baseren op de verhalen die in het Verzameld proza als autobiografisch staan aangemerkt. Zijn briefwisselingen en proza spelen een grotere rol in de structuur van de biografie dan de gedichten, die later tussengevoegd lijken te zijn. Dit in tegenstelling tot de biografie van Walter Nelissen, die de ontwikkeling van zijn dichterschap en het tot stand komen van zijn dichtbundels volgt en waarvan de aanpak in dat opzicht te verkiezen is boven die van Mulders en Lesage.
De vlotte verteltrant van de auteurs maakt het boek echter wel prettig leesbaar. De biografie is hapklaar en bovendien, ondanks de eerder genoemde punten van kritiek, zeer volledig en dus een aanvulling op het bestaande oeuvre over T'Hooft. Voor ons zijn dit argumenten om Een zeer treurige prins toch aan te bevelen aan de nieuwsgierigen onder u. Wij zijn niet te versmaden, smeuïge details aan de weet gekomen, bijvoorbeeld over de ranzige wijze waarop Gerard Reve heeft geprobeerd T'Hooft te verleiden. De auteurs weten verder te vertellen dat bij zijn graf nog regelmatig fanmail wordt gevonden van mensen die pas een paar jaar oud waren toen hij stierf, nu dus twintigers. Deze biografie kan er toe bijdragen een nieuwe generatie zestienjarigen voor T'Hooft te interesseren. Er staat voldoende informatie in, compleet met foto's, om op bedevaart te gaan naar Oudenaerden. En ach, zelfs voor ons ‘ouwetjes’ blijft de verleiding groot Captain Beefheart op te zetten, de gordijnen dicht te trekken en ons te laten meeslepen door de mythe van Jotie T'Hooft. Een tikje weemoedig hem nooit gekend te hebben.
Jolanda Olie en Judith van Vugt