De minnares van alle schrijvers
‘Om de titel van deze bundel heb ik eigenlijk een beetje moeten lachen. Geef toe, het klinkt wat pompeus: “Denkende schrijvers”.’ Dit zegt Nelleke Noordervliet in haar bijdrage aan de bundel Denkende schrijvers - over filosofie en literatuur, het boek dat verscheen naar aanleiding van het Utrechtse Studium Generale 1995-1996, waarbij de relatie tussen denken en schrijven centraal stond. Ook ik had bedenkingen bij de titel, maar om een andere reden. De titel ‘Denkende schrijvers’ lijkt te suggereren dat het vrij uniek is dat schrijvers denken. Hoewel die titel me in eerste instantie dus niet gelukkig gekozen leek, blijkt uit de inleiding van André Klukhuhn dat men de bundel niet zonder reden zo heeft genoemd. Het beeld van de ‘denkende schrijver’ is ontleend aan Robert Musil, een auteur die zich veelvuldig bezighield met de scheidslijn tussen wetenschap en kunst, tussen filosofie en literatuur. Musil maakte een onderscheid tussen het ‘ratoïde gebied’, de wetenschap, en het ‘niet-ratoïde gebied’, de kunst. Hij meende dat een auteur hierbij de rol van intermediair op zich zou moeten nemen of, in Musils woorden, zou moeten ‘dansen boven de afgrond op het koord dat beide gebieden verbindt’. En dat is dan ook precies wat men met deze bundel heeft nagestreefd.
Het boek bevat, naast die van Nelleke Noordervliet, ook bijdragen van Dirk van Weelden, Sybren Polet, Gerrit Krol, Kees 't Hart, Geerten Meijsing en bovendien twee interviews met M. Februari en A.F.Th. van der Heijden. De auteurs hebben ieder hun eigen invulling gegeven aan het thema ‘filosofie en literatuur’, en dat heeft een heel gevarieerde bundel opgeleverd. Persoonlijke ontboezemingen worden afgewisseld met concrete uitspraken over de relatie tussen denken en schrijven en tussen filosofie en literatuur. Hoewel op verschillende wijze uitgewerkt, komen veel ideeën van de schrijvers met elkaar overeen. Met hun boeken willen ze iets bij de lezer veranderen, hij of zij moet er door ‘aangeraakt’ worden. Het gaat daarbij niet zozeer om ontroering, als wel om een verandering in zienswijze van de lezer. Dat is wat Dirk van Weelden verstaat onder het begrip ‘het onliteraire effect’ van literatuur. Literatuur is in staat meerdere antwoorden te geven op de vraag ‘hoe te leven’; zij confronteert de lezer met verschillende visies en mogelijkheden, waarbij het er niet om gaat uitspraken te doen over welke mogelijkheid de beste is, maar om te laten zien dat er meerdere mogelijkheden zijn. ‘In kunst en literatuur is vaak geen sprake van ja of nee, maar van ja en nee’, aldus Sybren Polet. Daarin ligt ook het verband met de filosofie: net als literatuur biedt zij verscheidene alternatieven om de wereld te beschouwen en te begrijpen. De filosofie blijkt dan ook voor veel schrijvers een belangrijke inspiratiebron.
De rol die filosofie tijdens het schrijven speelt, is volgens het merendeel van de schrijvers echter vrij gering. Schrijven gebeurt vooral associatief en vanzelfsprekend; pas later wordt er bewust over nagedacht. De filosofische component ligt daarom vooral vervat in de levensvisie die uit het werk spreekt; zij is op de achtergrond, tussen de regels door, aanwezig. Filosofie mag nooit de dominerende rol spelen in een literair werk. ‘De gedachte moet geen mens voortbrengen maar een mens moet een gedachte voortbrengen’, vindt Nelleke Noordervliet, en ook M. Februari en Kees 't Hart zijn van mening dat filosofische overwegingen in de literatuur onzichtbaar moeten zijn. En filosofie is zeker niet heilig, sterker nog, 't Hart wantrouwt alle boeken waarin kennis en weten serieus genomen worden. ‘Wat zou ik graag een boek schrijven waarin iedere zin een leugen was, zonder dat dit direct opviel, wat zou ik daar de filosofie goed bij kunnen gebruiken, ik zou haar schaamteloos uit haar verband rukken, onjuist citeren en maltraiteren.’ Je vraagt je af waarom hij dat dan niet gewoon doet.
Naast de persoonlijk getinte opstellen (zo vertelt Van der Heijden bijvoorbeeld dat hij als kind boeken uit de bibliotheek overschreef, omdat hij dacht dat