de bemoeienissen over en weer, die soms akelig ver kunnen gaan; en de soireetjes, ziektetjes en pijntjes. Vanzelfsprekend wordt er in deze hogere kringen veel Frans gelezen, geschreven en gesproken. Op het moment dat Karel aan zijn ouders zijn voorgenomen huwelijk aankondigt, spreekt hij ze toe in het Frans.
Prick etst de omgeving waarin Alberdingk Thijm als nakomertje opgroeide, schoolging en zijn puberstreken ontwikkelde. Hoe en wat er werd gegeten (en op welke tijdstippen), hoe de contacten tussen de gezinsleden verliepen, hoe de problemen te Rolduc, waar de kleine Karel op internaat zat, het hoofd werden geboden, hoe er werd gereisd (door Karel uitsluitend eerste klasse), welke aankopen voor welke bedragen werden gedaan, hoe de voorleesavonden werden ingekleed, hoe vaak de schouwburg werd bezocht, en, niet te vergeten, wat de ontluisterende gevolgen van het ‘sjouwen’ konden zijn. Die laatste omschrijving ontleende Van Deyssel aan de studententaal en zij had betrekking op het zich langdurig en uitbundig in het uitgaansleven storten, nachtbraken etcetera, al dan niet in combinatie met bordeelbezoek. We zien hem als jonge dandy in de chique Amsterdamse etablissementen, we mogen kijken in zijn rijk voorziene garderobekast (naast chemises sur mesure bezat hij talrijke dassen, hoeden en handschoenen) én in de almaar lege portemonnee.
Van Deyssel stapelde namelijk schuld op schuld, en dit kwam niet alleen door zijn hartstochtelijke relatie met de gevierde toneelspeelster Théo Frenkel Bouwmeester, waarover Prick weet te melden dat ze minstens zeventig keer elkaars nabijheid proefden.
Karel had nu eenmaal een verfijnde smaak en moest wel lucht geven aan zijn bourgondische natuur. Zijn vrienden, die hij vergastte op lange avonden, begrepen wel dat er herhaaldelijk ‘cassa gemaakt’ moest worden.
Na verloop van tijd werd de omgang met de jonge literatoren intensiever. Van Eeden, Van der Goes, Erens, Kloos en Verwey gingen steeds meer deel uitmaken van zijn leven, en de totstandkoming van de nummers van De nieuwe gids is op de voet te volgen. De nieuwe gids-ers waren zich ervan bewust het moderne levensgevoel uit te dragen en al snel kwamen er verontwaardigde reacties op het blad. Met name de bijdragen van Van Deyssel vormden niet zelden het gesprek van de dag. De nieuwe ontwikkelingen bleven niet beperkt tot de literatuur, ook in de schilderkunst deden zich aan het eind van de eeuw nogal wat veranderingen voor, met Vincent van Gogh als een van die vernieuwers.
Het lezen van de biografie van Van Deyssel liep parallel met mijn werk aan de brieven van Van Gogh. Naast de hemelsbrede verschillen tussen de beide persoonlijkheden en hun omgeving, vielen toch ook enkele overeenkomsten op. Zo kon bij beiden de verhouding tot de ouders, broers en zussen behoorlijk gespannen zijn, en meer dan eens botsten hun veel te moderne zielen op kunstzinnig en maatschappelijk gebied met de negentiende-eeuwse normen. Allebei waren ze verwoede Zolalezers, al ging Van Gogh niet zo ver als Van Deyssel, die op zijn zeventiende een bewonderende brief naar Zola stuurde.
Ik had me nooit gerealiseerd dat ze zich beiden in 1885 hadden opgehouden in Antwerpen; Van Gogh in de Beeldekensstraat, Van Deyssel in de Lange Leemstraat. Natuurlijk hadden de mannen zo hun seksuele problemen. In de tijd dat Van Gogh in het Antwerpse een geslachtsziekte moet hebben opgelopen, worstelde Van Deyssel met het beteugelen van zijn drang tot zelfbevrediging. Zijn dossier over onanie zou uiteindelijk oplopen tot 480 volgeschreven quarto-vellen.
Nu kunnen geschriften van lange adem na verloop van tijd zwaar op de maag gaan liggen, maar Van Goghs brieven en Pricks biografie hebben ook dit gemeen, dat ze blijven boeien. Je zit de personages dicht op hun huid, omdat ze zich zo schaamteloos en ongeremd uiten over hun twijfels en successen, hun drijfveren en idealen, hun voornemens en mislukkingen.
Van Deyssel verviel telkens in zelfanalyse en hij moest zichzelf bij herhaling aanmoedigen. Daartoe maakte hij volhardingsleuzen op karton die hij voor zich op zijn werktafel plaatste, zoals ‘Stoel-vast!!! Billen op stoel, kontinueel! Pennehouder in hand!! Zonder een sekonde van uitzondering. Hei, hei, pas op voor slaap.’ Zijn dagboekaantekeningen zijn van een ongekende precisie en bevatten vaak details van details in details. Naast een Dagboek van Appreciaties, hield Karel een Hygiënisch Dagboek, een Dagboek van gymnastie en een Dagboek van Omgang bij; overige ervaringen, stemmingen en aanwijzingen noteerde hij in zijn Woordenboek van Indrukken, Boekje van letselen aan huis etc., Boekje van kleeding en Het keuken- en kelderboekje. Vele notities had hij eerst op een zogeheten Handpapier genoteerd. Het verbaast daarom niet dat hij zichzelf