zoektocht naar het buitenaardse, met in het midden van de kamer zijn altaar; een enorme vlekkerige foto van een UFO met daaronder de tekst ‘I want te believe’. Op deze weinig subtiele wijze wordt al aangegeven dat het zoeken naar leven buiten deze planeet gewoon een kwestie van geloven is, juist doordat we meeleven met de emotioneel betrokken Mulder, en doordat de wetenschappelijke scepsis van Scully in elke aflevering op overtuigende wijze geloochenstraft wordt.
Bestaat in deze tijd de tendens dat mensen zich steeds meer overgeven aan irrationeel denken en bijgeloof of blind geloven? Deze vraag stelt Carl Sagan, een door de NASA gelauwerde astronoom aan de Cornell University, zich in zijn laatste boek The Demon-haunted World. Science as a candle in the dark (London 1997). Het boek van Sagan start met de beschrijving van een taxirit vanaf een vliegveld, waarbij de chauffeur, nu hij een keer een beroemde astronoom in de auto heeft, vraagt of hij een paar vragen mag stellen over wetenschappelijke kwesties. Sagan stemt toe en ze beginnen een geanimeerd gesprek, waarbij het de schrijver opvalt dat er niet éénmaal over wetenschap gesproken wordt, maar over kwesties als het verloren continent Atlantis, de buitenaardse lijken die op een Amerikaanse basis zouden zijn opgeslagen en de helende krachten van kristallen.
Het gekke is dat de chauffeur een zeer belezen en nieuwsgierig man blijkt te zijn. Sagan vraagt zich vervolgens het hele boek door af, hoe het toch komt dat geïnteresseerde mensen zo moeilijk aan wetenschappelijke informatie kunnen komen, en in plaats daarvan door de media worden afgescheept met sprookjes en sensatieverhalen. Het is duidelijk dat verhandelingen over UFO's, graancirkels en wonderbaarlijke lichten aan het zwerk geweldig spannende verhalen opleveren, maar is het niet zo dat het wetenschappelijk verklaren van deze fenomenen minstens zo fascinerend is? Sagan geeft als voorbeeld in zijn boek een uitgebreid overzicht van de op komende hausse in ontvoerddoor-buitenaardsen-verhalen in Amerika, en probeert te achterhalen waar deze verhalen vandaan komen, en hoe ze te verklaren zijn.
Sagan vertelt hoe op 24 juni 1947 piloot Kenneth Arnold in de staat Washington voor het eerst vreemde objecten in de lucht zag. En, tekenend misschien voor alle UFO-verhalen, hier gaat het al meteen mis. Arnold beschrijft een tiental ronde, blauwe voorwerpen die zich door de lucht bewegen ‘alsof het schotels zijn die vliegen’ en meteen hebben alle kranten het over vliegende schotels. Kennelijk was de behoefte aan een pakkende term groter dan journalistieke nauwkeurigheid, maar voortaan weet iedereen die een sensationeel verhaal wil vertellen wat hij moet roepen: er vloog iets schotelvormigs! In de jaren zestig komen de eerste verhalen los van mensen die menen ontvoerd te zijn door wezens in vliegende schotels.
Een gemiddeld ontvoeringsverhaal gaat ongeveer zo: iemand ligt net op bed, of rijdt met zijn auto door de schemering naar huis, en ziet plotseling een fel licht. De ontvoerde voelt een zwaar gewicht op zijn borst drukken, heeft moeite met ademhalen en kan zich niet meer zo goed bewegen. Er komen een stel kleine, grijze wezens met grote, schuinstaande zwarte ogen op hem af, die dwars door muren heen kunnen lopen. Deze verschijningen nemen de persoon mee naar hun ruimteschip, waar de persoon aan een lichamelijk onderzoek onderworpen wordt, waarbij er in de meeste gevallen zaad- of eicellen worden weggenomen. Na afloop van de experimenten komen de slachtoffers aan de weet dat de buitenaardsen al jarenlang genetische proeven doen met menselijk DNA, krijgen ze hybride baby's te zien, en met een preek over het beschermen van de aarde (of andere opmerkingen over milieuvervuiling, besmettelijke ziektes of kernenergie) worden de slachtoffers naar huis gebracht. Vaak herinneren slachtoffers zich aanvankelijk niets van de ontvoering, en missen er een paar minuten of uren uit hun geheugen.