tot ik het kan lenen van een vriend of vriendin.
Met dat laatste komen we dichter bij de kern van de literaire jaloezie, althans zoals ik die ervaar. Dit ter geruststelling van de lezers die in eerdere columns misschien een (te) hoge dunk van mijn literaire filosofie hebben gekregen en net teleurgesteld wilden afhaken, omdat onder alle bibliofiele buitenkant toch de mentaliteit van een procuratiehouder blijkt schuil te gaan. Want natuurlijk is de materiële kant van het boekenbezit niet de serieuze bron van jaloezie. Die serieuze bron hangt eerder samen met het feit dat mijn bibliofilie, en dus de jaloezie, toch vooral een geestelijke vorm aanneemt. Het gaat me niet om de kaft of het volume, maar om wat er in de boeken staat. En, om deze redenering te voltooien, mijn jaloezie richt zich dus vooral op wat er in het hoofd van de ander zit. Dát is wat ik ook wil meemaken, doormaken, of waar ik in ieder geval kennis van wil nemen. Ik kan het niet hebben dat een ander iets gelezen heeft, en ik niet. Ik ben een soort Don Juan van het literaire leven, want ergens zal het wel iets met sublimatie van veel primitievere driften te maken hebben. ‘Keeping up with the Jones’, dat is wat me diep in mijn hart lijkt bezig te houden, maar dan niet via de omvang en duurte van de auto, maar via het toeëigenen van verhalen. Ik ben het soort lezer dat de filosofie van het verlangen van René Girard lijkt te bevestigen: 's mensens verlangen kan zich niet rechtstreeks op een object richten, maar verloopt altijd via het verlangen van de ander, via de mimesis. Niet dat ik daarmee zit, overigens. Voorzover de jaloezie een spiegel van de ziel is, zie ik in die spiegel liever het verlangen naar de ervaringen van anderen dan die naar het bezit van anderen.
Bovendien zit er aan deze afgunst ook nog een mooie, sociale kant. Nick Hornby beschrijft in zijn onvolprezen Fever pitch - een prachtig boek over zijn levenslange verslaving aan de voetbalclub Arsenal, dat verplichte kost is, ook voor voetbalhaters en speciaal vrouwelijke voetbalhaters, die hun voetbalminnende medemens willen doorgronden - over de diepere oorzaken van zijn obsessie om elke zaterdagmiddag aanwezig te moeten zijn bij de wedstrijden van Arsenal. Hij schrijft: ‘The answer, I think, is this: I am frightened that in the next game, the one after the one I have missed, I won't understand something that's going on, a chant or the crowd's antipathy te one of the players; and so the place I know best in the world, the one spot outside my own home where I feel I belong absolutely and unquestionably, wilt have become allen te me’. De vergelijking vereist enige aanpassing en verbeeldingskracht, maar als mijn verlangen naar het lezen van romans teruggaat op de drang om de literaire wereld te bewonen en niets te missen van wat daar gebeurt, en als mijn gewoonte om leestips van vrienden te vragen teruggaat op de angst om hen niet te begrijpen, om een verwijzing te missen, dan zouden beide fenomenen - verlangen en de toegang tot het verlangen - wel eens de wortels van de literaire jaloezie kunnen vormen.
Ik besef dat dit, ondanks de alleszins interessante verwijzing naar de betekenis van intertekstualiteit voor de lezer en zijn sociale netwerk, toch maar een vreemd soort jaloezie is. En ik kan ook niet voluit schrijven dat alle fysieke verschijnselen en acties die bij de alledaagse jaloezie horen - de jaloezie op een kwaliteit van de ander, of het bezit van de ander of de prestaties van de ander - prominent aanwezig zijn bij mijn speurtocht naar de literaire hoogtepunten van anderen. Maar het is mijn ‘best educated guess’, als ik van deze specifieke zonde chocola wil maken.
Want neem nu twee andere kandidaten die zich aandienen om de jaloezie op te richten: de schrijver van een boek of een literair personage. Over de relatie