Vooys. Jaargang 16
(1998)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||||
Bezoek aan Sodom
| |||||||
[pagina 17]
| |||||||
daar gaan we met onze beschaving heen. Kortom, het illustreert allerlei vormen van het waardenfailliet waar Nijhoff het over had.’Ga naar eind7. Deze uitkomst klinkt heel plausibel, maar is gebaseerd op een beknopte analyse. Blijft Anbeeks interpretatie ook na een uitgebreidere analyse overeind en zijn er niet meer facetten aan ‘Sodom’ die in verband met dit ‘waardenfailliet’ genoemd moeten worden? | |||||||
Een paradoxaal beginHet begin van ‘Sodom’ wordt gekenmerkt door een paradox die het hele verhaal door gehandhaafd blijft. ‘Sodom’ opent met een scène die in 1937 als typisch voor de nieuwe tijd zal zijn beschouwd. Een auto nadert een stad over een autoweg. Toch verraadt het taalgebruik dat dit iets anders is dan een realistische schets van een modern tafereel. Ook de titel, ondertitel, het motto en de hoofdstuktitel duiden hierop. Er is niemand die dit voortraject van de eigenlijke tekst kan lezen, zonder de bijbelse verwijzingen op te merken. Deze combinatie van een moderne, dystopische thematiek met verwijzingen naar het traditionele westerse cultuurgoed is een belangrijk structuurelement in ‘Sodom’. Hiermee thematiseert Bordewijk de wisselwerking tussen traditie en moderniteit. De titel van ‘Sodom’ verwijst vanzelfsprekend naar het bekende bijbelverhaal over de zondige stad Sodom, waarvan de inwoners de toorn van God over zich hadden afgeroepen, met als gevolg dat de stad samen met het even zondige Gomorra door Gods hand verwoest werd. Dit niet voordat God er op uitdrukkelijk aandringen van Abraham voor gezorgd had, dat de rechtvaardige inwoners van Sodom - Abrahams neef Lot, diens vrouw en twee dochters - gewaarschuwd werden en zo de stad konden ontvluchten. Ook het motto van ‘Sodom’ verwijst direct naar de bijbel en luidt: ‘En de mannen van Sodom waren boos en grote zondaars tegen de Here.’ (Genesis 13:13) In het algemeen wordt deze versregel in verband gebracht met de zondige homoseksualiteit van de mannelijke inwoners van Sodom; dit is echter onjuist. Op basis van andere verzen moet de zondigheid van de Sodomieten in een ruimer verband gezien worden; de tegennatuurlijke seksuele handelingen zijn slechts een van de vele zonden die de Sodomieten begaan. In Bordewijks ‘Sodom’ is sprake van een algemene zondigheid, waardoor de auteur dichter bij het bijbelse Sodom-verhaal blijft dan in de geijkte Sodom-interpretaties. Als derde element verwijst ook de hoofdstuktitel direct naar de bijbelse intertekst, deze luidt: ‘Siddim en Sodom’. Zoals uit Genesis 14 blijkt is Siddim de naam van het dal waarin Sodom en ook de andere zondige stad Gomorra ligt. Als volgend aan de bijbel refererend element kan de verheven en plechtstatige stijl van ‘Sodom’ beschouwd worden. De door Bordewijk gebruikte woordkeuze en zinsbouw roepen vaak associaties op met het bijbelse taalgebruik, zonder dat er sprake is van een directe intertekst. De beginwoorden van het verhaal zijn hier een voorbeeld van: ‘Te twintig ure [...]’ (p. 659). Andere voorbeelden zijn: ‘Het geschiedde kort na zijn verplaatsing reeds [...]’ (p. 663) en ‘toen de mensheid over de wereld groeide bewees zij 's werelds overrijpheid, de schimmel groeide over de beurse vrucht’. (p. 683) Naast de bijbelse verwijzingen is er nog de ondertitel: ‘moraliteit van deze eeuw’. In de Kleine Larousse is over moraliteit het volgende te vinden: ‘Dramatisch genre uit de Middeleeuwen dat een zedekundige beschouwing behandelde en waarin allegorische personages optraden’. Bordewijk heeft met ‘Sodom’ een moderne moraliteit geschreven, waarin hij een ‘zedekundig beeld’ geeft van de eerste decennia van de twintigste eeuw en waarin, naar zal blijken, ook allegorische personages voorkomen. | |||||||
Drie bezoekers uit den vreemdeIn Genesis 18 wordt beschreven hoe Jahwe aan Abraham en zijn vrouw Sara verschijnt. Jahwe bezoekt hen, vergezeld door twee mannen, en kondigt de geboorte van hun zoon Isaak aan. Aan het einde van Jahwe's verschijning voorspelt deze wat er met het nabijgelegen Sodom zal gaan gebeuren, waarna Abraham het opneemt voor de rechtvaardigen in deze stad. Om Lot te redden stuurt Jahwe dan twee engelen naar Sodom. In Bordewijks ‘Sodom’ wordt de stad bezocht door een auto met daarin drie mannen. De auto begeeft zich door slecht weer in de richting van Sodom. Achter het stuur zit Miek, naast hem Gabry en op de achterbank het belangrijkste personage John Hova. De chauffeur en de bijrijder zijn te herkennen als verbeeldingen van de aartsengelen Michaël en Gabriël. Zij zijn de hulpkrachten van de op de achterbank gezeten John Hova of J. Hova, een naam die sterk verwant is aan Jehova, een christelijke verbastering van het Hebreeuwse Jahwe. In het negende en laatste | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
hoofdstuk van ‘Sodom’, als het verhaal een belangrijke wending heeft genomen, worden de personages bij hun oorspronkelijke namen genoemd.Ga naar eind8. Over Miek en Gabry wordt opgemerkt dat zij beurt om beurt de auto besturen. Op de drie tochten die in ‘Sodom’ door hen met de auto gemaakt worden, is het echter altijd zo dat Miek rijdt en Gabry naast hem zit en de weg wijst. Daarnaast gaat Miek ook nog een keertje alleen met de auto op pad. Mogelijk hebben de gebruikelijke rollen van Michaël en Gabriël voor deze werkverdeling de basis gevormd. Michaël is in de bijbel de aanvoerder van de engelenschaar, het leger dat de duivel bevecht. Gabriël is de boodschapper, hij komt vaker op aarde; zo kondigt hij onder meer Maria de geboorte van Jezus aan. De aanvoerder heeft het stuur in handen, terwijl de boodschapper de weg beter weet en daarom zegt welke kant op te gaan. De auto met daarin John Hova, Miek en Gabry is op weg vanuit een niet nader genoemde plek naar de stad Sodom. De reis gaat onder slechte weersomstandigheden door een sinister landschap. De bestuurder van de auto wordt gehinderd door de vlammende lichten van achteropkomende auto's, die hem in de achteruitkijkspiegel verblinden. Dan komen de reizigers bij een tolhuisje op de grens van ‘het barre van de nieuwe tijd’. (p. 660) Na de onheilspellende voortekenen van de omgeving rond Sodom, moeten ze een grens overschrijden om in de stad te komen. De tolbaas ruikt licht naar drank en door het venster kijken twee brutale meisjes; op de terugweg zullen de reizigers bovendien een vrouw opmerken die ‘het hoofd [rekte] om te zien.’ (p. 697) Deze figuren zijn te herkennen als de bijbelse figuren Lot, zijn vrouw - die door haar nieuwsgierigheid in een zoutpilaar veranderde - en hun dochters. De drankadem van Lot - wiens naam een anagram van to/ is - verwijst naar Genesis 19:30-38, waarin de dochters van Lot hun vader dronken voeren, waarna zij gemeenschap met hem hebben om zo nageslacht voort te brengen. Het feit dat Lot tolbaas aan de rand van de stad is, kan verband houden met Genesis 19:1, waarin beschreven wordt dat Lot bij de stadspoort de twee engelen, die hem komen waarschuwen, opwacht. Een opvallend element aan Lots tolhuisje is dat het met wingerd begroeid is. De wingerd is bij de binnenkomst in Sodom ‘welkend en bij plekken leeggenajaard tot web’ (p. 660), maar wanneer de bezoekers aam het eind van het verhaal weer vertrekken, zien ze dat de wingerd uitspruit. Dit ‘landschapsdetail’ is een duidelijke toespeling op de titel van de bundel en zal ook van betekenis blijken te zijn voor de interpretatie van het verhaal. De slagboom wordt omhoog gedaan en de auto rijdt het gebied van de grootstad Sodom binnen, symbool van de nieuwe tijd. Als zij door de buitenwijken van Sodom rijden, schiet de passagier op de achterbank wakker, waarop ogenblikkelijk een enorme blikseminslag volgt. Hierdoor wordt een gat in het wegdek geslagen, dat door chauffeur Miek gedecideerd wordt ontweken. Zo laat John Hova zich meteen gelden in het verhaal. Even daarvoor is hij beschreven als een oude, zeer degelijke, maar vooral krachtige persoon. ‘Een forse heer zat achterin te slapen. Hij was rijkelijk behaard met grijs en wit, grijs zijn schedel, wit snor en baard, zware wenkbrauwen in demoniek zwart. Hij sliep vast, maar in de houding van wie zichzelf meester blijft in zijn slaap. Hij zat vrij recht, zijn hoofd zat stevig op de romp. Alles aan hem gaf de indruk van aanmerkelijke zwaarte, zijn body, zijn winterjas, zijn stok, zijn handschoenen kruiselings gevouwen over de knop, zijn bril van schildpad tussen zijn vingers.’ (p. 660) John Hova lijkt een vermenging te zijn van het traditionele westerse godsbeeld, zoals dat ruwweg uit kindertekeningen of spotprenten naar voren komt - een oude blanke man met grijswitte haren en baard - en een karikatuur van de prototypische staaltycoon of grootindustrieel uit de eerste decennia van onze eeuw. Deze tweede kant van Hova's persoonlijkheid verwijst direct naar zijn rol als eigenaar van de firma John Hova and Hova, een vanwege de conjunctuur naar Sodom verplaatste handelsonderneming in oud metaal en oud touw. Dit bedrijf is een recyclingbedrijf, een woord dat de activiteiten van John Hova and Hova exact omschrijft, ook al was het in Bordewijks tijd nog niet in gebruik. De naam van Hova's onderneming doet overigens denken aan het in industriële kringen bekende procédé om de familienaam dubbel in de firmanaam te vermelden, op het moment dat een tweede familielid deel uit gaat maken van de directie. Dit familielid zou in dit geval de zoon van God, Jezus Christus kunnen zijn. In ‘Sodom’ komt een passage voor, waarin Hova als Christus herkend wordt, waardoor de suggestie gewekt wordt dat God en Christus beide in Hova verbeeld zijn. De vermenging in één personage van God en een directeur van een recyclingbedrijf is op het eerste oog weinig voor de hand liggend, maar bevreemdt minder als blijkt hoezeer de commerciële activiteiten van Hova verwant zijn aan het ingrijpen in de wereld van de almachtige God der wrake: ‘De oude Hova bezat | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
een krijgszuchtige geest van slopen. Slopen was bijna vernielen. [...] Hij had ook een geest van nieuw opbouwen.’ (p. 663) Net zoals Hova de producten van de moderne samenleving demonteert om de overblijvende materialen te kunnen hergebruiken, zo doet de bijbelse God zijn vernietigende werk om uit de puinhopen nieuw leven te laten opschieten. | |||||||
Hova's missieAl snel wordt duidelijk dat het doel van de reis die Hova met zijn twee vertrouwelingen maakt niet gelegen is in zijn rol binnen de firma John Hova and Hova. Die activiteiten zijn eerder een dekmantel, waaronder Hova zich in de samenleving van Sodom kan begeven, om zich zo een beeld te vormen van de ‘nieuwe mens’. Hova gaat rond in Sodom en telt de rechtvaardigen. Nadat Hova uit zijn slaap is gekomen, bij hun aankomst in Sodom, stapt hij uit de auto om te voet naar zijn kantoor te gaan. Wat Hova op deze wandeltocht ervaart, wordt niet duidelijk, het perspectief ligt in dit gedeelte van het verhaal bij Miek en Gabry, die een negatieve indruk hebben van de Pentapolis Sodom. Op hun tocht door de immense imaginaire stad - ontstaan uit vijf aaneengegroeide steden - steken zij de Seine en de Theems over, zodat de lezer twee van de vijf steden die samen de metropool Sodom vormen, kan verbinden met in werkelijkheid bestaande steden. Hova onderneemt tijdens zijn verblijf in de stad frequent wandeltochten door de straten van Sodom: ‘Hij ging de straat op in alle weer, doodgewoon rondwandelend en rondziend’. (p. 663) Daarnaast bezoekt Hova plaatsen, waar hij ‘de nieuwe mens’ kan ontmoeten. Door deze ontmoetingen krijgt Hova een beeld van het geestelijk klimaat in Sodom. De eerste gelegenheid waarbij Hova te maken krijgt met de inwoners van de stad is wanneer hij als directeur van John Hova and Hova opgeroepen wordt te verschijnen op een branchebijeenkomst van handelshuizen in oud touw. De groteske beschrijving van het machtsspel in de top van het zakenleven heeft een krachtige bijbelse intertekst. De titel van het tweede hoofdstuk luidt: ‘Vier koningen tegen vijf’. Deze titel vinden we als bijbeltekst terug in Genesis vers 14:9, waarin verhaald wordt over de oorlogen tussen de koningen van de in het dal van Siddim gelegen steden: de koningen van vijf steden, waaronder Sodom en Gomorra, bevechten die van vier andere steden uit het dal. ‘Sodom’ kent een aantal directe verwijzingenDe wingerd die naar binnen groeit op De waterzuchtige van Gerard Dou (1663)
naar deze bijbeltekst. Zo verwijst de benaming Pentapolis naar het bijbelse verbond tussen de vijf steden, is er zowel in de bijbel als in ‘Sodom’ sprake van het onherbergzame en bijna onleefbare dal van Siddim. Verder wordt er in de bijbel gerept over lijmof asfaltputten, die hun weerklank vinden in de asfaltzee van Sodoms autowegen, de lijmputten uit de omstad van het grote Sodom, en het gat dat in het asfalt geslagen wordt op het moment dat Hova en zijn metgezellen de Pentapolis binnenrijden. De branchevergadering van handelshuizen in oud touw is een bijeenkomst waarop misleiding, list en bedrog de boventoon voeren. Vier van de grootste vijf handelshuizen vormen een blok tegen vier andere, kleine ondernemingen, waaronder ook John Hova and Hova. De vier grote willen een pool opzetten, waaraan alle handelsondernemingen in oud touw mee moeten doen. Het doel is een monopoliepositie te verkrijgen, om zo nog grotere winsten te kunnen | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
maken. Een van de directeuren van de grote vier is voorzitter van de vergadering en een representant van een bepaald soort nieuwe mensen in Sodom. ‘Hij had het type van de tiran, het koude grauwe bijten van de blik, de striemende toon, het onderwereldlicht over zijn trekken. Een hoge onderscheiding bloeide uit zijn knoopsgat.’ (p. 664) Met hem als drijvende kracht worden de vier kleine firma's onder druk gezet onder het valse voorwendsel dat ook de vijfde grote firma Salim Ltd., zich bij de pool zou hebben aangesloten. Deze misleidende gedachte blijkt al uit de hoofdstuktitel annex bijbelcitaat, waarin sprake is van ‘vier koningen tegen vijf’, hoewel die vijfde zich eigenlijk afzijdig houdt. Terwijl het buiten hevig onweert, worden binnen de kleine ondernemingen schaakmat gezet. Hova denkt: ‘Dit is nu nog maar touw en papier. Maar zo gaat het immers overal en met alles’. (p. 666) De strijd tussen de firma's in oud touw is op het eerste oog een zedenschets van de cultuur die heerst in de top van Sodoms zakenleven. De naam van het vijfde grote bedrijf, dat zo belangrijk is in het steekspel tussen de kleine en grote ondernemingen, roept echter het idee op dat deze strijd in een ruimer verband gezien moet worden. Dat bedrijf heet namelijk ‘Salim Ltd.’ en dat is bijzonder omdat het gedeelte voor de zakelijke toevoeging ‘Ltd.’ een anagram is van ‘islam’. Het wel of niet meedoen van het vijfde bedrijf, genaamd Salim of Islam, is de beslissende factor in de strijd tussen de handelshuizen. Een van de representanten van de vier kleine ondernemingen is John Hova, de vertegenwoordiger van het christendom. Op deze manier wordt de strijd tussen de ondernemingen een strijd, waarin christendom en islam een rol spelen, en waarin deze beide ‘ondernemingen’ worden getruct door de grote moderne bedrijven. Zo gezien kan deze oorlog aan de onderhandelingstafel als metafoor voor de groeiende deconfessionalisering gezien worden, waarbij de traditionele geloven door de vertegenwoordigers van de moderne tijd aan de kant gezet worden. | |||||||
De vrouwen van SodomDe machtige ‘voorzitter’ heeft binnen de cultuur van Sodom een vrouwelijke evenknie. De ‘ster’ is een onaantastbare grootheid, die op ieders bewondering kan rekenen en voor wie geen beperkingen bestaan. Zij is een diva van dusdanige allure dat zelfs ‘Tibetanen en Tehuelchen [zich] vergaapten [...] aan de mooiste ogen en mond uit klei gekneed’. (p. 667) Dat laatste element lijkt een verwijzing te zijn naar Eva - de eerste vrouw ter wereld - die door God uit aarde en een rib van Adam geschapen werd. De ster resideert in een groot hotel, dat bijzonder prachtig maar ook bijzonder kunstmatig is. Hova voegt zich in de wachtkamer bij een gezelschap van heren, die allemaal in afwachting zijn van het moment waarop ze bij de ster ontboden worden. Hova is de eerste van het gezelschap, die naar boven mag om de ster te aanschouwen. Hij is onuitsprekelijk verbluft: ‘Hij zat tegenover de beroemdste vrouw van de wereld. Het trof hem aanstonds dat dit helemaal geen vrouw was, helemaal geen mens. Hij had ook aanstonds oog voor de ontegenzeggelijke schoonheid van dit kunstprodukt.’ (p. 668-669) Wanneer Hova een gesprek met de ster aanknoopt, merkt hij hoe ver deze vrouw van hem verwijderd is. De ster blijkt alleen aandacht voor lichamelijke schoonheid te hebben. Op Hova's vraag naar de geestelijke waarden in haar leven, antwoordt ze: ‘“Ik heb genoeg aan mijn studio, mijn reclame en mijn make-up. Maar in anderen kan ik een tikje godsdienst wel waarderen”’. Waarop Hova haar toevoegt: ‘wat de mens verheft boven zijn medeschepselen is de rechte gang en het woord’. (p. 670) Eenmaal buiten denkt hij: ‘Nu al mijn oud ijzer omwonden met al mijn oud touw, en al mijn oud touw om de ster, en dan in de diepste trog van de oceaan’. (p. 671) Een van de eerste vrouwen die Hova ontmoet in Sodom, is zijn secretaresse Cera Silver. Zij was een van de drie kandidaten voor de baan die zijn handschrift - het schrift van God - kon lezen, en bovendien de knapste van dat drietal, want ‘hij [had] zijn zwarte ogen allerminst in zijn zak’. (p. 663) Dit soort menselijke trekken zijn Hova niet vreemd; zo gaat hij bij afwezigheid van zijn adjudanten op zoek naar gezelligheid en komt dan in een dancing met de opvallende naam Lethe terecht. De Lethe is in de Griekse mythologie een rivier uit de onderwereld waaruit de schimmen moesten drinken om hun aards bestaan te vergeten. Hova is de dancing vooral binnengegaan, omdat hij weet dat zijn secretaresse Cera, in wie hij bij vlagen zeer geïnteresseerd is, deze gelegenheid geregeld bezoekt. Hova ziet haar echter niet en zinkt als een rots neer aan een tafeltje, kijkend hoe mensen die hem totaal vreemd zijn zich verliezen in drinken, hard praten en dansen. Dan wordt zijn aandacht getrokken door een meisje met een jongensachtig uiterlijk. Hova veert op en vraagt haar ten dans; hij blijkt een uitstekende danser te zijn. Tussen twee dansen vraagt hij het meisje naar haar bezigheden, ze | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
antwoordt: ‘Ik slaap een gat in de dag, 's avonds dans ik een gat in de nacht’. (p. 679) Na afloop van het dansen voelt Hova de enorme afstand die tussen hem en het meisje blijft bestaan. Hij loopt naar buiten en denkt over dit type vrouwen: ‘Vrouwen van niets, wezens van niets, schedels waarbinnen het vroor. Lege koelhuizen, de immense leegte van de schedel die toch werd berekend op miljarden denksels. En daar is niets dan een stilstaande koude, en hoogstens in een uithoek wat conventionele gedachten en lusten verdroogd samengeveegd.’ (p. 681) Indirect betreffen Hova's gedachten ook zijn secretaresse Cera, voor wie hij eigenlijk naar de dancing was gegaan en voor wie het meisje met wie hij had gedanst als substituut diende. Hova's houding tegenover Cera Silvers schoonheid is ambivalent. Het fraaie uiterlijk van zijn secretaresse kan Hova's goedkeuring wegdragen, maar daarmee is zij voor hem ook typisch een kind van haar tijd: ‘De mens is veranderd [...], maar het is vooral de vrouw. De vrouwen van Sodom worden te mooi. Het lot van de wereld gaat nu afhangen van de vrouwen. Het kinderlijk modeschoon der vrouwen wordt de ondergang der wereld’. (p. 683) Dit negatieve aspect van Cera's uiterlijk lijkt voor Hova het zwaarst te wegen. Mogelijk ligt in dit ondergangsmotief ook een verklaring voor Cera Silvers naam: ‘cera’ is namelijk het Latijnse woord voor ‘was’. Dit woord kan in een dubbele context gebruikt worden: bij het vervaardigen van maskers en bij het balsemen van een overledene. In deze dubbele betekenis zou het woord kunnen verwijzen naar de make-up, die door de vrouwen van Sodom wordt gebruikt. Deze is bedoeld om een vrouw mooier te maken, maar bewerkstelligt slechts kunstmatigheid en een nadruk op uiterlijkheden, waardoor de geestelijke waarden veronachtzaamd worden. Cera's achternaam ‘Silver’ zou dan op de sieraden, waarmee de vrouw het belang van haar uiterlijk nogmaals benadrukt, kunnen duiden. | |||||||
Religieuze en artistieke waardenNiet voor iedere inwoner van Sodom geldt het dédain voor religieuze waarden dat door de ster werd uitgedragen. Door toedoen van zijn secretaresse Cera Silver, komt Hova in aanraking met een geloofsbeweging, die een nieuwe leer verkondigt. Het nieuwe geloof is ontstaan doordat de leiders van twee bewegingen, die voorheen op voet van oorlog met elkaar waren, ‘bij zeker toevallig samentreffen genade in elkanders ogen vonden en tot fusie besloten’. (p. 672) De naam van het fusiegeloof is ‘Strijd voor een eeuwige zomer’. De benamingen van de twee bewegingen, waaruit dit nieuwe geloof is voortgekomen, zijn als ondertitels in gebruik genomen: ‘mensenliefde en wereldvrede’. In het weekeinde worden de bijeenkomsten van deze geloofsbeweging gehouden in een tempel, gelegen in een park buiten de stad, dat volledig van de buitenwereld is afgesloten. Dit geloofsgebied is van alle moderne gemakken voorzien - zo zijn er naast de tempel sportvoorzieningen, conferentie-, lees-, en vergaderzalen en is er een ruime parkeergelegenheid - waardoor het verrassend veel lijkt op een hedendaags vakantiepark. Samen met zijn metgezellen gaat Hova in een weekeinde met de auto naar het park, om dit fenomeen met eigen ogen te zien. In de beschrijving van de reis naar het park en Hova's verblijf daar zijn een aantal verwijzingen naar de christelijke religie verwerkt: de auto rijdt nu bijvoorbeeld niet over de autoweg maar over de heirbaan, een oud woord voor een verbindingsweg tussen twee steden, dat associaties oproept met de heirschaar, het engelenleger. Een ander voorbeeld is dat over een van de geloofsbewegingen van voor de fusie wordt gezegd: ‘het [was] rondgebroken uit een klein plaatsje. Een nieuwe mensenliefde, en een jongeman haar apostel’. (p. 671) Deze passage draagt duidelijk de weerklank van de opkomst van Jezus Christus en diens rondgang door Palestina in zich. Nadat Hova een behoorlijk bedrag in de kas van de beweging heeft gestort, worden hij en zijn metgezellen opgenomen in de geloofsgemeenschap. Binnen de omheiningen van het complex doet Hova hetzelfde als in Sodom. Hij wandelt rond en geeft zijn ogen de kost. In de eetbarak raakt hij in gesprek met een volgeling van de beweging, die niet nalaat te benadrukken dat hij het geluk heeft gevonden; een wijsheid die Hova niet direct wenst te geloven. Het hoogtepunt van de middag is het gezamenlijk aantreden van de leiders van de beweging: ‘Het ging over eer, geweten, geestesgoederen, mensenmin, de vivisectie van het hart, inkeer, omkeer, overgang, waarheid, wereldvrede, het oog in het oog, de eeuwige zomer in lichaam en ziel, alles binnen het uur’. De volgelingen knielen massaal, van vele kanten is een beschaafd gesnik hoorbaar. De enige bezoekers die zijn blijven staan, blijken Miek en Gabry te zijn, want zelfs Hova heeft zich in de eerbiedige houding begeven. ‘Zij zijn te ernstig voor deze tijd [...]’, denkt hij. (p. 675) Niet alleen in religie, ook in kunst is Hova geïnte- | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
Late bezoekers aan Pompeï van Carel Willink (1931)
resseerd. Op een middag loopt hij een museum binnen. De kunst is in veel gevallen niet aan hem besteed, het draagt naar zijn smaak de kiemen van de ondergang in zich. Geschrokken is hij over de mensen, die de tentoonstelling bezoeken, ‘want hij was hier de enige levende mens. [...] Een oud mens wandelde met zijn normale lijfstemperatuur tussen schimmen en mummies.’ Hova hoort in de tentoonstellingsruimte uitsluitend lege gesprekken tussen mensen die deel uit willen maken van het artistieke wereldje. Over hun loze praat denkt hij: ‘Waarheden als koeien, leugens als olifanten. De scheppingen gerubriceerd in ismen, de scheppers in isten. Kunst en kunstenaar gekooid en geketend’. (p. 684) Nauwelijks bekomen van de schrik over het soort mensen dat in het museum rondloopt, schrikt Hova nogmaals van een museumbezoeker. | |||||||
Een ingrijpende ontmoeting‘Voor een zeer afschuwelijk doekje stond hij daar te turen. Handen op de rug, hoed in de handen, een kaal overjarig jasje slordig om een klein lijf. Geen wereldse verschijning, maar een mens en zo een vreemde mens. Hova had hem terstond aan de grote beestenoren herkend.’ (p. 685) Eerder al had hij dit mannetje namelijk gezien in de leeszaal van de religieuze beweging ‘Strijd voor een eeuwige zomer’ en Hova had toen gedacht: ‘dat het vreemdst van dit soort stromingen was dat zij zo ongerijmde persoonlijkheden meesleepten, broederlijk drijvend naast elkander [...]’. (p. 674) Bij deze nieuwe ontmoeting krijgt Hova een andere, negatievere indruk van het heertje. ‘Nu hij goed keek werd hij haast een weinig bevreesd. Dit oude heertje borg mogelijkheden, hier was een mens, maar van vreselijke mogelijkheden, hij borg ze, maar hij verborg ze niet.’ Vervolgens vraagt Hova hoe oud het heertje is, waarop deze antwoordt: ‘Zo oud als u.’ Hova is zeer ontdaan door de ontmoeting; terwijl buiten een sneeuworkaan de kop heeft opgestoken, ontvlucht hij het museum. De slotzin van het zesde hoofdstuk geeft aan hoe ernstig Hova's toestand is: ‘hij kwam gewond aan zijn woning.’ (p. 685) Hova is zichzelf niet meer na de ontmoeting met het kleine mannetje met de grote beestenoren. Hij is zeer angstig en kan alleen nog maar aan dat mannetje denken. Nu hij er over nadenkt, weet hij zeker hem vaker gezien te hebben: ‘hij had een schim van | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
die oren gezien onder de detectives van de ster’ en ook in dancing Lethe bevond het mannetje zich onder de bezoekers. De eerst zo krachtige en stevige Hova verandert door zijn gepieker in een verwarde twijfelaar, die zijn gedachten niet meer bij het bedrijf heeft en ook niet meer taant naar zijn lange wandelingen. Daarbij is het weer sinds de ontmoeting zeer slecht gebleven. Uiteindelijk krijgt Hova ‘heimwee naar een grote wandeling’ en begint hij aan een wandeltocht, die hem door heel Sodom zal voeren. Eerst wandelt hij door de kern van de stad, de city: ‘hij ging over de hoge stoombruggen, door de wijken der warenhuizen, der luxewinkels, der gefortuneerden’. (p. 686) Kortom de natuurlijke leefomgeving van de mensen die hij tot dan had ontmoet: de voorzitter van de vergadering, de ster, Cera Silver, het meisje in de dancing, de museumbezoekers. Dan komt hij op een ‘lelijk bont pleintje’: Hova is nu in de voorstad. Hij koopt wat waren in ‘kleine propere winkels’ en raakt in een beter humeur. Hova voelt zich hier meer op zijn gemak: ‘De oude heer [= Hova, 1K] voelde de mensen hier gans anders. Zij waren werkelijk simpel gebleven, raffinement was hun vreemd. Zij waren vriendelijk en hulpvaardig, zij schenen eerlijk.’ Maar Hova is niet helemaal tevreden, hij ziet wat aan die menselijkheid ten grondslag ligt: ‘deze lieden waren al te eenvoudig, hun ontbrak de geringste levenskunst. Zij maakten van hun leven niets en, erger, zij begeerden niet anders. Zolang zij ondanks de moeilijke tijden het hoofd boven water konden houden waren zij tevreden.’ In deze voorstad wordt Hova voor het eerst door een gewone sterveling herkend; op een straathoek staat een manke bedelaar, die opmerkt als hij Hova voorbij ziet gaan: ‘Heer, wat doet gij hier?’ (p. 687) Hova gaat echter zwijgend voorbij. Na de voorstad komt Hova in het ommeland, het platteland rondom Sodom in het dal van Siddim. Dit gebied kent een aantal restanten uit het verleden, zoals de naar de bijbel verwijzende lijmputten en de laatst overgebleven hofsteden, maar wordt overheerst door de verworvenheden van de nieuwe tijd. Het landschap wordt doorkruist door de toevoerwegen van Sodom, de lucht door opstijgende en landende vliegtuigen. Bij de aanblik van de luchthaven denkt Hova: ‘De schoonste zege van de mens [...] wordt een gevaar, de mens voelt zich nu reeds de engel gelijk’. (p. 688) In de omsteden staan grote grauwe fabrieken, met daar omheen kleine, armzalige arbeiderswoningen. Veel mannen lopen over straat, ‘want de mens werd al overbodiger en de meeste huisjes waren nog maar door ondersteunden bewoond’. In smerige winkeltjes proberen vrouwen met bonnen iets te krijgen. In deze naargeestige omgeving stuit Hova voor het eerst op een restant van de oude christelijke beschaving: ‘een zwart kerkje omringd van zieke bomen geteerd of zij waren verkoold’. (p. 688) Naast dit door het roet en de smog van de moderne fabrieken aangetaste kerkje ligt een kermisje, waar een tent veel publiek trekt. In die tent zitten de nabestaanden van een overleden misdadiger, een vertegenwoordiger van deze bevolkingsgroep die het tot ‘staatsvijand nummer een’ had gebracht. De boodschap van de vader van de dode crimineel: ‘Wordt vooral niet als hij’. Ook hier wordt Hova min of meer herkend: ‘Vijf kleine meisjes uitgekomen en klaar tot spel, aan het ander trottoir, en eentje riep wijzend: “Kijk daar gaat Christus”’ (p. 689) Maar opnieuw loopt Hova zwijgend verder. Hova vervolgt zijn tocht in het gezelschap van een gevaarlijke, agressieve fabriekshond die losgebroken is uit zijn ketens. Aan de zijde van Hova wordt het beest zo mak als een lammetje. Hova komt bij een klein café en besluit iets te drinken. De bediening wordt verzorgd door een versleten maar wel netjes uitziend dienstmeisje. Over haar en de andere mensen die hij in voorstad en ommeland gezien heeft, denkt Hova: ‘Die mensen [...] waren niet slecht, alleen dom. Het schijnt wel, dacht hij, dat er voor de mens geen keus is dan wel tussen beiden. Beschaafd, dacht hij, is synoniem met pathogeen’. (p. 690) Het meisje vergeet de smerige en gevaarlijke hond niet en brengt hem een kom water. ‘Om deze daad van het lelijke dienstmeisje klaarde de hemel zacht open tot een krieken van lente’. (p. 691) De koude die ingezet is na Hova's ontmoeting met het kleine mannetje met de grote beestenoren is door Hova's rondgang buiten de stadskern omgeslagen in een prille lente. | |||||||
Een laatste ronde door SodomDeze lente duurt echter niet lang, bij het overlijden van de voorzitter van de branchevergadering slaat het weer om: ‘De winter was teruggekeerd met schrale wind vol giftig stof. Een teringwind.’ (p. 691) In deze naargeestige omstandigheden trekt de begrafenisstoet van de gestorven voorzitter door Sodom. In een van de volgauto's zit Hova samen met de drie voormalige directeuren van de handelshuizen in oud touw, die onder aanvoering van de voorzitter door de gro- | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
ten zijn opgeslokt. John Hova and Hova is de enige firma die nog niet het onderspit heeft moeten delven. De drie kleine koningen met wie Hova in de wagen zit kennen een zoete wraak. Zij benutten de tocht naar de voorzitters laatste rustplaats om hun frustraties te botvieren door de voorzitter te beschimpen en te verketteren. Hova denkt ondertussen na over het soort mens dat de voorzitter was: hoe diens hele leven in het teken van de zucht naar macht, aanzien en geld had gestaan. ‘De grote glorie voor de nabestaanden was zijn sterven als voorzitter, ontzield uitgedragen uit de vergaderzaal grijs van sigaretterook. Of, dacht Hova, was hier van ontzield te spreken niet veeleer subtiele ironie?’ (p. 692) Terwijl de drie koningen voortroddelen, komt Hova langs een huis, waar het meisje uit dancing Lethe woont. Hij herinnert zich haar lichamelijke warmte, maar ook haar geestelijke leegte. Op een gegeven moment moet de stoet halt houden bij het hotel waar de ster verblijft. Zij heeft besloten eens naar buiten te gaan, en voor die gelegenheid is de straat afgesloten. Hova bedenkt: ‘Zo zag dan de voorzitter voor het eerst van zijn loopbaan zich gedwarsboomd’. (p. 693) Dan neemt een van de drie koningen het woord en vertelt dat hij er achter is gekomen hoe ze indertijd op de branchebijeenkomst voor handelsondernemingen in oud touw zijn opgelicht. Het getoonde contract met Salim Ltd. was vals en werd gebruikt om hen te laten tekenen, waarna Salim voor het blok gezet werd met het door hen getekende contract. De koningen zijn woedend en willen een proces beginnen. Hova probeert hen echter op andere gedachten te brengen: ‘We hebben één getuige tegen sterk als een leeuw, sterker dan tien mannen. [...] Die getuige is een vreselijke getuige. Hij schreef alles schots en scheef op en hij zal het laten slikken als de reine waarheid. Hij zal liegen onder ede en hij zal rotsvast vertrouwen oogsten’. (p. 695) Hova was er inmiddels van overtuigd geraakt dat ook hier het kleine mannetje met de grote beestenoren aanwezig is geweest. Even later staat het gezelschap om het graf van de eertijds zo gevreesde voorzitter. ‘Er werd gesproken op de gebruikelijke wijs boven het gat waarin de kist was neergelaten’ (p. 695) Iedereen heeft het hoofd ontbloot, alleen Hova heeft het hoofd bedekt met een kalotje. Als iedereen van het graf wegloopt, blijft Hova achter om een van de andere aanwezigen te spreken. Het is wederom het kleine mannetje, dat net als Hova zijn hoofd niet ontbloot had, ‘maar hij was al zo oud en men pleitte hem vrij’. Er is één vraag die Hova hem moet stellen: ‘Bent u de antichrist?’ Het mannetje beantwoordt deze vraag niet, maar wijst in het graf en zegt: ‘“Ik kom hier om hem.” En Hova ging heen, zijn vierkante borst een zwart doel voor de schachten, zijn hart was de roos.’ (p. 696) Het mannetje heeft een voltreffer geplaatst in Hova's ziel, de oude Hova ziet nu onder ogen welke belangrijke rol de antichrist speelt in het centrum van Sodom. | |||||||
Afscheid van SodomZoals Hova, Miek en Gabry Sodom zijn binnengekomen, zo verlaten ze de stad ook weer; met de auto. Het weer is nogmaals omgeslagen, er breekt weer een prille lente uit. Ook voor Miek en Gabry schijnt de zon; zij zijn bijzonder gelukkig dat ze Sodom achter zich kunnen laten. Zij hebben zich nooit thuis gevoeld in de metropool. Maar ook Hova is blij dat zijn missie er op zit en denkt na over hetgeen hij in Sodom heeft ervaren. ‘In niets had zijn meesterschap uitgeblonken, een mens ademend onder gezellen, slechts de elementen hadden gedwee zijn melancholiën gevolgd, zijn driften, zijn spaarzame vreugden. Hij had eenvoudig het leven van Sodom gezien, het mensenleven dat in een meridiaan gespannen staat tussen de polen van gil en snik. Hij had het boos en vol zonden bevonden, immers nutteloos en waardeloos’. (p. 697) Zonder in te kunnen grijpen in Sodoms leven, heeft Hova goed rondgekeken en heeft hij geconstateerd hoe slecht de stad er aan toe is. Na Lots tolhuisje gepasseerd te zijn, zet Miek de auto aan de kant van de weg. De drie inzittenden stappen uit en lopen met Hova in het midden een stil landpad op. Onder het lopen zwelt Hova enorm op, ook het pad waarop ze lopen verwijdt zich en stijgt op. Dit is het moment waarop de drie personages hun oorspronkelijke namen terugkrijgen; Miek, Gabry en John Hova worden weer Michaël, Gabriël en Jehova. Als Jehova's groei gigantische vormen aanneemt, vraagt Michaël naar Lot: ‘Heer vergeet Gij niet Lot?’ Jehova antwoordt dat Lot maar moet blijven waar hij is. Ondertussen versnelt zich het proces van zwellen. ‘Bronnen begonnen te ontspringen aan zijn schouders, sprengen tikkelden neer, de bodem groeide op naar zijn mantel, lappen mos vloeiden langs zijn rug, grassen en kruiden ontsproten op hem, hij werd bedekt door eikenbossen, de stroomversnellingen zochten hun weg er doorheen naar het dal.’ De twee engelen zijn bezorgd over wat er met de stad gaat gebeuren, Gabriël vraagt: ‘Heer, gaat Gij met Lot dan niet Sodom verdelgen?’ (p. 697) En Jehova ant- | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
woordt: ‘Ik zal ze niet verdelgen om der tienen rechtvaardigen wil die Ik daar heb gevonden. Maar Ik keer er niet weer.’ Jehova is inmiddels veranderd in een enorme steenkolos met een sneeuwkap en op de flanken naaldbossen, rivieren en gletsjers. Boven de sneeuwkap van de berg pluimt overvloedig en aanhoudend de rook. Op Michaëls suggestie dat de inwoners van Sodom ‘een natuurmonument’ van de berg zullen maken, antwoordt Jehova: ‘Laat Sodom komen, naar hier reikt het niet, Mijn rook is onvatbaar voor de greep van zijn hand.’ (p. 698) | |||||||
De bottende wingerdUit bovenstaande analyse van ‘Sodom’ spreekt boven alles Hova's afkeer van de stad en haar inwoners. De vervuilde leefomgeving, de doodse stedenbouw, maar vooral de ‘nieuwe mens’ van Sodom stellen Hova zeer teleur. Op het eerste gezicht lijkt Anbeek het bij het rechte eind te hebben als hij zegt dat in ‘Sodom’ ‘een uiterst negatief beeld van de moderne samenleving [wordt] gegeven’.Ga naar eind9. Toch denk ik dat zijn conclusie niet helemaal correct is. Naar mijn smaak legt Anbeek in zijn interpretatie van ‘Sodom’ te veel nadruk op de inderdaad veel voorkomende negatieve ervaringen van Hova in Sodom en vergeet hij aandacht te schenken aan de lichtpuntjes, die Hova ook ziet. Hierdoor wordt Anbeek gedwongen het slot van het verhaal op een hele verrassende manier te interpreteren. Alhoewel Hova de stad in Anbeeks ogen uiterst zondig vindt, volgt er toch geen verwoesting. Anbeek trekt hieruit de conclusie dat de stad ‘het zelfs niet waard is verwoest te worden. God trekt er zijn handen van af.’Ga naar eind10. Maar waarom zou God de mensen van Sodom hun gang maar laten gaan, als hij zo'n negatief beeld van de stad heeft? Hij heeft immers de mogelijkheden om zijn macht te laten gelden, een enkele uitbarsting van de vulkanische berg is voldoende.Ga naar eind11. De reden voor het gespaard blijven van Sodom lijkt mij niet gelegen in de desinteresse van God, wiens alter ego John Hova niet voor niets ‘een krijgszuchtige geest van slopen’ bezat. De reden voor het behoud van Sodom is letterlijk te vinden in de tekst: op Gabriëls vraag naar de vernietiging van Sodom antwoordt God analoog aan Genesis 18:32: ‘Ik zal ze niet verderven om der tienen rechtvaardigen wil die Ik daar heb gevonden’. (p. 698) Blijkbaar heeft Hova op zijn rondgang door Sodom minstens tien mensen getroffen, die zijn goedkeuring konden wegdragen. Overigens suggereert Gabriëls vraag (‘Heer, gaat Gij met Lot, dan niet Sodom verdelgen?’) dat Lot en zijn gezin in ieder geval door God geslachtofferd worden. Dit ten onder gaan van Lot en zijn gezin wordt niet expliciet beschreven, maar het is niet ondenkbaar dat zij door Hova's overgang in een berg omgekomen zijn; dit gebeurde immers op een landweg die net voorbij het tolhuisje lag. Dat zou dan betekenen dat het verwoestingspatroon in Bordewijks ‘Sodom’ volledig tegengesteld is aan dat in de bijbel. In de bijbel zijn Lot en zijn gezin de enige mensen die gered worden, hier zijn zij de enigen die het slachtoffer worden van Gods ingrijpen. Mogelijk houdt dit verband met het zondige en ondankbare gedrag van de bijbelse Lot en zijn gezin, toen zij ontsnapt waren aan de vulkaanuitbarsting. Dat Sodom niet van de aardbodem geveegd wordt, wil nog niet zeggen dat de stad voor altijd gespaard zal blijven. De hevig rokende en onrustige vulkaan aan de grens van Sodom, kan natuurlijk ieder moment uitbarsten. De apocalyptische sfeer, die Sodom toch al typeerde, wordt er alleen maar door versterkt. De boodschap van God is duidelijk: als het leven in de stad zich blijft ontwikkelen, zoals het dat in de city doet, dan zal onherroepelijk de uitbarsting volgen. Over de mensen die Hova in de city heeft gezien is hij namelijk wel uiterst negatief. De voorzitter, de ster, de museumbezoekers, de leden van de geloofsbeweging, de mensen in de dancing; voor Hova zijn het ondergangsfiguren. Hij heeft moeten constateren dat deze mensen ondanks hun beschaving bezeten worden door de antichrist, die nog altijd rondwaart in Sodoms city. Het lichtpuntje in het leven van Sodom moet in de voorstad en de ommestad gezocht worden, tussen de burgerij en de arbeiders; het gewone volk. Daar vlucht Hova naar toe, als hij in de greep van de antichrist is, en daar wordt hij herkend - door de bedelaar en de spelende kinderen -, daar is nog een oud kerkje, daar wordt hij vriendelijk en meelevend behandeld in de winkels, daar woont het dienstmeisje dat de hond water geeft. In de lagere kringen van de bevolking blijkt dus nog genoeg ‘gezonde geest’ aanwezig te zijn, zodat Hova de stad nog een kans wil geven. Maar ook over de mensen van Sodoms buitenwijken is Hova niet helemaal positief. Hij ergert zich eraan dat deze mensen niet echt iets van hun leven maken en hun dagen doorbrengen met basale bezigheden. Hova vindt deze mensen dom, maar is tegelijkertijd van mening dat aan domheid de voorkeur gegeven moet worden boven slechtheid. De | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
domme goedzak vindt hij een hoogstaander mens dan de doortrapte slimmerik. Deze gedachte is niet uniek voor ‘Sodom’, maar bijvoorbeeld ook aanwezig in Knorrende beesten van Bordewijk. In deze roman onderscheiden de vertegenwoordigers van het volk zich - en dan met name de garagehulp Sofia Eufemia van Tinborn - in positieve zin van de decadente leden van de hoogste klassen.Ga naar eind12. H. Anten wijst er in zijn studie Het bekoorlijk vernis van de rede op dat Bordewijk ervoor kiest de nieuwe mens, zoals die in de maatschappelijke bovenlaag voorkomt, te bekritiseren door deze te laten ‘contrasteren met de morele superioriteit van het onbeschaafde maar “echte” volk’.Ga naar eind13. Een patroon dat ook in ‘Sodom’ herkenbaar is. In de context van zijn analyse van De doopvont wijst Anten er bovendien op dat de Godsfiguur in ‘Sodom’ een representant is van het gedachtegoed van Heraclitus, dat een belangrijke rol speelt in Bordewijks oeuvre. ‘De twintigste-eeuwse J. Hova [verenigt] twee strevingen in zich: hij heeft een “geest van slopen” èn een “geest van nieuw opbouwen”.’Ga naar eind14. Deze dubbele geestesgesteldheid van Hova past goed bij zijn commerciële activiteiten: zijn bedrijf is een recyclingbedrijf, en daarmee een typische vertegenwoordiger van Heraclitus' cyclische leven: ‘Leven en dood, opkomst en ondergang bestaan in Heraclitus' filosofie niet tegenover of naast elkaar, maar in elkaar. Het zijn tegenstellingen die één zijn in hun onderlinge verbondenheid en in hun evenwicht. Dood wordt aldus niet opgevat als het absolute einde maar veeleer als herstel, als voorwaarde voor het leven. Leven en dood vormen een ononderbroken keten van permanente vernieuwing.’Ga naar eind15. Leven en dood; een cyclisch proces, zoals de wingerd aan Lots huisje bij aankomst van Hova ‘welkend en bij plekken leeggenajaard was tot web’, terwijl bij zijn terugkeer de wingerd ‘botte langs de klinkermuurtjes’. Toen ze kwamen was het herfst, toen ze vertrokken lente. Bij hun aankomst ging Hova inspecteren of er nog wel rechtvaardigen in Sodom woonden, bij zijn terugkeer had hij gezien dat de stad gespaard kon blijven. | |||||||
Literatuur
|
|