inleiding een derde tijdperkje in tussen 1840-1848 en overschrijdt in haar verdere verhaal herhaaldelijk de gestelde tijdsgrenzen. Uitstapjes naar de achttiende eeuw of juist vooruit in de tijd worden niet geschuwd. Een goede thematische indeling had het verhaal dat Streng ons wil vertellen waarschijnlijk duidelijker kunnen maken.
Om de verwarring compleet te maken sluit Streng haar werk af met een ‘Analyse en vergelijking’. Hierin zet ze de twee periodes nog eens naast elkaar en vergelijkt deze met de periode die door Van Boven is onderzocht. Hoewel deze afsluiting waarschijnlijk de klap op de vuurpijl had moeten zijn, blijf je als lezer met veel vragen zitten. Het is te kort en oppervlakkig om het beeld dat het boek geeft te verduidelijken of te completeren. Vooral de als toegift bedoelde stukken waarin de in Nederland geventileerde ideeën in internationaal perspectief worden geplaatst en ook nog over de zogenaamde doorbraakgedachte (de sterk stijgende hoeveelheid en kwaliteit van vrouwelijke schrijvers die optreedt in de negentiende eeuw) wordt gesproken, zijn ondubbelzinnig verwarrend.
De gebrekkige structuur neemt niet weg dat het onderwerp waar Geschapen om te scheppen? over handelt zeker de moeite waard is. De behandeling van schrijfsters in het verleden blijft de gemoederen hevig bezighouden. Dit blijkt duidelijk uit het voorwoord van schrijfster Nelleke Noordervliet, die erop wijst dat de negentiende-eeuwse ideeën die door Streng aan het licht worden gebracht ook nu nog doorgalmen. Nog steeds geldt dat wat de schrijfster als vrouw siert (gevoeligheid en oog voor detail), haar literair minderwaardig maakt.
Streng heeft een omvangrijke inventarisatie gemaakt van opmerkingen in culturele tijdschriften over de rol van de vrouw en haar aandeel in het literaire leven. Naast citaten uit recensies van en over schrijvende vrouwen passeren een groot aantal uitingen over de vrouw als echtgenote en moeder de revue. Zo haalt men in de negentiende eeuw graag de Duitse schrijver en essayist Jean Paul aan, die vrouwen vergelijkt met glimwormpjes. Zoals de laatste ophouden te stralen als ze eieren hebben gelegd, zo verliezen vrouwen hun letterkundige en wetenschappelijke aspiraties als ze in het huwelijk zijn getreden. Eigenlijk was dit nog een vooruitstrevend idee, omdat er in ieder geval van uitgegaan werd dat de kunstzinnige wereld voor de vrouw toegankelijk was. Het volgende fragment uit een in 1821 door Willem Bilderdijk vertaald gedicht (van Don Estevan Manoel de Vilhegas) geeft een heel andere indruk:
Die veel uitgaat, hoort, en ziet, /
Blijft gewis zich-zelve niet; /
Maar eer 't iemand denkt of gist, /
Raakt de rust der ziel vermist: /
Langzaam neemt ze een plooitjen aan, /
Dat er nooit weer uit zal gaan. /
Het risico op een ‘plooitjen’ moet volgens velen tot een minimum beperkt worden en een ieder dient zijn dochter of vrouw dan ook angstvallig binnen te houden. Geleerde vrouwen worden vanuit dit standpunt niet zozeer gezien als een uitzondering, maar eerder als een natuurramp.
Deze ongelijkheid van de seksen, die nu wat krampachtig overkomt, krijgt naast bijbelse gronden - de vrouw is geschapen uit een rib van de man en dus aan deze ondergeschikt - in het begin van de negentiende eeuw ook een natuurlijke, biologische verklaring. Van deze zogenaamde geslachtskaraktertheorie, wordt in het boek niet veel meer gezegd dan dat zij op achttiende-eeuwse ideeën van Kant en Rousseau gebaseerd is. Waar Streng de nadruk op legt, is de uitwerking van deze theorie: de man krijgt in deze wetenschappelijke benadering de bijvoeglijke naamwoorden actief en rationeel tot zijn beschikking, terwijl de vrouw het met emotioneel en passief moet doen. Deze ideeën hebben grote invloed gehad op de behandeling van schrijvende vrouwen, want hoe moet je het werk bespreken van deze andersoortige wezens?
Vanwege de passieve, emotionele aard van de vrouw, verwacht men dat een schrijfster inzicht in het gevoelsleven van haar personages heeft en bovendien een goed oog voor detail bezit. Dit klinkt positief, maar direct hieruit volgt dat de dames, die immers instinctief te werk gaan, niet kunnen analyseren en abstraheren. Politieke romans zijn dan ook uit den boze, zo'n ingewikkelde materie des verstands gaat menig vrouwenhoofdje te boven. Verder mankeert het de vrouwen nogal eens aan een coherente stijl en onzedelijke zaken mogen zij niet behandelen, vanwege hun opvoedende taak. Op dit laatste punt werd werk van vrouwelijke schrijvers regelmatig afgekraakt, maar algemeen gold toch ook dat het ongepast was het werk van een vrouw te streng te beoordelen.
In de jaren veertig van de negentiende eeuw verandert dit voor korte tijd. Onder invloed van