tualisering van de moderne letterkundige neerlandistiek heeft het literaire tijdschrift als zelfstandig object van onderzoek allengs een prominente plaats gekregen. In dat proces vormen enige publicaties markante momenten. Ik beperk me hier tot de wetenschappelijke exploratie van literaire periodieken uit deze eeuw. Ondanks de vigerende mode verschenen in 1975 de eerste delen van de reeks ‘Literaire Tijdschriften in Nederland’, waarin het Critisch bulletin en De vrije bladen voor onderzoek werden ontsloten door bibliografische beschrijvingen, analytische inhoudsopgaven en verschillende indexen. Drie jaar later kwam Harry Scholtens boek over De gemeenschap uit. In 1986 publiceerde Siem Bakker, die in hetzelfde jaar promoveerde op Het woord, zijn verzameling korte profielen Literaire tijdschriften van 1885 tot heden, waarin van bijna zestig periodieken historische, theoretische en creatieve aspecten summier werden beschreven. Onder zijn redactie kregen in 1986 en 1987 vijf tijdschriften - Forum, Tirade, Barbarber, Het getij en Chrysallis - een uitvoeriger behandeling in de kwalitatief nogal wisselvallige deeltjes van de reeks ‘Monografieën van literaire tijdschriften’. Inmiddels is de conjunctuur voor het tijdschriftenonderzoek zodanig veranderd dat bijvoorbeeld het multidisciplinaire tijdschrift De gids het prachtige onderwerp kan zijn van het proefschrift De letterheren (1997) van Remieg Aerts.
Op de vraag wat zoal tijdschriften tot zulke bijzonder vruchtbare bronnen van onderzoek maakt, geeft het volgende citaat van Marita Mathijsen over letterkundige periodieken een duidelijk antwoord: ‘Welke van de moderne invalshoeken men ook kiest voor literair-historische analyses, het tijdschriftenwezen levert steeds adequaat onderzoeksmateriaal. Of men nu de poëtica in een tijdvak wil onderzoeken, of institutioneel onderzoek wil combineren met een studie naar de literaire velden, of men een begripsgeschiedenis wil schrijven, gender-studies uitvoert of de intertextualiteit onderzoekt, de tijdschriften blijken steeds voorop te lopen als er een verandering plaatsvindt. Daarom leveren ze vaak toegespitster onderzoeksmateriaal dan de literaire teksten zelf.’
Ook deze formulering is af komstig uit Ts., dat mede is opgericht door het bestuur van de aan het Huizinga-instituut gelieerde interdisciplinaire Projectgroep Tijdschriftstudies. In april en december 1997 kwamen respectievelijk het eerste en het tweede nummer uit van dit halfjaarlijkse periodiek. Het stelt zich ten doel een beeld te geven van de stand van het Nederlandse tijdschriftenonderzoek en een platform te zijn voor onderzoekers uit uiteenlopende onderzoeksgebieden. Ts. bevat naast artikelen ook signalementen en besprekingen van recent verschenen Nederlandse en buitenlandse publicaties. Boven dien wordt in de rubriek ‘Het archief’ aandacht geschonken aan een instelling waar zich voor de tijdschriftonderzoeker belangwekkend materiaal bevindt.
Op grond van de eerste twee afleveringen kan gesteld worden dat Ts. een goede indruk geeft van de diversiteit en veelzijdigheid van het actuele tijdschriftenonderzoek in Nederland. Het navolgende kan daarvan niet meer dan een korte impressie zijn. Het eerste nummer bevat vier artikelen. De bijdrage van Nop Maas is een methodologische reflectie op de praktische problemen die zich kunnen voordoen bij de omgang met tijdschriften. Tevens inventariseert hij desiderata in het tijdschriftenonderzoek. Ieme van der Poel hanteert in haar artikel het Amerikaanse feministisch-wetenschappelijke tijdschrift Signs (1975-1981) als bron voor een beschouwing over de receptie van het Franse feminisme in Amerika. Voor Titia Ram is het Engelse maandblad The Gentleman's Magazine (1731-1914) het object van onderzoek. Dit tijdschrift over allerhande onderwerpen werd het eerste succesvolle provinciale periodiek in Engeland. Op overtuigende wijze worden onder meer de institutionele factoren in kaart gebracht die van invloed zijn geweest op het welslagen van dit tijdschrift. Vermakelijk is het artikel van redacteur Mathijs Smit over Hollandia, een weekblad voor Nederlanders in den vreemde (1897-1901), waarvan de latere oprichter van De Wereld bibliotheek Leo Simons de drijvende kracht was. Smit laat zien hoe de redactie de door haar nagestreefde onpartijdigheid verzaakte door enerzijds het Britse imperialisme in de Boerenoorlog met onze Zuid-Afrikaanse ‘stamgenoten’ te hekelen en anderzijds Van Heutz' hardhandige koloniale oorlog tegen de bevolking van Atjeh in Nederlands-Indië te verdedigen. Deze paradox werd gemotiveerd door de omstandigheid dat de Boeren een zekere mate van beschaving hadden, terwijl de Atjehers iedere beschaving misten. ‘Het archief’ is gewijd aan het Haagse Museum Meermanno-Westreenianum, en het daarin opgenomen Museum van het Boek.
De vier artikelen van het twee-