gaven naast praktische reisadviezen ook allerlei typeringen van Europese volken. De auteurs van deze reistraktaten schreven meestal niet vanuit hun eigen ervaring, maar ontleenden, vertaalden of schreven vaak letterlijk van elkaar over. Hierdoor bestonden er verschillende teksten met vergelijkbare typeringen van Europese naties. De mate waarin een auteur varieerde, was wel gebonden aan vaste referentiekaders, waarvan de bijbel er een was. De Hollanders komen er met hun vechtersmentaliteit (‘In de oorloge de duytsch geen andere sal wijcken’) en hun boersheid (‘De Duytsch onnoosel plomp’) niet al te best vanaf. Dit negatieve imago van de noorderling werkt Meijer Drees op heldere wijze uit in een paragraaf over het klimaat-theoretische referentiekader. Uit de medische verhandeling van Van Beverwijck blijkt het grote belang van de klimaattheorie voor de Europese beeldvorming. Volgens deze theorie waren de atmosferisch-fysische omgevingsfactoren van de noordelijke, zuidelijke en middenzone van invloed op de bevolking en haar fysieke, geestelijke en morele talenten en eigenschappen. Deze denkwijze ging terug op twee klassieke medici, Hippocrates en Galenus. Door deze klimaattheorie ontstond een duidelijke tegenstelling tussen noord en zuid. De noorderlingen werden gekwalificeerd als weinig verstandelijk getalenteerd, strijdbaar en drankzuchtig en de zuiderlingen als listig, sober en wellustig. De noord-zuid oppositie loopt als een rode draad door het boek. De typische noord-zuid kenmerken blijken steeds weer de zelfbeelden en reputaties van de Europeanen te bepalen. Het belang en de herkomst van de klimaattheorie wordt in dit zinvolle, inleidende hoofdstuk overtuigend gedemonstreerd.
In de twee volgende hoofdstukken staan de Hollanders en hun zelfbeeld centraal. Het beeld dat de Hollanders van zichzelf hadden, wordt geschetst aan de hand van een jeugdwerk van Hugo de Groot Parallelon Rerum - publicarum (‘Vergelijking van Republieken’) uit 1602, dat de meest complete verzameling van Hollandse zelfbeelden biedt. Ook De Groot conformeert zijn ideeën aan de klimaattheorie. Hij vergelijkt de eigenschappen van de Hollanders met die van de Bataven. In zijn uitvoerige betoog komen een aantal van de eigenschappen en kwaliteiten van de Hollanders naar voren: de aangeboren vrijheidszin, dapperheid en eenvoud en de nog steeds toenemende schranderheid. Ongunstige eigenschappen, zoals drankzucht en botheid, worden door hem gerelativeerd. Het imago van de botte, boerse Hollander bleef desondanks een grote rol spelen en leverde het diersymbool van de koe op, dat ook stond voor de rijkdom en welvaart Republiek. Tijdens de Opstand tegen Spanje werd ook de leeuw, symbool voor het dappere strijdbare vaderland, in de beeldvorming geïntegreerd. De in deze hoofdstukken geschetste Hollandse voorstellingen van welvaart en roem blijken diep te zijn geworteld in een Bataafs-Hollands verleden.
De hoofdstukken vier en vijf gaan over beeldvorming tijdens oorlogssituaties. De Tachtigjarige Oorlog en de Engelse zeeoorlogen waren van grote invloed op de beeldvorming in de oorlogspropaganda die gericht was op het zwart maken van de vijandige natie. In de Hollandse bronnen over Spanje (reisgeschriften en toneelteksten) die voor dit onderzoek werden gebruikt, worden de Spanjaarden voornamelijk getypeerd door hooogmoed en wreedheid. De zogenaamde ‘Zwarte legende’, de benaming voor het geheel van teksten met uitgesproken vijandbeelden van Spanje, bepaalde tot ver in de negentiende eeuw het imago van Spanje in Europa. Dit werd in Nederland ook sterk geactiveerd door de Spaanse veroveringen in Amerika. De reputatie van de Spanjaarden was die van een hebzuchtig, wreed, onderdrukkend volk dat een wereldheerschappij wilde vestigen. Het diersymbool dat de Spanjaarden illustreerde, was dat van varken of zwijn. De voorstelling die de Spanjaarden van de Hollanders hadden, sluit aan bij de internationaal verspreide reputatie van de inwoners van de Republiek: ze zijn opstandig, drankzuchtig en lichtgelovig. Opvallend is dat na de Vrede van Munster van Hollands-Nederlandse zijde de vijandige beeldvorming afneemt. Naast de oude bekende ‘zuidelijke’ gebreken is er weer plaats voor enige bewondering voor de Spanjaarden.
In de eerste Engelse handelsoorlog blijkt de voorstelling die de Engelsen hebben van de Hollanders eveneens aan te sluiten op de oude en internationaal bekende beelden van drankzucht en botheid. De Engelse oorlogspropaganda buit de klimaattheorie verder uit door het laagland Holland als een koud en stinkend moeras af te spiegelen. Dit gaf samen met de moreel lage status van de Hollanders de mogelijkheid om hen voor te stellen als amfibische wezens: kikkers en padden, die voornamelijk werden gekarakteriseerd als domme, hoogmoedige en ondankbare dieren.
De Hollandse ideeën over de