De heilige Antonio
Iedere keer als ik een boek van Arnon Grunberg lees, heb ik de eerste honderd bladzijden de slappe lach, en alles wat erna komt kan me met geen mogelijkheid nog boeien. Met frisse moed begon ik daarom aan het boekenweekgeschenk De heilige Antonio dat slechts 96 bladzijden telt. Een slimme zet trouwens, dat geschenk van de CPNB; hele volksstammen spoeden zich één week per jaar naar de boekhandel in plaats van naar de bibliotheek om f 19,50 te besteden teneinde een gratis boek mee naar huis te nemen. Of ze het lezen is een tweede. Vooral de naam van de auteur moet de massa's naar de winkel trekken: Adriaan van Dis, Renate Dorrestein, A.F.Th.
van der Heijden en Leon de Winter waren al aan de beurt. Hella Haasse zelfs al drie keer. Een klein gokje: Connie Palmen zal de volgende zijn. Als de I.M.-storm is gaan liggen, kan zij zich op gaan maken voor het volgende circus.
De naam van de auteur was vroeger geheel onbelangrijk voor de aantrekkingskracht van het boekenweekgeschenk. Veertig jaar geleden werd het geschenk anoniem gepubliceerd en voorzien van een supplement: een lijst namen van mogelijke auteurs. ‘Aan dit Geschenk, dat tijdens de Boekenweek door de boekverkoper wordt aangeboden aan de kopers, die f 4.50 of meer contant aan boeken besteden, is wederom een prijsvraag voor het publiek verbonden. De lezer wordt nl. gevraagd vast te stellen door wie deze novelle geschreven is.’ Een quiz dus, en lezen zou men. In deze goede oude tijd kwamen de extra portokosten - 10 cent bijplakken - terecht in het Pensioenfonds van de Vereniging van Letterkundigen. Maar laten we Grunberg niet vergeten, de jongste geschenkschrijver in de 63-jarige geschiedenis van de Boekenweek.
Op pagina zestien van De heilige Antonio doet een oude bekende zijn intrede, Ewald Stanislas Krieg. Niet als ik-figuur dit keer, maar als figurant. Vol walging wordt hij geobserveerd door de twee ik-personages, liever gezegd het wij-personage, Paul en Tito Andino. Krieg is een van de vele aanbidders van hun moeder Raffaela, maar onderscheidt zich omdat zij ditmaal echt verliefd is. Voor de afkeer van de broers lijkt Grunberg geput te hebben uit brieven die de schrijver over zichzelf mocht ontvangen en waaruit hij met ongegeneerd genoegen citeerde in zijn column ‘Yasha’ in de VPRO Gids. ‘“Mooi is-ie niet.” “Eerder lelijk,” zei Tito. “Als hij niest komt er snot uit zijn mond.” “En dat blijft dan op het tapijt liggen,” zei Paul. “Hij bijt nagels,” zeiden we. “Hij gebruikt smerige aftershave.” “Hij heeft een rooie neus.” “Hij houdt niet echt van je.” “Hij maakt zijn brilleglazen niet schoon.” “Je weet niets van hem.” “Hij zegt het tegen iedereen.” “Hij heeft geen brede schouders.” Wat we ook zeiden, Raffaela keek ons lachend aan. En ze zei: “Ik ben verliefd.”’
Ewald Stanislas Krieg lijkt in meer op Arnon Grunberg. Hij is een 26-jarige, schlemielige jongeman met krullen die zich in New York bezighoudt met duizendeneen beroepen. Hij heeft geld genoeg omdat hij het in zijn eigen land goed doet als schrijver. ‘“Hij werkt aan een nieuwe roman,” zei Raffaela. Allebei staarden we naar dat kleine mannetje. We konden het niet geloven. Dat hij ook maar een letter zou kunnen schrijven die de moeite van het lezen waard was.’
Een schrijver die dat over zichzelf schrijft, heeft een bizarre vorm van lef. En tegelijkertijd verwart hij de lezer, die inmiddels bijna op de helft van de novelle is aanbeland. ‘Wat u leest, is de moeite van het lezen niet waard.’ Tussen zijn oraties van zelfspot komt Grunberg nog aan een ander thema toe: passie. De broers worden niet alleen geconfronteerd met de afschuwwekkende Ewald Stanislas Krieg, maar ook met de mooie