Vooys. Jaargang 16
(1998)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Bedrieger in het land der blinden
| |
Een fantast in oorlogstijdWie was Friedrich Weinreb? Hij werd in 1910 geboren in Lemberg, onderdeel van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie die aan het einde van de Eerste Wereldoorlog ineen zou storten. Weinreb zou de ineenstorting niet meemaken. Het joodse gezin Weinreb was reeds in 1916 naar Nederland vertrokken en vestigde zich in Scheveningen. Weinreb studeerde economie aan de Nederlandse Handelshogeschool in Rotterdam en deed in 1938 doctoraalexamen. Hij schreef nadien regelmatig voor het nog altijd bestaan- | |
[pagina 33]
| |
de tijdschrift Economisch-Statistische Berichten en werkte tevens aan een dissertatie. De oorlog belemmerde zijn promotie. Althans, dat wilde hij zijn omgeving doen geloven. Zijn leermeester Jan Tinbergen (in 1969 winnaar van de nobelprijs economie) drong keer op keer aan op inzage in het beloofde manuscript, maar Weinreb verzon allerlei uitvluchten: nu eens waren delen van het manuscript door brand verloren gegaan, dan weer was er sprake van diefstal. Tot een promotie kwam het niet - maar wel was, nog ‘in het klein’, de fantast Weinreb geboren. Die zou tot volle wasdom komen in de oorlog, die Weinreb zoals veel joden in Nederland, overviel. Toch leek Weinreb beter voorbereid op de gruwelen die zouden komen dan zijn lotgenoten. Dat had enerzijds te maken met zijn Oost-Europese achtergrond: als Oost-Europese joden was de familie Weinreb ‘vertrouwd’ met antisemitisme. Anderzijds sloot Weinrebs karakter haast naadloos aan bij de tijdens de bezetting heersende mentaliteit. In die onoverzichtelijke tijd moesten joden varen op eigen, onzeker kompas. Een sterke verbeeldingskracht kon daarbij van dienst zijn. Weinreb beschikte over die verbeeldingskracht. Maar ook en vooral over een ziekelijke fantasie en overmatige eigenwaan. Deze zouden andere joden fataal worden. De Duitse bezetter zette de joden na de bezetting van Nederland in mei 1940 al snel klem. Joden werden geweerd uit openbare gelegenheden en uit overheidsdienst ontslagen. Ook Weinreb ondervond deze maatregelen. In november 1941 werd hem ontslag verleend door zijn toenmalige werkgever, het Nederlands Economisch Instituut. Vrijwel onmiddellijk begon Weinreb met de activiteiten, die na de oorlog zoveel stof zouden doen opwaaien. Hij was altijd al een man van aanzien geweest in de joodse gemeenschap van Scheveningen. Hij trad vaak op als onbezoldigd ‘geestelijk’ adviseur, die leden van de joodse gemeenschap van advies diende inzake persoonlijke en zakelijke problemen. De ‘adviseur’ liet eind 1941 zijn rijke fantasie werken. Hij deed het voorkomen alsof hij toestemming van een hooggeplaatste Duitser had om een emigratielijst samen te stellen. Joden die tegen betaling op die lijst waren geplaatst, werden (tijdelijk) vrijgesteld van emigratie. De toeloop was enorm. Om zijn geloofwaardigheid kracht bij te zetten, fabriceerde Weinreb een brief van een zekere ‘generaal Von Schumann’ - een figuur die louter aan zijn fantasie ontsproten was. Daarmee hield het bizarre spel niet op. Weinreb, die geen enkele medische opleiding had genoten, gaf zich uit voor arts en onderwierp de mensen die hun toevlucht hadden gezocht tot de Weinreb-lijst aan een medische keuring. ‘Dokter’ Weinreb toonde daarbij een opvallende voorkeur voor de geslachtsdelen van jonge vrouwen. Er is veel ge speculeerd over de handelswijze van Weinreb. Nooit is helemaal duidelijk geworden waarom hij eigener beweging de Weinreb-lijst opstelde. Volgens W.F. Hermans begon hij daarmee ‘om zich gewichtig te maken, om geld te verdienen en om mooie vrouwelijke lijstkandidaten te betasten’.Ga naar eind5. Die verklaring lijkt juist, zeker als de volgorde van motieven in acht wordt genomen. Want Weinreb heeft zich eerst en vooral gewichtig willen maken, zo betoogt Regina Grüter overtuigend. Zij verklaart zijn gedrag uit zijn onzekere bestaan tot dan toe. Als Oost-Europese jood had Weinreb zich voor de oorlog niet zonder moeite een positie verworven in de Nederlandse samenleving. Met de Duitse inval in ons land dreigde hij een paria te worden. Hij moest machteloos ondergaan dat hij werd ontslagen en diende (als jood) rekening te houden met vervolging. In die omstandigheden hield hij zich staande door de werkelijkheid en zijn omgeving te manipuleren. ‘Het manipuleren van mensen om zich heen, maar vooral van zijn innerlijke werkelijkheid, gaf hem het gevoel zichzelf en de omstandigheden meester te zijn. Toen onzekere tijden aanbraken en daarmee de machteloosheid bij de joodse bevolking en bij hemzelf actueel werd, probeerde hij met het uitoefenen van psychologische macht zichzelf ook echte macht toe te eigenen’.Ga naar eind6. | |
Prooi voor de nazi'sHet riskante spel van Weinreb duurde ruim negen maanden. Op 11 september 1942 werd hij door de nazi's gearresteerd. De reden daarvoor is nooit opgehelderd. Na de oorlog heeft Weinreb beweerd dat hij zou zijn verraden door het joodse meisje Bep Turksma - een naam om te onthouden. Het doek leek voor Weinreb gevallen: de Sicherheitsdienst (SD) zou hem, zoals altijd in dergelijke gevallen, naar een concentratiekamp sturen. Maar Weinreb wist ook de nazi's te misleiden. Evenals zijn joodse lotgenoten kregen de nazi's ‘generaal Von Schumann’ voorgespiegeld. Die zou hem, Weinreb, toestemming hebben gegeven joden vrij te stellen voor deportatie. Het verhaal sloot wonderwel aan bij de belevingswereld van de SD. Er was al vaker sprake van verraad geweest in de Duitse | |
[pagina 34]
| |
gelederen. Zou de ‘hooggeplaatste generaal Von Schumann’ zo'n verrader zijn? Om daar achter te komen werd Weinreb vrijgelaten. Hij diende als lokaas om ‘generaal Von Schumann’ te pakken te krijgen en werd nauwlettend in de gaten gehouden. Zijn vrijlating droeg sterk bij aan zijn prestige in de joodse gemeenschap. Wie nog twijfelde aan de verhalen van Weinreb over zijn contacten met hooggeplaatste nazi's, was nu overtuigd. Want een jood die midden in de oorlog vrijgelaten werd - dat was een unicum. Weinreb zat echter in een zeer lastig parket. Bedroog hij eerst alleen zijn lotgenoten, nu moest hij ook de nazi's om de tuin leiden. En dat was aanzienlijk lastiger. Ongeduldig informeerde de SD naar ‘generaal Von Schumann’. Om de leugen vol te houden, moest Weinreb wel met iemand op de proppen komen. Hij dacht slim te zijn. Hij zou ‘generaal Von Schumann’ niet tonen (hoe kon hij ook?) maar een ‘tussenpersoon’ naar voren schuiven. Die tussenpersoon was een louche figuur uit de onderwereld, een vage kennis die voor het destijds vorstelijke bedrag van tienduizend gulden bereid was dit klusje op te knappen. Maar al bij het eerste verhoor viel de man door de mand. Op 19 januari 1943 werd Weinreb opnieuw gearresteerd. Ditmaal waren de gevolgen ernstiger - niet eens zozeer voor Weinreb, als wel voor zijn joodse lotgenoten. Weinreb was nu een willoze prooi in handen van de nazi's, die een slim spel met hem speelden. Hij werd gevangengezet in het beruchte ‘Oranjehotel’ (een gevangenis die zo werd genoemd omdat er veel verzetsstrijders waren opgesloten) in Scheveningen en kreeg de opdracht celspionage te bedrijven voor de nazi's. In ruil voor een luxe leventje in de gevangenis moest Weinreb andere gevangenen uithoren. Het leidde tot de dood van verschillenden van hen. Overigens hadden de Duitsers zijn vrouw en kinderen in die tijd afgevoerd naar het concentratiekamp Westerbork, zodat Weinreb extra onder druk stond om te doen wat hem werd opgedragen. Intussen werd de ‘troefkaart Weinreb’ door de SD op nog een andere manier uitgespeeld. De opnieuw vrijgelaten Weinreb moest een nieuwe lijst opstellen. Het doel van de SD was duidelijk: joodse onderduikers moesten uit hun schuilplaatsen gelokt worden om op transport te worden gesteld. Om geloofwaardig te lijken, werd de lijst ook opengesteld voor al gearresteerde joden. Zo konden bewoners van het kamp Westerbork zich op de lijst laten plaatsen in de (ijdele) hoop naar Portugal te kunnen uitwijken. Maar afgezien van joden die zich in het concentratiekamp op de lijst lieten zetten, was het succes minimaal. De nazi's hieven de lijst dan ook na enkele maanden op. Nu dreigde echt gevaar voor Weinreb, die op 7 februari 1944 dan ook ijlings onderdook. Na de bevrijding werd Weinreb op grond van aanklachten vanuit de joodse gemeenschap gearresteerd. Door het Bijzonder Gerechtshof werd Weinreb aanvankelijk tot drieënhalf jaar gevangenisstraf veroordeeld. Het vonnis werd echter vernietigd door de Bijzondere Raad van Cassatie. Die oordeelde onder meer ‘dat de rechtsorde niet gedoogt, dat enig mens, in vertrouwen op eigen kunnen en naar eigen morele maatstaf aldus beschikt over leven en lot van anderen’ en veroordeelde Weinreb op 25 oktober 1948 tot de zwaardere gevangenisstraf van zes jaar. Dat vonnis was niet onomstreden. Kort na de oorlog was er al een eerste Weinreb-comité opgericht, dat de verdediging van Weinreb financierde. Het comité vond het ongehoord dat een jood terecht stond, terwijl het Nederlandse volk passief was gebleven toen de joden werden afgevoerd naar de concentratiekampen - een argument dat in latere jaren veelvuldig zou worden herhaald. Lang zou Weinreb niet gevangen zitten. In het kader van het vijftigjarig ambtsjubileum van Koningin Wilhelmina werd hem op 11 december 1948 gratie verleend. | |
Bedrieger en bedrogeneZonder de uiterst gecompliceerde oorlogsgeschiedenis van Weinreb is de latere Weinreb-affaire niet te begrijpen. Er school immers zowel een bedrieger in Weinreb als een bedrogene. De bedrieger Weinreb kon op grond van talloze verklaringen van slachtoffers al snel na de oorlog worden ontmaskerd en (tot tweemaal toe) worden veroordeeld. Maar er was, althans in de ogen van velen, ook een bedrogen Weinreb: de jood die niet alleen slachtoffer was van het nazi-regime maar ook nog in de steek gelaten werd door het passief toekijkende Nederlandse volk. In die omstandigheden moest Weinreb wel overgaan tot list om zijn huid en die van anderen te redden, zo verkondigden de verdedigers van Weinreb onmiddellijk na de oorlog. En Weinreb liet uiteraard niet na zijn positie als slachtoffer (die tot de positie ‘held’ zou uitgroeien) te benadrukken. Die twee elementen - Weinreb als bedrieger en als bedrogene - zouden de Weinreb-affaire bepalen. Regina Grüter beschrijft in haar proefschrift beide kanten uitstekend. Ze plaatst de handelwijze van | |
[pagina 35]
| |
[pagina 36]
| |
Weinreb in de oorlog tegen de achtergrond van de benarde positie waarin de joden kwamen te verkeren. Maar ze legt de nadruk op Weinreb als pathologisch leugenaar. Was zijn optreden tijdens de oorlog al in grote lijnen bekend dankzij het Weinreb-rapport, Grüter toont voor het eerst aan dat Weinreb ook gedurende zijn loopbaan ná de oorlog iedereen trachtte te misleiden met fantastische verhalen. Er was, met andere woorden, geen oorlog nodig om Weinreb tot oplichter te maken, zoals zijn verdedigers het wel vergoelijkend hebben doen voorkomen. Weinreb was, zoals dat heet, een geboren leugenaar. Na zijn vrijlating trachtte hij aan de kost te komen als economisch adviseur - maar ook nu deed de bedrieger van zich spreken. Hij werd verdacht van verduistering, zodat het hem goed uitkwam dat hij eind 1952 op voorspraak van zijn vooroorlogse werkgever Jan Tinbergen naar Indonesië kon vertrekken. Jan Tinbergens reputatie loopt onherstelbare schade op door het werk van Regina Grüter. Zij trekt geen harde conclusies over Tinbergen maar haar verhaal spreekt boekdelen: nobelprijswinnaar Tinbergen was een wereldvreemde man zonder een greintje mensenkennis. Wat Weinreb ook op zijn kerfstok had, Tinbergen steunde de man door dik en dun. Tot ergernis van W.F. Hermans, die Tinbergen omschreef als ‘Weinreb's zoetsappige leermeester’ en in het voorbijgaan (terecht) ook diens betekenis als economisch denker nogal relativeerde.Ga naar eind7. Over Weinrebs verblijf in Indonesië deed Grüter de vondst van haar leven. In archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken trof ze correspondentie van Weinreb aan. Weinreb, in Jakarta tot hoogleraar economie benoemd, chanteerde ambtenaren van het Ministerie met het verhaal dat hij onder druk stond van de Indonesische president Soekarno om showprocessen tegen aldaar verblijvende Nederlanders uit te lokken. Evenals tijdens de oorlog had Weinreb ook nu enige tijd succes met zijn bedrog. En ook nu speelde hij geraffineerd in op de omstandigheden. Er wáren namelijk spanningen tussen Nederland en Indonesië in de jaren vijftig en Nederlanders wérden bedreigd. Pas in 1957 werd het bedrog doorzien. Maar nog was de maat voor Buitenlandse Zaken niet vol. In 1958 werd Weinreb benoemd tot hoogleraar in Turkije. Ditmaal werd een andere obsessie Weinreb te machtig: hij vergreep zich aan Turkse studentes. Hij gebruikte de truc die hij ook in oorlogstijd al had gebruikt om zijn seksuele lusten te botvieren: hij gaf zich uit voor medicus. Het zou nóg een keer gebeuren - maar wel nadat Buitenlandse Zaken hem had laten vallen en Weinreb, in de jaren zestig, was teruggekeerd in Nederland. Van jongs af aan al religieus, had Weinreb zich in de loop der jaren ontplooid als een goeroe met een kleine schare van fanatieke bewonderaars, waaronder ook jonge vrouwen. Moesten zij geen medische keuring ondergaan? Zo gingen in 1966 in Vlaardingen twee van zijn volgelingen uit de kleren. Twee jaar later werd Weinreb voor de zogenaamde ‘Vlaardingse zaak’ tot vier maanden gevangenisstraf veroordeeld. Om zijn straf te ontlopen, vertrok Weinreb hals over kop naar het buitenland. Hij vestigde zich in Zwitserland. Op veilige afstand zag hij hoe een affaire rond zijn persoon ontstond. En hij schroomde niet olie op het vuur te gooien om de toch al vlammende emoties hoog te doen oplaaien. | |
Het oordeel van PresserDe grote affaire rond Friedrich Weinreb begon met de publicatie van Pressers Ondergang in 1965. Pressers studie over de ‘vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom’, zoals de ondertitel luidt, raakte een gevoelige snaar bij het grote publiek. In 1965 was dat rijp voor de confrontatie met het feit dat in Nederland 100.000 van de 140.000 joden tijdens de oorlog waren gedeporteerd en vermoord. De pers was overwegend lovend over Pressers werk, maar historici plaatsten al snel kritische kanttekeningen. Presser zou zich teveel hebben laten leiden door zijn eigen emoties. Bovendien zou hij de lezer alleen de oorlogsgeschiedenis voorschotelen, zonder te vertellen wat er aan de oorlog voorafging en wat er na gebeurde.Ga naar eind8. Het boek lijkt, zoals dat heet, ‘met bloed’ te zijn geschreven. Soms doopte Presser de pen in gal. Dat gebeurde toen hij over Weinreb schreef. Presser klaagde via Weinreb in feite de Nederlandse samenleving aan. Weinreb zou tot zondebok zijn verheven om het falen van niet-joods Nederland te verdoezelen. Nu dankzij het grondige onderzoek van Regina Grüter bekend is dat Weinreb zijn hele leven een aartsleugenaar en fantast is geweest, hebben sommige recensenten gemeend de messen te moeten slijpen en Presser aan het spit te rijgen. Zo oordeelde de gepensioneerde journalist en aspirant-historicus Jan Kuijk naar aanleiding van Grüters proefschrift onbarmhartig dat Presser een slecht historicus was. Iets, zo voegde Kuijk er parmantig aan toe, dat hij altijd al had geweten: ‘Ondergang is dus niet alleen (ik geef mijn eigen, al dertig jaar gekoesterde mening) onleesbaar door het pretentieus gekoketteer met de literatuur en | |
[pagina 37]
| |
mooischrijverij, maar moet nu ook nog eens het wetenschappelijk vagevuur verduren’.Ga naar eind9. Dat is te kort door de bocht. Natuurlijk, Pressers werkwijze wàs slordig en hij oordeelde lichtvaardig en onkritisch over Weinreb. Maar Ondergang blijft, bij alle kritiek die mogelijk is, een boek dat de lezer meer dan andere, klinische studies over de holocaust duidelijk maakt welk drama zich hier heeft afgespeeld, en dat is geen geringe verdienste. Pressers oordeel over Weinreb was op zichzelf onvoldoende voor een affaire. Om die te laten ontstaan was Renate Rubinstein nodig. De Vrij Nederland-columniste las Pressers boek en was gegrepen. Zij zocht Weinreb op, was aanvankelijk van plan over hem te schrijven, maar spoorde Weinreb aan zijn verhaal op papier te zetten toen ze hem had horen vertellen. Ook de altijd kritische Rubinstein was ontvankelijk voor de sluwe charme en overtuigingskracht van Weinreb. Weinrebs relaas over zijn belevenissen mondde uit in de driedelige serie Collaboratie en verzet, waarvan het eerste deel - Het land der blinden - in 1969 verscheen. Nu Weinreb is ontmaskerd als leugenaar, hoort men historici en letterkundigen weleens beweren dat Collaboratie en verzet nog steeds gelezen moet worden. Niet als geschiedwerk maar als roman. De jurist en historicus Lambert Giebels bijvoorbeeld hield na het verschijnen van Grüters proefschrift staande: ‘Ik ken geen boek dat zo trefzeker de dagelijkse sfeer in de oorlog oproept. (...) Collaboratie en verzet verdient door de huidige generatie te worden gelezen’.Ga naar eind10. Grüter geeft een neutrale beschrijving van het werk en onthoudt zich van een oordeel. Eerder al beschreef ik het boek als ‘hier en daar spannend, vaker langdradig en vooral: altijd rancuneus’ - een oordeel dat ik ook na (gedeeltelijke) herlezing staande houd.Ga naar eind11. Vooral Weinrebs zelfverheerlijking en permanente kritiek op zijn tegenspelers in oorlogstijd hadden zijn sympathisanten aan het denken moeten zetten. | |
Tijl Uylenspiegel in het land van burgers en barbarenDe vraag klemt dus temeer waarom Rubinstein zo klakkeloos achter Weinreb aanliep. Grüter komt met een aannemelijke, psychologiserende verklaring: zij leed onder een schuldgevoel omdat haar joodse vader in 1940 werd gearresteerd. Rubinstein, toen elf jaar oud, was van de arrestatie getuige. Grüter citeert een artikel dat Rubinstein in mei 1965 schreef in het tijdschrift Avenue. Daarin berichtte Rubinstein over haar irrationele, maar daarom niet minder heftige schuldgevoel: ‘Waarom deed ik niets? (...) De gedachte dat ik, een paar straten verder, bij de Gestapo zou binnenlopen, maakte mij misselijk van angst. Joden zou dat trouwens toch niet geholpen hebben, dat wist ik wel, maar mijn onvermogen iets te ondernemen kwam mij als lafheid voor’.Ga naar eind12. Daarbij kwam dat Rubinstein dreef op de golven van de roemruchte jaren zestig, die in het teken stonden van verzet tegen het ‘klootjesvolk’, tegen ‘de regenten’ - kortom, tegen de autoriteiten van die dagen. Weinreb leek een uitstekend voorbeeld om na te volgen. Uit zijn memoires komt hij naar voren als een ernstig bedreigde eenling, die de Duitse moloch met list en bedrog wist te misleiden. Of, zoals Renate Rubinstein in de verantwoording bij het eerste deel van Collaboratie en verzet schreef: Weinreb was ‘een lichtpunt van fantasievolle intelligentie, een Tijl Uylenspiegel in het land van burgers en barbaren’. Haar enthousiasme voor Weinreb droeg ze, zo toont Grüter aan, over op de bekende provo Roel van Duijn. Deze reisde zelfs af naar Zwitserland om zich door Weinreb te laten voorlichten over diens ‘geweldloos verzet’ tijdens de oorlog. Weinreb had ‘de mogelijkheid van pseudo-collaboratie’ laten zien - een voorbeeld dat navolging verdiende. Zag Van Duijn in Weinreb een lichtend voorbeeld, verder ging zijn belangstelling niet. Ook anderen toonden zich enthousiast over Weinreb. Het waren merendeels opportunisten, die geen weerstand konden bieden aan de geest van ‘verzet’ die in de jaren zestig en zeventig heerste. Ze waren onder de indruk van ‘opinieleiders’ als Renate Rubinstein, wier talent alom werd erkend. Ze bemoeiden zich slechts kort met de affaire en trokken zich geruisloos en zonder kleerscheuren terug toen het tij zich tegen Weinreb begon te keren. Als voorbeeld van zo'n opportunist mag de historicus Maarten Brands gelden. Brands, later hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en destijds medewerker van Presser en vriend van Renate Rubinstein, oordeelde in een recensie dat het tijd was om Weinreb recht te doen. Maar toen de algemene opinie over Weinreb veranderde, deed Brands er het zwijgen toe. Aad Nuis behoorde niet tot die opportunisten. Maar uitgerekend Nuis wordt door de critici sinds de publicatie van Grüters proefschrift hardnekkig achtervolgd met het verwijt van opportunisme. Zo schreef de journalist Gerard Mulder: ‘Blijkens het feit dat de ooit zo anti-autoritaire Nuis nu alweer bijna vier jaar als staatssecretaris tegen de macht aanschurkt, zullen we het er maar op houden dat hij een man van | |
[pagina 38]
| |
(modieuze) uitersten is met een goede antenne voor de tijdgeest’.Ga naar eind13. Mooi geschreven, maar faliekant onjuist. Want Nuis is in de Weinreb-affaire bepaald geen windvaan gebleken die met alle winden meewaait. Integendeel, de voormalig echtgenoot van Renate Rubinstein was (en is) een echte gelovige van Weinreb. Nuis leerde Rubinstein kennen bij het roemruchte tijdschrift Propria Cures. Ook nadat het huwelijk was beëindigd, bleef hij innig met haar bevriend. Zo innig, dat hij Rubinstein assisteerde bij de uitgave van Weinrebs memoires. Hij schreef een nabeschouwing bij het werk, waarin hij schande sprak van de veroordeling van Weinreb na de oorlog en opriep tot rehabilitatie. Nuis' analyse, zo toont Grüter fijntjes aan, was zwak onderbouwd. Hij had geen inzage gekregen in het strafdossier dat na de oorlog over Weinreb was aangelegd. En juist dat strafdossier bevatte allerlei belastende verklaringen over hem. Nuis achtte het strafdossier echter niet van al te groot gewicht. Hij meende genoeg documentatie over Weinreb onder ogen te hebben gekregen - een opvatting die hem nog zou opbreken. De bluf waarmee Nuis en Rubinstein opereerden, had aanvankelijk succes. Velen drongen aan op eerherstel voor Weinreb. Toch waren er enkelingen die argwaan koesterden. Allereerst Henriëtte Boas, een joodse classica die de oorlog in Engeland had doorgebracht en tijdens de eerste naoorlogse jaren in Israël verbleef. Boas' rol tijdens de affaire wordt uitstekend weergegeven door Grüter. Boas kende veel mensen in de joodse gemeenschap. Na de publicatie van de memoires werd haar door verscheidene slachtoffers van Weinreb verteld dat deze zijn eigen, kwalijke rol had verdraaid. Ze vond Collaboratie en verzet, zo vertelde ze mij na het verschijnen van Regina Grüters proefschrift, ‘een fascinerend boek. Maar ik vroeg me wel af: hoe kan hij zich na 25 jaar al die details nog herinneren? Ik las dat toen al met enige scepsis’.Ga naar eind14. Haar scepsis werd nog versterkt door het feit dat Renate Rubinstein de memoires redigeerde. Boas heeft het nooit zo op Rubinstein gehad. Ze vond haar egocentrisch en leugenachtig. Omgekeerd had Rubinstein de grootste minachting voor Boas. Terwijl Rubinstein de show stal als de flitsende columniste Tamar in Vrij Nederland, doceerde Boas jarenlang klassieke talen op een middelbare school. Reden waarom Rubinstein haar onder meer zou uitmaken voor ‘babbelende schooljuffrouw’. Maar de babbelende schooljuffrouw kende haar zaken uitstekend. Ze stuurde talloze brieven en artikelen naar diverse kranten en weekbladen - bijdragen die, zoals Grüter schrijft, getuigden ‘van een liefde voor de feiten’.Ga naar eind15. | |
Rubinstein, Hermans en de kwestie-TurksmaToch zou het tegengeluid van Boas niet op waarde zijn geschat als ze geen bijval had gekregen van W.F. Hermans. Anders dan Boas was Hermans niet speciaal in joodse kwesties geïnteresseerd. Hij stond aanvankelijk neutraal en zelfs welwillend tegenover Weinreb. Toen redacteur Sybren de Groot van De Gids Hermans op 5 december 1969 vroeg een recensie te schrijven over Collaboratie en verzet, antwoordde hij daar niet aan te beginnen. Weinreb liet hem nog onverschillig: ‘Ik ben er ten volle van overtuigd dat hij een zielige man is, pechvogel, zondebok, watje maar wil. Ik gun hem revisie, gratie, amnestie, alles’.Ga naar eind16. Maar in een vraaggesprek met Ischa Meijer, afgedrukt in Het Parool van 7 februari 1970, bleek hij toch zijn twijfels over Weinreb te hebben. Een maand later barstte de bom. Op 12 maart vond in Groningen een forumdiscussie plaats over Weinreb. Tegenover de verdedigers Rubinstein en Nuis namen de opponenten Boas en Hermans plaats. Rubinstein beging op deze avond de vergissing (of liever: streek) van haar leven. Ze werd vanuit de zaal aangevallen over een opmerkelijk punt in Weinrebs memoires: het ‘verraad’ van Bep Turksma. De teneur van de aanklacht: Turksma kon Weinreb helemaal niet hebben verraden. Rubinstein hield vol. Ze beweerde documenten onder ogen te hebben gehad van verhoren die Duitse politieambtenaren Turksma hadden afgenomen. Turksma zou toen (medio 1942) zijn doorgeslagen waardoor Weinreb werd gearresteerd. Tot verbijstering van Rubinstein stond Turksma zelf op en ontkende ooit zelfs maar van Weinreb te hebben gehoord voor het verschijnen van diens memoires in 1969. Hoe het Rubinstein die avond verder verging, vermeldt de geschiedenis niet. Turksma, Boas en vooral Hermans bleef dit zeldzame staaltje van bluf echter bij. En dat heeft Rubinstein geweten. Voor Hermans zou de Weinreb-affaire voortaan de ‘Turksma-affaire’ zijn. Hij zou Rubinstein tot haar dood achtervolgen met de eis Turksma haar excuses aan te bieden. Grüter komt met een plausibele verklaring van Hermans' steeds fellere strijd voor de rehabilitatie van Turksma. In die jaren werden Kamervragen gesteld over het functioneren van Hermans als lector fysische geografie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Beledigd door twijfel over zijn inzet nam Hermans in 1973 ont- | |
[pagina 39]
| |
slag en vertrok verbitterd naar Parijs. Sindsdien identificeerde hij zich steeds sterker met Turksma, die ook bloot zou hebben gestaan aan laster. Hermans was zichzelf van die identificatie welbewust, zo blijkt uit een brief die Grüter citeert.Ga naar eind17. Weinreb en vooral Rubinstein en Nuis werden een obsessie voor Hermans. Hij bleef maar hameren op het onrecht dat Turksma werd aangedaan en verzon een reeks scheldwoorden voor Weinreb die in de pers tegenwoordig dikwijls zonder bronvermelding worden overgenomen. Weinreb heette bij Hermans ‘Kuise Freek’, ‘Chassidische bellenblazer’ en ‘Frijderijk de Vrome’.Ga naar eind18. Nuis en Rubinstein werden met steeds zwaarder geschut bestookt. De Weinreb-affaire verzandde in haat en nijd, zeker nadat het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie een gezaghebbend rapport publiceerde, waarin niets heel bleef van Weinreb. De conclusie van de onderzoekers dat Rubinstein in de kwestie-Turksma eenvoudig had ‘gebluft’Ga naar eind19., was koren op de molen van Hermans. Dat Rubinstein en Nuis aanvankelijk oprecht geloofden in Weinreb, heeft Hermans eenvoudig niet kunnen geloven. Zijn voortdurende scheldpartijen hebben de stijfkoppigheid van Nuis en Rubinstein alleen maar versterkt, concludeert Grüter terecht. | |
Land der blindenNu moet worden gezegd dat Rubinstein Hermans' pak slaag wel verdiende. Want begrip voor Rubinsteins geloof in Weinreb (ze was een kind van haar tijd én van de oorlog) doet niets af aan de constatering dat ze zich ontpopte als leugenaar, die niet schroomde de weerloze Bep Turksma te belasteren zonder daar ooit op terug te komen. Ook de geringschattende manier waarop Rubinstein Henriëtte Boas telkens bejegende, werpt een schaduw over de reputatie van deze gevierde columniste. Daar komt bij dat ze nooit op het Weinreb-rapport is ingegaan. Hoogmoedig schreef ze slechts verdachtmakingen aan het adres van de onderzoekers. Nadien zou ze haar meedogenloze en egocentrische reputatie nog eens ten overvloede bevestigen door op te scheppen over haar relatie met de schrijver Simon Carmiggeit.Ga naar eind20. Aad Nuis wordt vaak in één adem genoemd met Rubinstein. Henriëtte Boas oordeelde dat Nuis altijd door Rubinstein ‘gebiologeerd’ is geweest.Ga naar eind21. Grüter is eveneens kritisch over de huidige staatssecretaris. Ze vraagt zich af ‘in hoeverre ijdelheid of ambitie van een literatuurcriticus met politieke aspiraties’ een rol heeft gespeeld bij het optreden van Nuis.Ga naar eind22. Ongetwijfeld kan die vraag bevestigend worden beantwoord. Nuis zal ijdel zijn geweest en kan politieke aspiraties hebben gekoesterd. Maar Nuis heeft tenminste de moeite genomen te reageren op het Weinreb-rapport, al had zijn reactie weinig om het lijf. Hij schreef een boek, waarin hij de onderzoekers Van der Leeuw en Giltay Veth vooringenomenheid tegen Weinreb verweet. Zijn beweringen werden door de onderzoekers echter op overtuigende wijze weerlegd.Ga naar eind23. Tot op de dag van vandaag maakt Nuis geen onderscheid tussen de twee ‘Weinreb-lijsten’ in de oorlog.Ga naar eind24. De eerste stelde Weinreb niet op om joden te verraden, maar het bewijs van het verraad van Weinreb na 1943 is zo overweldigend dat het onbegrijpelijk genoemd moet worden dat de staatssecretaris zo halsstarrig volhoudt. Het gemakzuchtige verwijt van de critici dat Nuis een opportunist is, houdt echter geen stand. De altijd pragmatische D66politicus is inzake Weinreb een gelovige tegen beter weten in. Dat kwam hem op een nieuwe terechtwijzing te staan van zijn oude opponenten Van der Leeuw en Henriëtte Boas.Ga naar eind25. Wat Nuis, afgezien van zijn geloof in Weinreb, vooral verweten mag worden is zijn trouw aan Renate Rubinstein. Nooit heeft Nuis zich gedistantieerd van Rubinsteins laster over Bep Turksma. Ook het proefschrift van Regina Grüter heeft Nuis dus niet op andere gedachten over Weinreb gebracht. Terwijl daarvoor toch alle aanleiding was. Grüter heeft namelijk voortreffelijk werk geleverd. Haar boek is gebaseerd op grondig onderzoek. En ze doet de hoofdrolspelers recht. Grüter heeft zelfs haar angst voor Renate Rubinstein en (in mindere mate) voor W.F. Hermans overwonnen en durft een enkele kritische kanttekening te plaatsen bij hun optreden. Ze plaatst de Weinreb-affaire tegen de achtergrond van het verzet tegen de gevestigde orde in de roerige jaren zestig. Weinreb werd hèt voorbeeld van de burgerlijke ongehoorzaamheid, van de rebel die zijn eigenzinnige weg in het labyrint van de macht ging. Dat beeld contrasteerde nogal met het nuchtere feit dat Weinreb zijn leven lang (dus niet alleen in de oorlog) een bedrieger van formaat was, die precies wist wat de omstanders wilden horen. Weinreb vond Nederland Het land der blinden. Dat was ook zo: tijdens de Duitse bezetting keken veel brave vaderlanders een andere kant uit als joden werden gedeporteerd. Maar de typering ‘land der blinden’ kan met evenveel recht worden gebruikt om de coterie rond Weinreb te beschrijven. Een coterie met | |
[pagina 40]
| |
Rubinstein en Nuis als voornaamste slippendragers. Keurig gemaand door de onkreukbare onderzoeker Henriëtte Boas. En heftig aangevallen door Koning Eenoog W.F. Hermans. Regina Grüter, Een fantast schrijft geschiedenis. De affaires rond Friedrich Weinreb. Amsterdam 1997. Uitgeverij Balans, f 59,50. Wim Berkelaar is historicus en redacteur van het Historisch Nieuwsblad. Hierin publiceerde hij eerder over de Weinreb-affaire. Daarnaast publiceerde hij onder meer over het existentialisme. |
|