Vooys. Jaargang 16
(1998)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
G. de Bay, een vrije vertaler of een kopiërend auteur?
| |
[pagina 25]
| |
naast hun eigenlijke beroep vertalingen produceerden.Ga naar eind4. Aan deze onderbelichte wereld van zeventiendeeeuwse vertalingen van Spaanse werken zal ik hier aandacht schenken. Aan de hand van de aan de vergetelheid onttrokken figuur van vertaler en auteur G. de Bay kan men een indruk krijgen van het gecompliceerde beeld dat zich achter de noemers ‘vertaling’ en ‘vertalers’ verschuilt. In hoeverre moeten we geloven dat een tekst een vertaling is wanneer deze als zodanig voorgesteld wordt? De Bay, wiens vertalingen tussen 1657 en 1696 het licht zagen, blijkt een interessant individu op wiens conto zowel een tiental vertalingen uit het Spaans staat als een drietal moeilijk te benoemen werken zonder auteursnaam. In twee van die drie gevallen wordt De Bay tegelijkertijd als ‘samensteller’ en vertaler opgevoerd. Maar wat hield dat samenstellen precies in? | |
Wie is G. de Bay?Deze G. de Bay confronteert ons met raadsels. Tot grote spijt van de huidige wetenschappers zijn vele vertalers, bij gebrek aan de meest elementaire biografica, in het schimmenrijk blijven ronddolen. G. de Bay, ook als G.D.B. aangeduid, is hier enigszins aan ontkomen. Zijn achternaam is bekend, maar waar zijn voorletter voor staat weten we niet. Verder is het niet zeker of er sprake is van een pseudoniem. In een artikel uit 1956 voorziet de hispanist Terlingen, de eerste die aan deze vertaler aandacht schonk, hem van een voornaam: Guilliam.Ga naar eind5. In het Gemeentearchief van Amsterdam vond Terlingen een document gedateerd op 4 november 1656, waarin melding wordt gemaakt van de ondertrouw in de Waalse kerk te Amsterdam tussen ene Guilliam de Bay en een zekere Haesje Houtmans. Guilliam bleek volgens het document een eenendertigjarige handelaar uit Harlingen te zijn en zijn vrouw een tweeëntwintigjarige Amsterdamse. Terlingen vertelt over zijn vruchteloze pogingen om via het Friese archief en het Amsterdamse Gemeentearchief meer gegevens te vergaren over De Bay en zijn familie. Desondanks meent hij dat de handelsactiviteiten van De Bay heel goed zijn kennis van de Spaanse taal en cultuur zouden kunnen verklaren. Of de genoemde Guilliam de Bay onze vertaler G. de Bay is, valt echter niet met zekerheid te bepalen, aangezien in de documentatie geen enkele verwijzing naar vertaalactiviteiten van Guilliam de Bay voorkomt. Wel sluit het jaar 1656 goed aan bij zijn oudst bekende werken waarover we beschikken, want die dateren uit de jaren 1657 en 1658. En dan is er nog een ander interessant gegeven. In het Album studiosorum 1575-1875 van de Leidse universiteit wordt een vierentwintigjarige rechtenstudent uit Leeuwarden vermeld met de naam Guilbertus Bay. Hij schreef zich op 10 mei 1659 in aan deze universiteit en in hetzelfde jaar verscheen bij Elseviers zijn Disputatio juridica inauguralis. Maar ook over deze kandidaat bezitten we geen verdere gegevens. Zou hij niet net zo goed in aanmerking kunnen komen als Guilliam? Boekhistorische bronnen bieden evenmin nieuwe gegevens over de vertaler/auteur. De met De Bay verbonden werken verschenen bij vijf verschillende boekverkopers uit Amsterdam. Van al deze boekverkopers bestaan helaas geen archieven en er zijn tot nu toe geen monografische studies aan hen gewijd, wat het zeer moelijk maakt om gegevens te vinden over hun activiteiten en hun relaties met onder meer auteurs, correctors, illustratoren en vertalers.Ga naar eind6. De publicatie van De Bays vertalingen beslaat een lange periode van bijna veertig jaar, vanaf 1657 tot 1696. De jaartallen onthullen niet veel over de ontstaanstijd van deze vertalingen, aangezien ze niet per se direct na vervaardiging hoeven te zijn uitgegeven. Van belang is het feit dat de vertaalinteresse van De Bay in Spanje lag. Alle vertalingen die op zijn naam staan, hebben betrekking op Spaanse werken en zijn rechtstreeks uit het Spaans afkomstig. Dit in tegenstelling tot het werk van vele andere Nederlandse collega's die het Frans als tussentaal benutten om Spaanse werken te vertalen. Het tiental vertalingen van De Bay is gebaseerd op werken van Miguel de Cervantes, Juan Pérez de Montalbán en Alonso Castillo Solórzano. Op de titelbladen of in het ‘aen de lezers’ van deze uitgaven staat altijd de naam van de Spaanse auteurs vermeld. Miguel de Cervantes was omstreeks 1660 reeds een bekend auteur in de Nederlanden. Vele van zijn Novelas ejemplares waren al vertaald en in 1657 was de vertaling van Don Quijote de la Mancha verschenen. Pérez de Montalbán was een succesvol toneelschrijver die beschouwd werd als de ‘zoon in de kunst’ van Lope de Vega. Castillo Solórzano was een populair auteur van schelmenromans, die door sommige geleerden gezien worden als ‘best-sellers’ van de zeventiende eeuw. | |
[pagina 26]
| |
Vermelding van een werk van De Bay in een advertentie uit de Amsterdamse Courant, waarin de begrippen ‘samengesteld’ en ‘vertaald’ beide voorkomen.
| |
Onzekerheid rond titelbladenEr zijn drie werken die ook met de naam van G. de Bay verbonden zijn maar waarvan het auteurschap niet duidelijk is: 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt en 't Pirinesche tooverhol (1658), 't Alderwonderlijkste Leeven en Bedrijf, van den doortrapten en kluchtigen Fielt, Bisschayer (1665) en Des werelds hel en vagevuyr, begrepen onder het leven van den Amsterdamschen Spanjaart (1696). Op de titelbladen van deze drie werken staat geen Spaanse auteur genoemd. In het geval van de eerste en de derde roman komt de beschrijving op het voorblad overeen: ‘t'samengesteldt en vertaelt door G. de Bay’, terwijl het tweede werk slechts met de woorden ‘nu eerst uyt 't Spaens vertaelt door G.D.B’ gepresenteerd wordt. De bestudering van titelbladen en voorredes is een zeer bruikbaar element om informatie over auteurs en vertalers te vergaren.Ga naar eind7. Het titelblad was het eerste contact van de lezer met een werk. Daar stond de titel en de auteur vermeld en bij vertalingen vaak de naam van de vertaler. In de voorredes werden allerlei uitspraken gedaan met het oog op het publiek. De nodige behoedzaamheid is vereist als het gaat om het bestuderen van deze onderdelen, en voornamelijk als het gaat om het voor waar aannemen van de daarin vermelde informatie. Het is een feit dat boekverkopers gebruik maakten van allerlei strategieën om de verkoop van hun uitgaven te bevorderen. Ze deinsden er bijvoorbeeld niet voor terug bepaalde feitelijke gegevens op titelbladen te vervangen door fictieve. Men denke bijvoorbeeld aan het in 1678 verschenen De americaensche zee-roovers. Een zeer interessant verhaal over de roofzuchtige handelingen van Engeland en Frankrijk tegen de Spaanse bezittingen in Amerika. Het is inmiddels bekend dat het uitgeversadres op het titelblad, te Keulen, niet klopt, want het boek werd te Amsterdam gedrukt en uitgegeven. Maar het is niet duidelijk waarom de uitgever deze | |
[pagina 27]
| |
kunstgreep heeft toegepast. Ook in het buitenland waren deze praktijken gangbaar. De specialist op het gebied van de schelmenromans, Van Gorp, vermeldt een Franse uitgave van een Spaanse schelmenroman waarin de naam van de echte auteur, Salas de Barbadillo, door die van Quevedo werd vervangen om de verkoop te stimuleren. Rond 1675 verscheen in Duitsland Der wunderbare Hund, een verhaal over een man die in een hond wordt veranderd. Het titelblad vermeldt dat de tekst uit het Pools in het Duits is vertaald door ene Cosmo Pierio Bohemo. Inmiddels is bekend dat de naam van de vertaler een pseudoniem is voor de echte auteur van het boek, een nu vergeten Duitse schrijver. Het zal duidelijk zijn dat men voorzichtigheid moet betrachten met de interpretatie van titelbladen.Ga naar eind8. | |
De drollige BisschayerVan de drie werken op naam van De Bay waarvan niet zeker is of hij de auteur is, wordt er één op het titelblad alleen omschreven als ‘vertaling’: 't Alderwonderlijkste Leeven en Bedrijf, van den doortrapten en kluchtigen fielt, Bisschayer, verschenen in 1665. Vier jaar later volgde een tweede en licht gewijzigde uitgave bij de boekverkoper Baltus Boeckholt: Het Leven en Bedrijf van de drollige Bisschayer bestaende in koddige Voorvallen aerdige Vryerijen, wonderlijke bejegeningen, en snaakse vertooningen. Zoals uit de titel af te leiden valt, worden hier de avonturen van een schelm uit het noorden van Spanje, een Biskajer, ten tonele gevoerd. In 1908 vermeldde Te Winkel in zijn Ontwikkelingsgang, in een hoofdstuk gewijd aan de schelmenroman, dat het origineel van deze uit het Spaans vertaalde roman hem niet bekend was. Hetzelfde gold voor het origineel van Den Amsterdamschen Spanjaart. In 1918 vertelde W. Davids, een van de eersten die zich bezighield met de relaties tussen de Spaanse en de Nederlandse letterkunde in de zestiende tot en met de achttiende eeuw, dat het hem ook niet gelukt was om de originelen te vinden. Hij voegde hier het volgende aan toe: ‘Vermoedelijk is De drollige Bisschayer een Nederlandsch namaaksel van de Spaansche schelmenromans, waarvan de auteur beweert, dat het uit het Spaans vertaald is, om er meer beteekenis aan bij te zetten’.Ga naar eind9. In het geval van dit werk is het moeilijk om, zonder het boek grondig te bestuderen, argumenten voor of tegen een mogelijk Nederlands auteurschap aan te voeren. De avonturen vinden plaats in Spanje en de personages zijn ook Spanjaarden. Alles lijkt op het eerste gezicht authentiek Spaans. De Spaanse maatschappij wordt op de korrel genomen, zoals gebruikelijk is bij de satirisch getoonzette Spaanse schelmenroman. Maar dit sluit niet uit dat het hier een bewuste navolging zou kunnen betreffen. De Bay had al in 1665 allerlei Spaanse werken vertaald en daarmee een zekere kennis van de Spaanse geografie en cultuur opgedaan. Het ‘aen de leser’ van de tweede uitgave, geschreven door boekverkoper Boeckholt, geeft extra informatie. Ten eerste staat er dat de vertaling van drie novellen van de bovengenoemde Montalbán in de roman ingevoegd zijn en de titels hiervan worden keurig genoemd. Verder wordt gezegd dat de rest van de stof afkomstig is ‘uyt de selve koken daer Duc de Albas Hondt uyt gekomen is’. Als 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt een werk van De Bay is, zou volgens deze mededeling De drollige Bisschayer ook uit zijn pen zijn gevloeid. Maar het probleem is dat deze mededeling van de boekverkoper ook andersom werkt. Als De drollige Bisschayer géén werk van De Bay zou zijn, dan geldt dat ook voor Duc D'Albas hondt. We weten niet of Boeckholts mededeling waar is of niet. Het is namelijk ook mogelijk dat hij een verband legt tussen deze twee werken omdat Duc D Albas hondt bij potentiële lezers zó bekend was dat het de verkoop van De drollige Bisschayer kon stimuleren. | |
De Bay als ‘samensteller’'t Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt en 't Pirinesche tooverhol, is een vermakelijk en verrassend vervolg op een van de door De Bay vertaalde novelles van Cervantes, El coloquio de los perros.Ga naar eind10. In deze ‘samenspraak der honden’ vertelt de hond Berganza zijn avontuurlijk leven aan de hond Cipión, die niet aan de beurt kan komen om zijn eigen autobiografische verhaal te presenteren. Aan het einde van hun dialoog belooft Cipión dat hij in de toekomst ook zijn relaas zal doen. In Duc D Albas hondt wordt gebruik gemaakt van dit ‘open einde’: de hond Cipión verschijnt ten tonele als hond van de beruchte hertog van Alva. De kleine roman concentreert zich op de periode van Alva's bewind in de Nederlanden, 1567-1573, en belicht allerlei bloedige momenten van de Opstand. De Spanjaarden, en de hertog in het bijzonder, krijgen in de beste traditie van de anti-Spaanse | |
[pagina 28]
| |
oorlogspropaganda een zeer negatieve rol toebedeeld, terwijl de Nederlanders als slachtoffers worden uitgebeeld. Verder beleeft de hond een aantal magische ervaringen als hij het ‘hol der heylige en onheylige toovenaers’ in de Pyreneeën betreedt. Op het titelblad van dit werk wordt geen melding gemaakt van een Spaanse auteur. Het enige bekende zeventiende-eeuwse vervolg op de novelle van Cervantes is dat van de Spaanse schrijver Luis de Belmonte (1587?-1650?), maar dit werk is niet bewaard gebleven. Dit vervolg kan echter niet de basis geweest zijn van Duc D'Albas houdt. De inhoud van het verhaal van Cipión komt namelijk dermate overeen met het Nederlandse discours en met de Nederlandse beeldvorming omtrent de Tachtigjarige Oorlog, dat het onmogelijk is om te aanvaarden dat dit werk een Spaanse oorsprong kent.Ga naar eind11. Maar hoe moeten de woorden ‘t'samengesteldt en vertaelt door G. de Bay’ die het eerste blad sieren dan beschouwd worden? Als we de betekenis hiervan willen herinterpreteren, moeten we rekening houden met terminologische twijfel rond het gebruik van het woord ‘samenstelling’. Wat valt er onder deze term te verstaan? Het in de zestiende en zeventiende eeuw bestaande woordveld om een vertaling aan te duiden was ruim: ‘overzetten’, ‘translateren’, ‘verduitsen’, ‘overstellen’, ‘overbrengen’ en ‘vertalen’ (de term die langzamerhand de overhand begon te krijgen).Ga naar eind12. Semantische nuances tussen deze termen zijn al moeilijk te bepalen, maar voor de combinatie van ‘samenstellen’ met ‘vertalen’ zoals bij De Bay, geldt dat des te meer. Zou het niet zo kunnen zijn dat ‘samenstellen’ toen gehanteerd werd als er sprake was van bepaalde ontleende elementen uit andere bronnen? Duc D'Albas hondt is een vervolg op een Spaanse novelle en bevat allerlei sporen van het genre van de schelmenroman. De term ‘vertaling’ zou mogelijk alleen bedoeld kunnen zijn voor de novelle van Montalbán, waarvan de vertaling na het verhaal van Cipión volgt. Een tweede mogelijkheid is echter dat ook Duc D Albas hondt doelbewust - maar dan om de lezer om de tuin te leiden - als ‘vertaling’ uit het Spaans gepresenteerd wordt. Deze mogelijkheid is volgens mij de meest aannemelijke. Het feit dat een Spanjaard zo'n zwart beeld van het optreden van zijn landgenoten in de Nederlanden zou hebben geschetst, zal met zekerheid extra aantrekkingskracht op een Nederlands publiek hebben uitgeoefend. Duc D'Albas hondt is mijns inziens door De Bay geschreven. Hij was zo geinspireerd geraakt door de novelle van Cervantes, die hij zelf had vertaald, dat hij er een eigen vervolg op schreef vanuit een zeer Nederlands perspectief. In de Republiek bestond zonder twijfel een breed publiek dat geïnteresseerd was in vaderlands getinte verhalen, vol negatieve en sappige opmerkingen over de Spaanse vijand. De Bay is dus mogelijk ook de auteur van De drollige Bisschayer, maar de Nederlandse oorsprong van de avonturen van de Biskajer valt veel moeilijker te bewijzen. Bij het derde werk, Des werelds Hel en Vagevuyr begrepen onder 't leven van den Amsterdamschen Spanjaart (1696) komen we de omschrijving ‘t'samengesteldt en vertaelt’ weer tegen. In dit boek wordt een duidelijk verband met Duc D'Albas hondt gelegd, aangezien het magische aspect van het toverhol in Den Amsterdamschen Spanjaart wordt voortgezet. Het hoofdpersonage, de Amsterdamse Spanjaard, beschrijft zijn vele omzwervingen die hem vanuit de Nederlanden, naar Spanje en naar de Spaanse ‘Indiën’ leiden. Uit Nederlandse ouders in Amsterdam geboren, wordt onze protagonist op zijn vierde naar Spanje gebracht. Dankzij zijn Vlaamse vroedvrouw wordt hij aldaar protestants opgevoed. Bewogen door een sterk gevoel van nieuwsgierigheid wil de Amsterdamse Spanjaard de wereld verkennen. Na een eerste reis naar Jamaica, komt hij op de Canarische eilanden terecht, waar hij kennis maakt met Tymon de tovenaar, die hem in het ‘nieuwe hol der onheilige tovenaars’ leidt. Daar is hij getuige van allerlei fantastische ‘droomen en gesichten’. Na al deze ervaringen beslist hij terug te reizen naar Spanje. In het tweede deel treedt hij in het huwelijk, maar nadat zijn echtgenote overlijdt, beslist hij met zijn vroedvrouw terug naar de Nederlanden te gaan. De Bay heeft het gedeelte over het tovenaarshol dus opnieuw gebruikt. Voor het andere gedeelte van Duc D'Albas hondt, de verblijfsjaren van Alva in de Nederlanden, geldt dit niet. De historische context in de Amsterdamsche Spanjaart is dan ook een andere: de avonturen van het hoofdpersonage in Jamaica verwijzen naar de Spaans-Engelse oorlog, waarbij het eiland door de Engelsen veroverd werd (1655-1658), maar verder is het werk rijk aan intertekstuele toespelingen op het relaas van de hond Cipión. De Amsterdamse Spanjaard zegt bijvoorbeeld uitdrukkelijk dat hij Duc D Albas hondt heeft gelezen en dat hij het boek goed kent. Gemeenschappelijke aspecten van de twee werken zijn voorts het anti-katholicisme en het duidelijke | |
[pagina 29]
| |
Alva, protagonist van 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt en 't Pirinesche tooverhol
anti-hispanisme. Zelfs de hertog van Alva, de belichaming van het Spaanse kwaad, komt nog een keer voor: op een van zijn reizen naar de onderwereld van het toverhol komt de Amsterdamse Spanjaard de hertog tegen. Daar wordt de Spaanse krijgsman door allerlei helse figuren gemarteld. Dit fragment doet sterk denken aan de laatste scène van Duc D'Albas hondt waarin Alva gekweld wordt door zijn bloedige geweten. Voor een Nederlands publiek werd het gangbare beeld van de wrede en meest gehate tiran opnieuw bevestigd. Wat literaire ontleningen betreft valt ook de | |
[pagina 30]
| |
invloed van Sueños (dromen) van de Spaanse schrijver Quevedo niet te ontkennen. Het droombezoek van de Amsterdamse Spanjaard aan de hel waar hij allerlei allegorische figuren en ondeugdzame ‘types’ ontmoet, doet onmiddellijk denken aan dit werk van deze satiricus. Het lijkt erop dat De Bay een Nederlands kader geschetst heeft om zijn eigen vrije versie van het werk van Quevedo te creëren. Deze navolging van Quevedo zou de term ‘t'samengesteld’ op het voorblad kunnen verklaren. We passen dan dezelfde redenering toe als bij Duc D'Albas hondt, namelijk dat ‘samenstelling’ betrekking heeft op ontlening of imitatie. | |
Tot besluitUit het voorafgaande is gebleken hoe gecompliceerd het is om duidelijke grenzen te trekken binnen de wereld van zeventiende-eeuwse vertalingen van Spaanse romans. Niet alleen is het ingewikkeld om een onderscheid te maken tussen wat als vertaling of als imitatie beschouwd kan worden, maar bovendien kampt de onderzoeker met het probleem dat bepaalde titelbladen en voorredes hem of haar op het verkeerde been zetten, door onjuiste informatie die de bedoeling had om het toenmalige publiek aan te trekken. Als het om de categorisatie en inventarisatie van vertalingen gaat, is deze kwestie van belang aangezien bepaalde oorspronkelijke teksten verborgen kunnen blijven onder een verkeerde noemer. Tot op heden is er slechts een ‘relatief gering’Ga naar eind13. aantal oorspronkelijke prozateksten uit de zeventiende-eeuwse Republiek overgebleven. Wie weet zijn er meer originele teksten ondergesneeuwd. Meer aandacht voor de term ‘samenstellen’ kan van belang zijn voor deze problematiek. Bestudering van als ‘vertaling’ gepresenteerde werken uit de zeventiende eeuw is ook van belang omdat er allerlei cultuur-historische informatie uit afgeleid kan worden. In de woorden van de ideeënhistorica C.L. Thyssen-Schoute, pionier op dit terrein: ‘het is mijn ervaring, dat vertalingen en navolgingen uitstekende gidsen zijn van het geestesleven van het verleden’.Ga naar eind14. Hoe vertalingen in een gegeven periode aanpassingen of wijzigingen hebben ondergaan, zegt veel over de mentaliteit van die tijd. Waarom zijn er bepaalde uitspraken of passages geschrapt of andere toegevoegd? Hetzelfde geldt uiteraard voor de navolgingen. Uit de ‘mogelijke’ werken van G. de Bay, in het bijzonder uit 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt, kan men zien hoe in de tweede helft van de zeventiende eeuw, jaren nadat de vrede met de Spanjaarden werd gevierd, de oorlog noch de Spaanse vijanden waren vergeten. Allerlei beeldvormingsaspecten komen naar voren. Bovendien bieden deze werken de mogelijkheid om de verhouding tussen de Spaanse en de Nederlandse literatuur in de zeventiende eeuw vanuit een ander perspectief te bezien: Spaanse werken werden niet slechts slaafs vertaald, maar konden ook dienen als uitgangspunt voor Nederlandse creativiteit. Yolanda Rodríguez Pérez is afgestudeerd in de Engelse taal- en letterkunde aan de Universidad Complutense van Madrid en in de Nederlandse taal- en letterkunde, specialisatie letterkunde van de Renaissance, aan de Universiteit Utrecht. Zij werkt nu aan deze universiteit aan een promotieonderzoek over beeldvorming Spanje-Nederland circa 1580-1670. |
|