Vooys. Jaargang 16
(1998)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
De biografische legpuzzel van Jan BrandsOp zijn vijftiende was het dierbaarste wat mijn neef bezat een ordner met blauwe kaft. Daarin verzamelde hij knipsels en foto's van Willy van der Kuylen, naar zijn mening de beste voetballer ter wereld. Een plakboek bijhouden is een geliefkoosde bezigheid van mensen voor wie het prettiger is zich te vergapen aan andermans heldenleven, dan zich druk te maken over het eigen onzekere bestaan. Waren tot voor kort slechts de sterren van bühne, witte doek en groene veld lijdend voorwerp van deze heldenverering, sinds uitgeverij SUN de reeks ‘De school van de literatuur’ is begonnen, lijkt het literaire plakboek een nieuwe variant te zijn. In de woorden van Brands: ‘Topvoetballers en andere artiesten worden met de nodige egards behandeld, waarom een schrijver dan niet?’ Hij heeft het hier over de eisen die Van der Heijden stelt voordat hij een literair optreden wil geven, maar deze zin zou tevens als rechtvaardiging van Brands boek kunnen dienen. De school van de literatuur is een reeks secundaire literatuur waarin per deel een auteur behandeld wordt. De beoogde doelgroep lijkt, onder meer vanwege de titel van de serie, de middelbare scholier te zijn, maar op de achterkaft vermeldt de uitgever dat de boeken niet alleen voor ‘jonge, beginnende lezers’ bedoeld zijn, maar ook voor ‘gevorderde liefhebbers’. Deze combinatie lijkt moeilijk te realiseren, en dit is naar mijn mening in het deel over A.F.Th. van der Heijden dan ook niet gelukt. Toch is dit niet mijn grootste bezwaar tegen het boek; de overdreven aandacht voor de persoon Van der Heijden en het volledig ontbreken van een kritische houding zijn veel ernstiger. Het is juist op deze punten dat het boek de suggestie wekt een plakboek te zijn, de ultieme liefdesbetuiging van een fan aan zijn idool. Alvorens op de inhoud in te gaan is het nuttig iets over de structuur en totstandkoming van het boek te zeggen. De structuur is voor alle delen van de serie hetzelfde, in ieder boekje wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan het leven van de auteur, zijn levensbeschouwing en literatuuropvatting, het werk, de literaire ontvangst en de plaats in de literaire en maatschappelijke context. Achter in het boek is bovendien een bibliografie over de schrijver opgenomen, die in dit geval bijzonder uitgebreid en gedetailleerd is. Dit is tekenend voor Brands die met een ongekende verzamelwoede alles wat over Van der Heijden verschenen is bij elkaar gezocht heeft en uit al dat materiaal dit boek samenstelde. Naast de werken van Van der Heijden en zijn artikelen in De revisor baseert Brands zich op een enorme hoeveelheid interviews, kritieken en beschouwingen over Van der Heijdens werk, en ook op audiovisueel materiaal. Bovendien heeft hij waarschijnlijk contact gehad met het voorwerp van zijn studie, gezien de grote hoeveelheid privéfoto's en kennis over het persoonlijke leven van de schrijver. Het werkje begint met een uitgebreide levensbeschrijving van de auteur, die ongeveer een kwart van het boek beslaat. In die biografie staat interessante informatie zoals over zijn eerste stappen op het schrijverspad en over het spel met de pseudoniemen waarmee Van der Heijden zijn debuut versluierde. Maar het hoofdstuk staat tevens bol van volledig irrelevante weetjes, zoals de straten | |
[pagina 78]
| |
waar Van der Heijden heeft gewoond, de namen van de scholen waar hij onderwijs heeft genoten en het feit dat hij een aantal jaren geleden om te schrijven naar een Veluws dorp is getrokken, waar hij niet rustig kon werken doordat de huisbaas ging verbouwen. Bovendien bevat dit hoofdstuk een aantal flauwe anekdoten, bijvoorbeeld die over de leraar die hem als beloning voor een gefantaseerd verhaal een zak snoep had beloofd, maar nooit had gegeven. Uiteindelijk ontving de inmiddels gevierde schrijver A.F.Th. van der Heijden het snoepgoed alsnog uit handen van de dochter van de leraar. Echt vervelend wordt de biografische diepgraverij aan het eind van het hoofdstuk. Dan vindt Brands het noodzakelijk te vermelden dat ‘Adri van der Heijden [...] inmiddels ook naam [heeft] gemaakt als fameus innemer’ en noemt hij Van der Heijdens meest geliefde etablissement, dit alles geïllustreerd met een foto van de schrijver aan de bar van dit café. In dit hoofdstuk heeft Brands ook een aantal waardeoordelen in zijn betoog verwerkt, die verrassend vaak overeenkomen met wat Van der Heijden ervan zou kunnen vinden. Zo weet hij over de eerdergenoemde situatie op de Veluwe te melden, dat de auteur in een van de komende delen van De tandeloze tijd ‘vast en zeker zijn vroegere huisbaas recht zal doen’. En Geerten Meijsings parodie op het Amsterdamse literaire circuit, met daarin een negatieve rol voor Van der Heijden, is in de woorden van Brands meteen ‘een flauwe persiflage’. Daarnaast neemt hij klakkeloos een nogal onwaarschijnlijk klinkend betoog over, dat Van der Heijden in een interview met Nieuwe Revu hield en waarin hij het niet-krijgen van de AKO-prijs voor Advocaat van de hanen in verband bracht met een politieke keuze van juryvoorzitter Bolkestein, die ‘“niets moest hebben van dit krakersboek”, waarin bovendien partijgenoot Korthals Altes op de korrel wordt genomen’. Soms ontpopt Brands zich zelfs als de spreekbuis van Van der Heijden. Het subhoofdstuk ‘Fulltime schrijver’, waarin de professionaliteit van broodschrijver Van der Heijden aan bod komt, bevat zinnen die regelrecht uit een reclamefolder lijken te komen. De tendentieuze openingszin luidt: ‘A.F.Th. van der Heijden heeft van het begin af aan willen bewijzen dat je ook in Nederland als schrijver kunt overleven zonder er in een of ander baantje bij te klussen’ en wekt de indruk als zou Van der Heijden de eerste zijn die daar in slaagt. Ook de uitgeverij is fantastisch, zo is ‘elk nieuw boek aanleiding voor een signeertournee langs de boekhandels’, inderdaad een absolute noviteit. Maar dat is nog niet alles; Van der Heijden heeft ook een literair agentschap, dat alles tot in de puntjes regelt voor de schrijver. Zo zorgt het ervoor dat de literaire optredens volgens de eisen van Van der Heijden verlopen: ‘[d]e schrijver wil netjes van het station worden afgehaald en, mocht het laat worden, logeren in een behoorlijk onderkomen. Tijdens zijn lezing is rumoer in de zaal uit den boze; bovendien wenst hij geen koffie in een plastic beker’. Allemaal erg redelijk, maar waarom staat het in dit boek? Het tweede hoofdstuk, dat over de thematiek van Van der Heijdens werk gaat, is heel wat interessanter, omdat het vooral over de literatuur gaat en de biografische randverschijnselen nauwelijks nog aan bod komen. Het is alleen jammer dat er voor een zo gefragmenteerde hoofdstukopbouw is gekozen, waardoor veel losse eindjes ontstaan. Een lopend betoog was prettiger geweest. Essentiële begrippen uit het werk van Van der Heijden zoals ‘leven in de breedte’ komen niettemin | |
[pagina 79]
| |
goed uit de verf. Hierdoor kan dit hoofdstuk voor de beginnende lezer nuttig zijn als hij zich moet voorbereiden op een spreekbeurt of literatuurtentamen. Toch vliegt Brands ook in dit hoofdstuk een paar keer uit de bocht. Zo besluit hij een zakelijke analyse van de novelle Weerborstels met de kwalificatie ‘grootse, ontroerende literatuur’, en valt hij in herhaling als hij vertelt over de ‘roman als laboratorium’, waaraan hij ook in het eerste hoofdstuk al aandacht geschonken heeft. Nadat eerder het leven, de levensbeschouwing en de literatuuropvatting de revue zijn gepasseerd, komen in het derde hoofdstuk de boeken aan bod. In dit hoofdstuk worden de werken van Van der Heijden kort beschreven. Brands doet dit met veel gevoel en oog voor detail. Ook dit hoofdstuk kan de nieuwsgierige scholier van nut zijn, maar is voor de lezer die vertrouwd is met het oeuvre van de auteur niet erg interessant. Het verder zakelijke betoog wordt af en toe onderbroken door een storende subjectieve bewering. De ergste van dat soort is de titel van het hoofdstuk ‘Een oeuvre om u tegen te zeggen’ een totaal ongepaste titel, want de lezer zit niet op een waardeoordeel, maar op een beschrijving te wachten. Er zijn meer titels waarvoor dit geldt, one-liners als ‘Een door God gegeven talent’, ‘Alle lof’, ‘Wereldklasse’ en ‘Overrompelende schoonheid’ laten weinig te raden over. Anderzijds komt ook de titel ‘Mislukt’ voor in de inhoudsopgave, dus het is niet alles goud wat er blinkt. ‘In gevecht met het teveel’, is de titel van het vierde hoofdstuk, waarin Brands de literaire kritieken op Van der Heijdens werk bespreekt. Dit hoofdstuk is absoluut het beste van het boek, doordat het bijzonder nauwkeurig en evenwichtig is opgebouwd. Brands zet positieve en negatieve (opvallend vaak Hans Warren) kritieken tegenover elkaar, waardoor van beide zijden de scherpe kantjes wegvallen. De titel van het hoofdstuk verwijst naar de telkens terugkerende kritiek op De tandeloze tijd, waarvan men vindt dat Van der Heijden zichzelf niet genoeg beperkt. Jammer genoeg vindt Brands het zijn taak om de cyclus in bescherming te nemen tegen de kritiek. Zo weerlegt hij het bezwaar van het ‘te veel’, met de opmerking dat geen enkele criticus aan kan geven wat dan weggelaten zou kunnen worden. Dit lijkt me dan ook niet de taak van de critici, maar van de schrijver. Brands opent het hoofdstuk over de literaire en maatschappelijke context met het bekende artikel van Anbeek, waarin deze oproept tot ‘meer straatrumoer in de Nederlandse literatuur’. De tandeloze tijd is volgens Brands het type literatuur waarnaar Anbeek op zoek was. Ik denk dat hij hierin voor een gedeelte gelijk heeft. Inderdaad spelen maatschappelijk belangrijke gebeurtenissen in verliteratuurde vorm een belangrijke rol in de cyclus, maar aan de andere kant is Albert Egberts ook weer typisch zo'n navelstarend en lethargisch personage, waartegen Anbeek ook ageerde. In de rest van het hoofdstuk legt Brands enige verbanden tussen de cyclus en de maatschappij en behandelt hij de ophef die ontstaan is naar aanleiding van de in de cyclus voorkomende rechtszaken tegen Kiliaan Noppen en Hennie A. Deze zaken vertonen namelijk duidelijke overeenkomsten met de geruchtmakende zaken Hans Kok en Annie E., maar komen op een aantal essentiële punten niet overeen met de werkelijke gebeurtenissen. Dit stuitte op bezwaren bij mensen die de passages over de rechtzaken niet als een onderdeel van een roman, maar als een reportage beschouwden. Voor het illustratiemateriaal | |
[pagina 80]
| |
heeft Brands de fotoalbums van de familie Van der Heijden doorgespit. Het levert een grote hoeveelheid privé-kiekjes op met onderschriften van het type ‘Met oma Van der Graft en Bruno thuis in Geldrop, ca.1973’. De functie van al die foto's is hoogst twijfelachtig. De lezer weet dan nu wel hoe de vader, moeder, vrouw, zoon, broer, zus, oma, hond, jeugdvrienden, literaire geestverwanten, werkplek, redacteur, uitgever en vertaalster van Van der Heijden eruit zien, maar uit deze wetenschap volgen slechts totaal overbodige, niet terzake doende, en toch onvermijdbare, gedachten als ‘Wat ziet die brute vader er toch beschaafd en vriendelijk uit’. De privé-foto's, vooral als ze niets met het schrijven te maken hebben, vormen voor de lezer die het werk van Van der Heijden als literatuur en niet als een biografische legpuzzel ziet, een bron van grote ergernis. Na lezing van Gemankeerd leven omgesmeed tot heldendicht overheerst bij mij de irritatie. Brands heeft ruim voldoende kennis en informatie over Van der Heijden om een gedegen overzicht van zijn schrijverschap te geven. Helaas verliest hij zich in een te grote aandacht voor biografische bijzonderheden en een te grote eerbied voor zijn literaire held, waardoor het eigenlijke doel ondergesneeuwd raakt. Ondanks deze minpunten is het boekje zeker bruikbaar voor middelbare scholieren en andere onervaren lezers, die zich waarschijnlijk minder zullen storen aan bovengenoemde bezwaren. Het boek bevat nauwelijks onwaarheden en geeft een, misschien iets te rooskleurig, maar in ieder geval compleet beeld van het werk van deze intrigerende auteur. Bovendien is het niet onsympathiek een met bloed, zweet en tranen bevochten creatie van een ander te prijzen. Een gedachte die niet als uitgangspunt voor deze recensie heeft gediend.
Jeroen Kapteijns |
|