Vooys. Jaargang 16
(1998)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| ||||||||||
Het masker van de Januskop
| ||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||
Deze wonderlijke vermenging van fictie en werkelijkheid blijkt niet beperkt te zijn tot de bovenstaande passage. Over de auteur Patrizio Canaponi zijn nog meer feiten terug te vinden in De tandeloze tijd. Zo lezen we dat zijn debuut in 1978 is verschenen (P: 423) en dat hij hiervoor het jaar daarop de Anton Wachterprijs kreeg (P: 645). Ook horen we dat hij niet lang daarna zijn tweede boek De draaideur heeft gepubliceerd (P: 710). Al deze gebeurtenissen hebben werkelijk plaatsgehad; Canaponi werd inderdaad in 1979 bekroond voor zijn literaire debuut, hetzelfde jaar waarin zijn roman De draaideur uitkwam. Door het opnemen van deze personalia in de roman wordt gesuggereerd dat de ‘werkelijke’ schrijver Patrizio Canaponi en het personage Patrick Gossaert/Patrizio Canaponi een en dezelfde zouden kunnen zijn. Een suggestie die blijft bestaan, ook als we de boeken van Canaponi en de romancyclus De tandeloze tijd op verhaalniveau bekijken. | ||||||||||
Het masker van de biografieHet personage Patrick Gossaert figureert in het laatst uitgekomen deel - het uit twee boeken bestaande deel drie - van De tandeloze tijd. Wat opvalt als we alle passages waarin Gossaert voorkomt op een rij te zetten, is dat hij binnen het vertelde eigenlijk alleen in aanraking komt met Albert Egberts. Slechts éénmaal is er een passage in het actuele verhaal te vinden waar Patrick samenkomt met zowel Albert als met Flix en Thjum. Dit is na de première van De Chinese Muur, een toneelstuk waarin Thjum een rol heeft. Er ontstaat een discussie over het realisme van de kunstenaar Flix waarin ook Patrick zich even mengt. De discussie mondt uit in een ruzie tussen Albert en Flix. Dan staat er: ‘Later, nadat Patrick al was weggeslopen, werd de ruzie natuurlijk weer luidruchtig bijgelegd [...]’ (P: 136). De enige keer in het verhaal dat Patrick andere personages dan alleen Albert ontmoet, verlaat hij dus vroegtijdig het toneel. Toch blijkt uit de roman dat Patrick voor de andere personages geen totale onbekende is. Uit verschillende herinneringen en uitspraken komt naar voren dat ze hem toch vaker gezien of gesproken moeten hebben. Uit het feit dat de lezer geen getuige is van dergelijke ontmoetingen, wordt wel duidelijk wat voor functie het personage Patrick Gossaert binnen het verhaal heeft: daar waar hij voorkomt gaat het over schrijven, schrijver- of kunstenaarschap. Anders dan bij andere personages in de cyclus komen we van zijn leven, zijn relaties, zijn denken buiten het schrijverschap om, niet veel te weten. Patrick is schrijver en treedt alleen in die hoedanigheid op in de roman. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat hij slechts met die personages in contact komt, die ook met het schrijven te maken hebben. Van de hoofdpersonages is dit eigenlijk alleen Albert Egberts, maar ook Zwanet blijkt hem een keer in dit verband te hebben ontmoet.
De tweede keer - na de eerste ontmoeting in de keuken - dat Patrick en Albert elkaar treffen, is in het hoofdstuk ‘Een gouden zeef’ (H: 243-247). Het begint met de volgende twee zinnen: ‘Hij maakte natuurlijk maar een grapje, Albert, over die ruilhandel van stof en stijl, maar hij heeft ontegenzeggelijk mooie verhalen te vertellen. Bij sommige van zijn herinneringen heb ik het gevoel dat ze bij mij, zonder dat ik me ervoor inspan, door een gouden zeef worden gehaald, en er als kant en klare novelle weer uit komen.’ Patrick haalt vervolgens een voorbeeld aan van een door Albert verteld verhaal, over twee broers die elkaar ontmoeten bij het graf van hun ouders en die met een houweel een gat in de bevroren grond proberen te hakken om een pot bloemen in te zetten. De lezers van de gehele cyclus kennen het voorval uit het tweede deel De gevarendriehoek (G: 172-174) en zullen het opnieuw tegenkomen verderop in deel drie (P: 318-321). Het is het verhaal van Alberts vader en zijn broer Egbert. En ook de door Patrick aangehaalde informatie dat deze oom van Albert een kogel van het Oostfront in zijn hoofd heeft, is de lezer reeds bekend (V: 333-339). Patrick is verguld met het verhaal dat Albert hem vertelt, ‘Ik hoef mijn ogen maar te sluiten en ik hoor hun stemmen [...]’, en - zo vernemen we later in deel drie - hij zal de stof verwerken in een verhaal. In het hoofdstuk ‘De gebroken pagaai’ (H: 451-458) komt Patrick terug op het beeld van de gouden zeef. Nadat Albert hem zijn herinnering heeft verteld over de drie ruziënde jongens in een boot op Kostverlorenvaart waarbij een houten peddel breekt, staat er: ‘Alles, het hele verhaal, had ik door mijn gouden zeef voelen trekken. Zij had zo op scherp gestaan, mijn zeef, dat zij ervan nagonsde [...]’. Dan tegen Albert: ‘Geef mij die ruwe versie van dat wapen in bruikleen, Albert... dan maak ik er een schild van. Ik stileer het drama een beetje... ik leg er wat bladgoud op...’ Albert geeft zijn goedkeuring aan Patrick om te doen met het verhaal wat hij wil. Het bladgoud dat wordt genoemd, is al eerder in de roman ter sprake gekomen. Wanneer Albert door | ||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||
Patrick geholpen wordt bij het schrijven van een sollicitatiebrief, merkt hij op: ‘“Niet te veel bladgoud, Patrick. Ze zoeken een journalist met stijl, maar geen krullentrekker.” [...] Misschien om zijn vriend te voeren maakte Patrick er toch iets veel te moois van... de woordkeus net een tikkeltje te protserig...’ (H: 412-413). Ook later wordt het schrijverschap van Patrick met dergelijke bewoordingen beschreven en valt het woord ‘bladgoud’ meer dan eens. Patrizio wil volgens Albert alles ‘vergulden’ en als Albert in gedachte aan zijn oudtante vertelt dat Patrick het tafereel van de jongens in de roeiboot zal vereeuwigen, laat hij hierop volgen: ‘met bladgoud, voor mijn part’ (H: 654).
De hierboven door Albert aan Patrick vertelde verhalen zijn allen verwerkt in Een gondel in de Herengracht, het boek van de ‘werkelijke’ Canaponi dus. Zowel het verhaal over de broers bij het graf (GoGa naar eind1: 183-184), als het verhaal over de Oostfrontkogel (Go: 55, 203, 209-211), als het verhaal over de boot (Go: 103-106, de gondel uit het titelverhaal) zijn erin terug te vinden. En niet alleen deze verhalen. Op de pagina's 167-168 lezen we over de Gazellejongen, een verhaal waarover Zwanet spreekt in Onder het plaveisel het moeras (P: 25), en dat door Albert aan Patrick is verteld. Ook het verhaal van Albert over het met erwtensoep naar buiten lokken van een lintworm (P: 295-296), is opgenomen in Een gondel in de Herengracht Go: 220-222). Ten slotte is in het tweede boek van Canaponi - De draaideur - een passage over een geëlektrocuteerde jongen te vinden (Dr: 59-60) die overeenkomt met het verhaal dat Zwanet in De tandeloze tijd aan Patrick vertelt (P: 709-710). Bovenstaande voorbeelden versterken de suggestie die al eerder werd gewekt. Het werk van de auteur Patrizio Canaponi zou opgevat kunnen worden als het product van het personage Patrick Gossaert/ Patrizio Canaponi. De schrijver van De tandeloze tijd (A.F.Th. van der Heijden) heeft een personage gecreëerd (Patrick Gossaert) dat hetzelfde pseudoniem hanteert als hijzelf ooit had (Patrizio Canaponi) en laat dit personage zijn eigen boeken (her)schrijven. Er is hierbij bepaald geen sprake van een verhulde suggestie. Ieder die de romans gelezen heeft, hoort onmiddellijk de passages van het ene boek in het andere boek doorklinken. We lijken op een Hitchcock-element in de cyclus te zijn gestoten: de auteur heeft zichzelf het verhaal binnen geschreven. Wat we van de schrijver te zien krijgen, is de periode van het vroege schrijverschap, de tijd waarin hij tot zijn eerste publicaties kwam onder het Italiaanse pseudoniem. Zo krijgen we - zoals we gewend zijn bij Van der Heijden - een nieuwe portie autobiografisch materiaal aangeleverd. We zien Patrick bijvoorbeeld in het hoofdstuk ‘Stille grafrede’ (P: 679-681) op de begrafenis van een collega-auteur. Hij overdenkt zijn relatie tot de overleden schrijver; de twee hebben elkaar gekend, maar vriendschap was er niet. De naam van de overledene krijgen we niet te horen, maar uit de gegevens over de jong gestorven schrijver is op te maken dat het gaat om Frans Kellendonk. Van der Heijden laat de begrafenis tien jaar eerder plaatsvinden dan in werkelijkheid, zodat het schrijverspersonage Canaponi aan het graf kan staan. Zo neemt Van der Heijden op literaire wijze afscheid van een door hem gerespecteerd collega. Ook krijgen we iets van de schrijfpraktijk te zien wanneer we vernemen dat Patrick Gossaert al jaren op zoek is naar de ‘absolute verteller’. Weliswaar is een half jaar eerder zijn debuut verschenen (‘de met bladgoud en sterlingzilver afgewerkte geschiedenissen van Albert Egberts’), maar deze verhalen typeert de schrijver als ‘voorboden’. Tijdens een bezoek aan de eerste etappe van de Ronde van Italië wordt hem ‘onthuld’ dat hij het in de ‘collectieve vertelinstantie’ moet zoeken, ‘in reien, in koren...’ (P: 425). Voor Patrick blijft er echter een probleem bestaan: ‘Kon zo'n collectieve instantie... zo'n samenscholing van vertellers... kon die het zonder heldendaden stellen om te bezingen? En die heldendaden... konden die het zonder held stellen om ze te begaan? Zo was er toch weer het probleem van het individu in het verhaal. Moest ik opnieuw [...] een vertellend “ik” afscheiden... of diende ik een “hij” van elders te halen, van heel ver, die bij nader inzien toch mijn dubbelganger zou blijken te zijn?’ (P: 426). Later bedenkt hij dat de reien en koren zich in de eerste persoon meervoud moeten uitdrukken: ‘Zij zouden met elkaar de hoofdfiguur van Knapensluimer vormen.’ Uiteindelijk - terug in Nederland, vijf maanden later - krijgen de koren een verstaanbare stem, wat uitpakt als een soort ‘homerisch wij’. Het resultaat van de zoektocht naar stem en personage, en tevens beschrijving van die zoektocht, is het verhaal ‘Knapensluimer’ dat (voor een deel?) is afgedrukt in Onder het plaveisel het moeras op pagina 459-469 en 488-495. Tandeloze-tijdkenner Jan Brands zegt hierover in de Volkskrant van 22 juni 1996: ‘Niet moeilijk om te veronderstellen dat in deze passages, waarin een romanpersonage op zoek is naar een auteur met de juiste verteltoon, Adri van der Heijden onthult hoe hij | ||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||
in zijn oeuvre omgaat met de gegevens uit zijn leven. Zoals Albert Egberts Patrick Gossaert inschakelt om het alledaagse verdriet woorden te geven, en deze daarin pas slaagt na wat stijlexperimenten onder de naam Patrizio Canaponi, staat Adri van der Heijden A.F.Th. van der Heijden toe vrijmoedig uit zijn verleden te putten en vervolgens met behulp van “de gouden zeef” ongebreideld te fabuleren.’ Behalve dat Brands nogal op de zaken vooruit loopt (over het slagen ‘na wat stijlexperimenten onder de naam Patrizio Canaponi’ krijgen we in de cyclus niets te horen), lijkt hij een juiste constatering te doen. Van der Heijden heeft zelf immers meermalen gewezen op het gebruik dat hij maakt van autobiografische gegevens, die hij echter met de fantasie bewerkt. In ‘Knapensluimer’ zijn overigens opnieuw verschillende gebeurtenissen terug te vinden die we kennen uit De tandeloze tijd. De ‘hij’ in het verhaal staat met zijn moeder in de regen aan het graf van een marinier. Deze scène kennen we uit De gevarendriehoek waar Albert met zijn moeder bij het graf van de marinier Jimmy Händel staat. Verscheidene dingen, waaronder de uitspraken van de moeder over ‘Gonnie’ en haar kind, komen overeen (G: 280-284). Lijkt de ‘hij’ voor lezers van De tandeloze tijd dus Albert te zijn, later krijgt dit personage trekken van andere uit de cyclus bekende personages. De in zijn jeugd met het verhemelte vergroeide tong en de daarna gesproken woorden ‘Dit is de lucht!... En dit is de zucht!’, verwijzen naar Thjum (V: 16). De in godsdienstwaanzin vervallende vader, die postbode is en post achterhoudt, en zijn Friese vrouw die deze één keer per maand verbrandt, doen denken aan de ouders van het personage Ljibbe (G: 305). Binnen het verhaal van De tandeloze tijd moeten we dus aannemen dat deze gebeurtenissen door Albert (of een ander personage) aan Patrick zijn verteld, waardoor hij het in zijn verhaal kon verwerken. De lezer verneemt echter niet dat dit het geval is. Een praktische verklaring voor de vermenging van het Canaponi-werk en De tandeloze tijd in de bovenstaande passage geeft Van der Heijden zelf. In De revisor - het eerste nummer van 1997 - publiceert hij ‘De Januskop’, een bijdrage over hoe de verschillende werken van zijn hand zijn ontstaan. Deze ontstaansgeschiedenis, overigens al eerder in diverse publicaties door de schrijver onthuld, vertelt ons dat er in de beginjaren twee schrijvers onder pseudoniem bestonden die ieder aan een roman werkte: De ‘kaaischrijver’ Albert Egberts aan Scharen en de barokke Patrizio Canaponi aan Knapensluimer. Beide boeken moesten tegelijkertijd gereedkomen, zodat de schrijvers met de twee zo verschillende stijlen bij publicatie tegen elkaar uitgespeeld konden worden. Als publicatie echter lonkt voor Canaponi, ontleent deze stof aan het Scharen-manuscript, wat leidt tot het boek Een gondel in de Herengracht. Als later Egberts toch aan het schrijven slaat, pleegt hij op zijn beurt roofbouw op Knapensluimer. Al spoedig neemt Van der Heijden het echter van hem over en Albert Egberts verwordt tot hoofdpersoon van de roman. In A.F.Th. van der Heijden vloeien de stijlen van Egberts en Canaponi samen en De tandeloze tijd ontstaat. Over dit moment zegt Van der Heijden: ‘Na al te zijn gehalveerd, verdween nu ook het laatst achtergebleven masker van de Januskop.’ Bovenstaande verklaart waarom wij bepaalde aspecten in het verhaal van Canaponi herkennen als afkomstig uit de cyclus. Maar waarom wordt het personage Patrizio Canaponi in de cyclus opgevoerd? Van der Heijden: ‘Toen ik me van de synthese bewust werd, ging het mij om iets anders. Als een van mijn twee verzonnen schrijvers, Albert Egberts, uiteindelijk was gepromoveerd tot personage in een roman die nog altijd de sporen van zijn schrijvershand droeg, waar bleef dan de andere schrijver, die stilistisch toch evenzeer tot dezelfde roman had bijgedragen?’ En dus stapt Patrizio Canaponi - als het pseudoniem van Patrick Gossaert - het laatst uitgekomen deel van de cyclus binnen. Verder kan een verklaring voor het opvoeren van Patrizio Canaponi in de roman nog gezocht worden in een poging van Van der Heijden om het vroege werk bij het huidige in te lijven. Voeding voor deze gedachte vinden we bij de wens die de schrijver als zeventienjarige uitsprak, om gedurende zijn leven maar één boek te schrijven, één waar ‘alles’ in zou staan. In de lead bij ‘De Januskop’ staat: ‘De praktijk noopte hem later zijn Ene boek, inmiddels “De tandeloze tijd” geheten, in meerdere delen te publiceren, [...] maar bij alle versplintering bleef de opzet die van één omvattende roman.’ Door Canaponi als schrijver op te voeren, compleet met al het werk dat reeds is verschenen, voegt Van der Heijden zijn oude schrijversgestalte toe aan de huidige: de auteur Patrizio Canaponi bestaat niet, hij is een creatie van A.F.Th. van der Heijden en die naam verschijnt dan ook op de herdrukken van Een gondel in de Herengracht en De draaideur. Als Canaponi, zo'n duidelijk autobiografisch figuur, slechts een deel van de schrijver Van der Heijden vertegenwoordigt, hoe zit het dan met de andere helft, | ||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||
die zich in het personage Albert Egberts manifesteert? Ook het natrekken van dit schrijverschap, om me hiertoe te beperken, loont de moeite. Hoewel Albert een gemankeerd schrijver genoemd moet worden, komen we toch te weten dat hij bijvoorbeeld de zomer na zijn eindexamen de roman Bejaardentehuis op het dak van de wereld schreef (H: 373). Van der Heijden heeft in interviews verteld dat hij in zijn jonge jaren een boek met dezelfde titel heeft geschreven. Ook krijgen we een beeld van hoe Albert het schrijven ziet door middel van een brief aan zijn vader, die hij zal sturen zodra hij een schrijver zal blijken te zijn. Hierin staat dat hij het natuurlijker vindt veel woorden te gebruiken, dan ‘zo economisch mogelijk’ te schrijven. Hij betrekt zijn ouderlijk milieu erbij door te stellen dat dit ‘kaalschrijven’ iets is voor degene die luxe hebben gekend en niet voor ‘misdeelden’ als hij en zijn ouders. Een verband met de uitgebreide metaforentaal van de schrijver Van der Heijden is snel gelegd. Maar ook met zijn afkomst uit het arbeidersmilieu van Geldrop. En hoewel Van der Heijden zich (nog) niet heeft ontpopt als toneelschrijver, lijkt de bekendheid die Albert Egberts hiermee in deel vier heeft verworven, te verwijzen naar het succes dat Van der Heijden zelf ten deel is gevallen bij publicatie van De tandeloze tijd. Op deze manier leren we de schrijver Van der Heijden kennen. En wel via zijn gesplitste alterego Patrizio Canaponi/Albert Egberts. Om zover te kunnen komen moet een biografische weg bewandeld worden. Maar deze lijkt lonend: bijna alles wat we over Van der Heijden weten, zowel over de persoon als over de schrijver, is terug te vinden in zijn romans. Weliswaar verborgen, aangedikt of ‘verguld’, maar onmiskenbaar met de waarheid op de bodem. Er is echter ook een keerzijde aan deze vanuit de (auto)biografie verantwoorde methode. De macht van de schrijver beperkt zich nu niet meer tot de fictieve wereld van de werken, maar reikt tot in het universum van de interpretatie dat erom heen bestaat. Wat over de schrijver bekend is, wat hij loslaat of vertelt, vormt de bron waaruit geput kan worden. Wat hij niet of niet helemaal vertelt, gaat dus aan ons voorbij. Tenzij we de teksten zelf aan het woord laten. Dan blijkt een ander antwoord mogelijk op de vraag waarom Patrizio Canaponi de cyclus binnen wordt gehaald, en blijkt dat bij bovenstaande biografische verklaring een belangrijk aspect over het hoofd gezien wordt. | ||||||||||
De Januskop verschijntZoals gezegd wordt de suggestie dat beide Canaponi's - het personage en de ‘werkelijke’ - dezelfde zijn, op onverhulde wijze gedaan. Toch wordt deze suggestie ook door de roman geproblematiseerd. Allereerst in de hierboven genoemde overeenkomsten tussen het verhaal ‘Knapensluimer’ en De tandeloze tijd. Als verklaring haalde ik Van der Heijden zelf aan: De tandeloze tijd heeft elementen ontleend aan het ‘Knapensluimer’ -manuscript. Hoe waar dit misschien ook is, het is geen verklaring voor het feit dat deze vermenging binnen de roman nog steeds bestaat. De schrijver had deze stukken ook weg kunnen laten. Dit heeft hij echter niet gedaan, en daarmee wordt in het boek de vraag opgeroepen hoe Patrick aan zijn informatie komt. Hoe weet hij van Albert en zijn moeder bij het graf, de vergroeide tong van Thjum en de vreemde ouders van Ljibbe? We moeten aannemen - zoals ik eerder al vermeldde - dat Albert dit alles aan hem heeft verteld, zonder dat de lezer hiervan getuige is geweest. Maar er is een reden om nog eens beter naar ‘Knapensluimer’ te kijken. Het verhaal is namelijk niet alleen in de roman opgenomen, maar ook in 1980 als losse publicatie verschenen in De revisor; onder de titel ‘“&” of Knapensluimer’, natuurlijk onder het pseudoniem Patrizio Canaponi. Als we de twee versies van het verhaal met elkaar vergelijken, blijkt dat er tamelijk veel verschillen zijn. Niet zozeer inhoudelijkGa naar eind2, maar in formulering en stilering wijken de teksten duidelijk van elkaar af. Het lijkt er vooral op dat de ene verbeterd is ten opzichte van andere, dat wil zeggen de tekst in De tandeloze tijd is mooier gemaakt ten opzichte van de eerder gepubliceerde versie.Ga naar eind3 Blijkbaar achtte de auteur Van der Heijden de tekst die hij meer dan een decennium geleden publiceerde, niet goed genoeg om rechtstreeks in zijn roman over te nemen, zelfs niet onder een fictief schrijverspseudoniem. Terwijl toch de suggestie was dat beide Canaponi's een en dezelfde waren. Als we blijven trekken aan het draadje dat deze wonderlijke tekst ‘Knapensluimer’ (immers de enige tekst die daadwerkelijk twee keer is afgedrukt, als losse publicatie en in de roman) heeft laten hangen, komen we nog meer op het spoor. Want naast de feiten over Canaponi (het debuutjaar enzovoort) en de verwerkte verhalen van Albert (over de gondel enzovoort) blijken er nog meer overeenkomsten tussen de boeken van Canaponi en Van der Heijden te bestaan. Dat wil zeggen, er zijn voorvallen in Een gondel in de | ||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||
Herengracht aan te wijzen die sterk herinneren aan gebeurtenissen uit De tandeloze tijd, zonder dat we te horen krijgen dat Albert deze aan Patrick vertelt. En van een toevallige overeenkomst is geen sprake. Als eerste komen we op pagina 29 van Een gondel in de Herengracht het antwoord van Silenus op de vraag van koning Midas tegen. Albert is ook op deze Griekse mythe gestuit (V: 414 en H: 372-373), die zelfs de aanleiding vormt voor zijn filosofie van het ‘leven in de breedte’. Hij heeft deze uit een geschrift van Nietzsche, die ook op pagina 29 wordt genoemd. Op pagina 74 wordt het personage ‘zio’ Gino geïntroduceerd. Dit is de zestienjarige oom van Attilio, het jongetje dat een van de hoofdpersonen uit het boek is. De jonge oom doet sterk denken aan oom Hasje uit De tandeloze tijd. Niet alleen zijn leeftijd en bloedband, ook het feit dat hij schildert komt overeen met dit personage (G: 155-156). Het sadistische spel dat Flix en zijn helpers in De gevarendriehoek met een vleermuis spelen (G: 86), is ook terug te vinden in het boek van Canaponi: ‘Ik moest denken aan de vleermuizen uit mijn jeugd, die niet, zoals in Vlaanderen, levend tegen de staldeur werden gespijkerd, maar die, met vloeibare pek ingesmeerd en in de brand gestoken, weer in vrijheid werden gesteld’ (Go: 128). Eveneens in deze beide boeken staat een droom van de hoofdpersoon beschreyen. In Een gondel in de Herengyacht lezen we: ‘Een roerlozer droom heb ik nooit gehad. En toch is het de mooiste sinds ik op mijn vijfde droomde dat God de Vader me de zon cadeau deed’ (Go: 138). De droom wordt in zijn geheel verteld op pagina 36 en 37 van De gevarendriehoek. Hier is het de zesjarige Albert die van God de Vader de zon gepresenteerd krijgt.Ga naar eind4 Romeins muntstuk met lanus Bifrons foto; Michiel Ruijgrok
Opvallend is dat juist tussen Een gondel in de Heren-gyacht en De gevarendriehoek de meeste overeenkomsten bestaan. Naast de al door mij genoemde- zijn dat de eerste onanie van de jonge hoofdpersoon in een kleedhokje van het zwembad (Go: 173, G: 185), verschillende kenmerken van het personage Egbent (naast de Oostfrontkogel ook de motor, de motorkleding en het hierdoor veroorzaakte ‘zingen van de di1jen’) en zelfs de naam van Nico van | ||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||
Dartel (Go: 195, G: 263). Het is dan ook niet verwonderlijk dat we bij de beschrijving van de woonplaats van Attilio de ‘gevarendriehoek’ van Albert (G: 19) herkennen: ‘Het buurtje werd aan de noordzijde begrensd door een platgetreden brandgang met een stoffig bosje aan de overkant, aan de westzijde door een spoorlijn, aan de zuidzijde door een kanaal en aan de oostzijde door een asfaltweg’ (Go: 161). De wereld van Attilio wordt begrensd door dezelfde infrastructuur als die van Albert, alleen vormt deze bij Attilio een ‘gevarenrechthoek’. Een laatste overeenkomst tussen Een gondel in de Herengracht en de cyclus is te vinden in het hoofdstuk ‘Schrijven met zand’ (H: 447-450). Hierin herinnert Albert zich hoe hij vroeger in een zonnige zandbak neerhurkte en door middel van het spannen van de sluitspier de naderende ontlasting tegenhield. Hierdoor kwam hij in een ‘roes’ terecht die maakte dat door het prevelen van ‘sleutelwoorden’ allerlei bijpassende herinneringen op waren te roepen. ‘Soms moest een heel rijtje van zulke woorden afgeraffeld worden, voordat er een het hele beeld of de hele gebeurtenis ontsloot.’ In Een gondel in de Herengracht gebeurt bij Attilio hetzelfde: ‘Hij werd in zijn besluit [doorgaan of stoppen met zijn wandeling - MR] gehinderd door de sterke aandrang tot ontlasten, die hij plotseling in zijn ingewanden voelde opkomen. Het gevoel was hem niet onaangenaam. Hij was gewend ermee te spelen, met gesloten ogen in de zon. Sluiten, ontsluiten, sluiten: een inwendig gebalde hand. Niet toegeven, zichzelf plagen. Dit vasthouden bracht hem vaak in een staat van poëzie, op zijn leeftijd nog een schemerrijk tussen woord en beeld’ (Go: 163).
Het voorkomen van zulke gedetailleerde overeenkomsten tussen het werk van Canaponi en De tandeloze tijd ontkracht de suggestie van één Patrizio Canaponi. Hoe zou immers al dit feitenmateriaal bij Patrick terecht gekomen moeten zijn? Is Albert - zonder dat wij het weten - werkelijk zo'n verschrikkelijke flapuit? Blijkbaar is de suggestie toch niet zo sterk dat zij stand kan houden tegen een dergelijke hoeveelheid belastend materiaal. We moeten onze blik afhalen van de schijnfiguur die Canaponi is en ons richten op de werkelijke schrijver: A.F.Th. van der Heijden. Deze heeft in 1986 de publicatiereeks van De tandeloze tijd na de delen een en twee onderbroken voor de uitgave van De sandwich. In deze roman lezen we op pagina 110 over de hoofdpersoon: ‘Hurkend in de zandbak achter de schuur, met de zon warm op mijn blote knieën en op mijn gesloten oogleden, zei ik zacht de sleutelwoorden die toegang gaven tot enkele afgebakende gebieden van het leven achter me.’ Ook hier wordt het geheugen in werking gezet door middel van het spel met de ontlasting: ‘Ik bleef zitten. De aandrang werd niet gehonoreerd. Het genot herinneringsbeelden vast te houden, niet prijs te geven aan het riool van de verleden tijd, werd intenser door het dichtsnoeren van die elastische ring daartussen mijn dijen’ (Sa: 112). Niet alleen de boeken van Canaponi blijken dus betrokken te kunnen worden bij De tandeloze tijd. Ook ander werk, dat onder de naam Van der Heijden is verschenen, is aan de cyclus te relateren. En het blijft niet bij één overeenkomst. Ook de passage waarin de ik-persoon in De sandwich daadwerkelijk een ‘sandwich’ tegen de kou moet maken door te gaan liggen op twee reeds liggende mensen, komt in De tandeloze tijd terug. Onderop - op straat - ligt een jongen, bovenop hem een meisje en dáár bovenop zou de ‘ik’ moeten gaan liggen om de zaak te completeren. Hij aarzelt, en op dat moment ziet hij een beeld voor zich waarin twee mannen verkeren met dezelfde vrouw, waarbij zij tweeën haar lichaam helemaal opvullen: ‘Ik wist, dit is de enige manier om me met een man te verenigen: via een vrouw, allebei verpakt in die vrouw, van elkaar gescheiden door een dunne, elastische wand, waar doorheen onze bewegingen en oneffenheden voor elkaar voelbaar zouden zijn, en waarachter we de klop van ons bloed aan elkaar konden doorseinen’ (Sa: 145). Deze ‘ontmoeting’ wordt daadwerkelijk tot stand gebracht tussen Albert, Marike en Hans in het hoofdstuk ‘Orgie op Zondag’ (P: 499-508) uit Onder het plaveisel het moeras. Het seksuele contact verloopt precies volgens de voorstelling die de ‘ik’ uit De sandwich ervan heeft. Dezelfde seksuele figuur keert ook nog eens terug in Advocaat van de hanen op de pagina's 261-264, maar dan weer als fantasie. Daar is het Ernst Quispel die tegenover Thjum het plan oppert een vrouw als ‘een soort dubbel condoom’ te gebruiken.Ga naar eind5 Op pagina 40 van De sandwich komen we te weten dat de vriendin van de ik-persoon Margerie of Maggy heet. Samen met het geglibber over een met ijskorst bedekte straat en de woorden over een aan haar uitgedeelde slag, doet dit personage sterk denken aan de Margerie of Maggy die een tijdje Alberts vriendin is (P. 385-390). Dat meisjes bij het lezen vroeger de waarschuwing ‘je verleest je hele verstand’ te horen kregen, of de vraag ‘hebben ze mekaar al’, is te lezen op pagina 71 van De sandwich. In De tandeloze tijd worden deze woorden in verband gebracht | ||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||
met Hanny - de moeder van Albert - en met Hennie A. Een pagina verder in De sandwich, lezen we over de ‘vijf zalige keertjes’ die volgens de hoofdpersoon niet opwegen tegen de ‘eerste zalige keer’. Ernst maakt dezelfde afweging tussen kwantiteit en kwaliteit op pagina 154 van Advocaat van de hanen. | ||||||||||
Het masker van de JanuskopHet opsommen van al deze overeenkomsten lijkt misschien wat ver te gaan. Bovenstaande parallellen tussen de boeken maken volgens mij echter één ding duidelijk: Van der Heijden schroomt niet bepaalde verhaalelementen in verschillende boeken opnieuw te gebruiken. De auteur put vrijelijk uit zijn eigen werk en vormt zodoende zijn eigen intertekst. Van der Heijden lapt hiermee de ongeschreven regels van de literatuur aan zijn laars. Niet alleen wordt door de schrijver herkenbaar uit een bepaald werk ontleend, hij doet dit uit zijn eigen werk. Dit hergebruik laat zich - zoals ik in het tweede deel van mijn artikel heb laten zien - niet verklaren door middel van de figuur Patrizio Canaponi: ook wanneer de verhulling van deze fictieve schrijver ontbreekt, komen aspecten van het ene boek in het andere boek terecht. De truc met het personage Patrick Gossaert/ Patrizio Canaponi is dan ook niet uitgehaald om via een omweg verhaalstof van het oude pseudoniem Canaponi te kunnen (her)gebruiken, en zo de eenheid van het oeuvre (het ‘Ene boek’) te bewerkstelligen, maar is te zien als een nieuwe stap in het schuiven met de grens tussen fictie en werkelijkheid. Want dat is wat we als de kern van het schrijverschap van A.F.Th. en benoemen: het is een dunne en bewegende lijn die de fictie van de werkelijkheid scheidt. Of misschien zijn beide gebieden wel helemaal niet te scheiden. Van der Heijdens schrijverschap lijkt er vooral op gericht te zijn dat aan de lezer duidelijk te maken. Mystificatie en mythologisering van het eigen schrijverschap komen veelvuldig voor bij Van der Heijden. Hij neemt niet alleen een pseudoniem als hij zijn eerste werk publiceert, maar laat hierbij ook een op maat gesneden verhaal (‘van Nederlands-italiaansen bloede’) op de achterkant van het boek opnemen. Hij heeft zelfs het plan onder nog een ander pseudoniem (Albert Egberts) een boek te publiceren en deze twee auteurs ‘tegen elkaar uit te spelen’. Over Patrizio Canaponi zegt de schrijver in een interview in de Haagse Post: ‘Ik heb de schrijver bedacht, niet de personages. Die personages hebben allemaal echt bestaan in het leven van de verzonnen schrijver.’ Natuurlijk is er ook nog de grote mystificerende boodschap in de voorletters van Van der Heijdens naam: de ‘A’ van Albert, de ‘F’ van Flix en de ‘Th’ van Thjum.Ga naar eind6 In de in dit artikel behandelde creatie van een personage met het eigen oude pseudoniem, krijgt de versluiering een voorlopig hoogtepunt. Waar echter ook niet aan valt te ontkomen is de dwingende hand van de biografie. Dit bleek al uit het eerste deel van het artikel, waar verhaalgegevens, maar ook uitspraken van de auteur de interpretatie stuurden. Nog sterker blijkt dit uit twee werken die buiten de cyclus zijn verschenen, de beide requiems De sandwich en Asbestemming. Alle twee zijn ze als ‘autobiografische roman’ te bestempelen, hoewel dit in De sandwich meer verhuld is. Toch draagt ook daar de hoofdpersoon de naam Adriën, horen we bekende feiten uit het leven van de schrijver en wordt gezinspeeld op het Italiaanse pseudoniem en de cyclus De tandeloze tijd. Ondanks dat we met de neus op de autobiografische feiten gedrukt worden, blijkt het splijtpunt van de roman - het moment waarop de sandwich niet voltooid wordt - fictie te zijn. En zo wordt zelfs een autobiografische roman met de uiteindelijke climax in het fictieve getrokken. Fictie en autobiografie, fantasie en werkelijkheid gaan hand in hand in het werk van A.F.Th. van der Heijden. En in de figuur van Patrizio Canaponi schuiven die twee gebieden ineen. Ook wordt duidelijk dat het Italiaanse pseudoniem zijn beschermende functie heeft behouden. Want ondanks dat Van der Heijden dit masker begin jaren tachtig heeft laten vallen en hij er zich niet meer achter kan verschuilen, blijkt het een geraffineerd middel te zijn in het spel met feit en fictie. Van der Heijden weet dit spel perfect te spelen, waarmee hij een ongrijpbare schrijver wordt. Hoe ongrijpbaar blijkt wel als we zijn jongste publicatie in boekvorm in handen nemen. Het is de in kleine oplage verschenen novelle De gebroken pagaai (1997). Het gaat om een jeugdwerk van de schrijver, dat na twintig jaar het licht ziet. En de scène uit de titel is inderdaad de gebeurtenis die ook de hoofdpersonen uit De tandeloze tijd en Een gondel in de Herengracht gade slaan: ‘Hij steekt één van de bladen onder het voorste zitbankje, en beweegt de steel met grote kracht over het achterste bankje omlaag. Ik zie het ding weerspannig doorbuigen. Als het hout niet meegeeft, tilt de jongen driftig zijn voet op. Het volgende moment klinkt luid gekraak. Tussen zijn benen schieten splinters op’ (p. 74). | ||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||
Literatuur
|
|