| |
| |
| |
Drie vrouwen uit het leven van Albert Egberts
Jeroen Kapteijns
Albert Egberts, de hoofdpersoon van De tandeloze tijd, heeft in de loop van de cyclus veel relaties met vrouwen. Hij zou om die reden een echte ‘womanizer’ genoemd kunnen worden, ware het niet dat de romantiek in die contacten ver te zoeken is. Van der Heijden gebruikt de relaties namelijk vooral om bepaalde aspecten van Albert Egberts' leven en dan met name zijn seksuele leven te belichten. De vrouwen of meisjes in De tandeloze tijd worden daarom vrijwel nooit echte personages, maar blijven tamelijk vlakke motiefdragers, die slechts heel eenzijdig belicht worden. Deze eigenschap maakt hen echter erg bruikbaar bij het reconstrueren van thematische lijnen van De tandeloze tijd. Een zo'n thematische lijn is Albert Egberts' impotentie, die in Vallende ouders en De gevarendriehoek, de twee eerste delen van de cyclus, een uitermate opvallende rol speelt. Die impotentie staat namelijk in nauw verband met Egberts' levensfilosofie van ‘leven in de breedte’ en zijn kunstenaarschap, twee grote thema's in de cyclus. Aan de hand van Albert Egberts' verhoudingen met achtereenvolgens Milli, Marike en Leentge geeft Jeroen Kapteijns een beeld van deze impotentie en maakt hij duidelijk gemaakt hoe deze zich verhoudt tot zijn levensfilosofie en kunstenaarschap.
Op een zonnige zomermorgen in 1956 loopt de dan zesjarige Albert Egberts door de tuin. In de tuin van de buren ziet hij een meisje staan, dat uit dankbaarheid voor de genezing van een ziekte als Mariakindje gekleed is; geheel in blauw en wit. Albert zegt tegen haar: ‘Maria bestaat helemaal niet’. Op hetzelfde moment wordt het meisje gestoken door een bij; het is niet duidelijk waar ze nu het meest van schrikt. Dit is de eerste ontmoeting tussen Albert Egberts en Milli Händel.
Dit voorval wordt beschreven in De gevarendriehoek. Omdat vooral over Milli Händel veel in dit deel te vinden is, is het nuttig eerst iets over dit boek in zijn totaliteit te zeggen. De gevarendriehoek is een excellent voorbeeld van ‘leven in de breedte’. In het eerste hoofdstuk zit de 26-jarige Albert over zijn boeken gebogen om voor het kandidaats filosofie te studeren. De mathematische theorieën over driehoeken stemmen hem poëtisch en in zijn hoofd klinken triangelklanken. Het is een erg warme zomerdag en hij besluit een wandelingetje met de hond te maken. Die wandeling leidt hem naar het buurtschap Hulst, waar hij van zijn derde tot en met zijn zesde gewoond heeft. Dit buurtje, dat vanwege de ligging tussen het kanaal, de spoorweg en de autoweg door Albert de ‘gevarendriehoek’ genoemd wordt, lijkt volledig verdwenen. Bij thuiskomst probeert Albert met behulp van een stafkaart de oude situatie te reconstrueren. Terwijl hij hiermee bezig is, zinkt hij in zijn geheugen weg naar de ‘gevarendriehoek’, de Nederlandse variant van de ‘Bermuda Triangle’.
De rest van het boek is één grote herinnering, die begint met de warme zomerdag in 1956. Het tweede hoofdstuk, dat dezelfde naam draagt als de roman, is in zijn geheel gewijd aan deze dag. Het thematische zwaartepunt ligt in dit hoofdstuk, vrijwel alle belangrijke elementen van de roman komen hier al voor. De familie Egberts woont in deze periode in Hulst, oftewel de ‘gevarendriehoek’. De geïsoleerde ligging van dit gebied heeft Albert altijd erg geruststellend gevonden, maar sinds een bezoek aan Amsterdam met zijn opa voelt hij zich juist erg beklemd en bedreigd in zijn leefomgeving. Hij heeft het idee dat de driehoek sinds de hittegolf krimpt. Het gevoel dat hij daar veilig is maakt langzaam maar zeker plaats voor het gevoel dat juist in de driehoek het gevaar is. Deze dag staat symbool voor dit verlies van de onschuld; Albert Egberts maakt kennis met de dreiging van het ‘echte leven’. Hij leert de dood kennen door de sadistische spelletjes, waarmee buurtkinderen dieren de dood injagen. En hij wordt zich door de contacten met diezelfde kinderen bewust van zijn seksualiteit. Bovendien krijgt hij meer zicht op het wereldje van de volwassenen, iets dat hem niet gerust kan stellen. Zo moet hij onder andere zijn vader op gaan halen in het café, waar hij allerlei dubbelzinnige opmerkingen te horen krijgt. Op deze dag vinden ook enkele gebeurtenissen plaats die bepalend zijn voor de rest van Alberts leven. Het tweede hoofdstuk begint bijvoor- | |
| |
beeld met een droom waarin Albert van God de zon krijgt, waardoor hij het gevoel heeft uitverkoren te zijn. Later denkt hij met deze droom zijn schrijftalent te hebben ontvangen. Verder is op deze dag het later onafscheidelijke driemanschap Albert, Flix en Thjum voor het eerst bij elkaar en vindt de reeds eerder genoemde ontmoeting tussen Milli en Albert plaats.
| |
Milli Händel
In oktober 1971 zien Albert en Milli elkaar weer en wel in de Nijmeegse studentensociëteit Dynamene. Milli oogt nog net zo breekbaar, bleek en mager als op haar derde. ‘Exact de vijftien jaar oudere uitvoering van het kind dat hij op een zomerdag in de achtertuin van haar grootouders had zien staan’ (G: 317). Helemaal toevallig is deze hernieuwde kennismaking niet; Albert is sinds september van dat jaar op zoek naar haar. Toen is oom Egbert, de broer van zijn vader, die altijd de plaats van Alberts vader innam als deze in de kroeg hing, gestorven en begraven. Het contact met Egbert en de rest van de familie was al jaren verbroken, nadat Alberts vader hem met een mes bedreigd had. Toch besluiten Alberts ouders naar de uitvaart te gaan en Albert gaat met hen mee. Als Alberts vader op het kerkhof het woord vraagt, loopt Albert met zijn moeder weg van de kring rouwenden. Gearmd lopen ze over de begraafplaats en zij komen uit bij het graf van de familie Händel, waar ook zoon Jimmy begraven ligt. Alberts moeder vertelt hem het verhaal over deze marinier, die op tweeëntwintigjarige leeftijd zelfmoord pleegde. Hij was getrouwd met Gonnie Stultiëns, hun oude buurmeisje uit Hulst, en vlak voor zijn zelfgekozen dood vader van een meisje geworden. Het kind kon echter niet van hem zijn, daarvoor was het veel te vroeg geboren. Deze wetenschap gecombineerd met de voortdurende roddels over Gonnies vreemdgaan, hadden hem waarschijnlijk tot de wanhoopsdaad gebracht. Alberts moeder weet verder nog te vertellen dat het inmiddels achttienjarige meisje, Milli heet ze, volgend jaar rechten zal gaan studeren in Nijmegen. En zij weet ook nog wie ‘hoogstwaarschijnlijk’ de vader van Milli is: de man die net op dat moment begraven wordt.
Als Albert met zijn moeder wegloopt van de kist krijgt hij voor het eerst een ervaring van ‘leven in de breedte’. Het verhaal van zijn moeder vermengt zich met beelden van een televisiefilm, die uit zijn geheugen omhoog komen. ‘Zo te leven... altijd... niet vooruit, op de rails van de aardse tijd, die naar de dood leidden... maar buiten die tijd, op een zijspoor... een leven niet in de lengte, maar in de breedte’ (G: 292). Daar aan het graf van Egbert Egberts formuleert Albert zijn hoogstpersoonlijke levensfilosofie. Hiermee wil hij de strijd met het leven aangaan en de tand des tijds proberen te doorstaan. Zijn leven zal vanaf nu in het teken staan van de zoektocht naar het ‘leven in de breedte’. Even daarvoor heeft Albert zichzelf verrast. ‘Albert verwonderde zich over het warme, bijna branderige gevoel in zijn bloed. Kon iemand verliefd worden op een meisje dat hij nooit gezien had, tenzij dan als kind van twee, drie, en dan nog vluchtig... een meisje dat hij verder alleen van horen zeggen kende...?’ (G: 288). Dit gevoel verbindt hij aan de ervaring van ‘leven in de breedte’. Hij wil het meisje gaan vinden: enerzijds om dat verliefde gevoel, anderzijds omdat hij denkt daarbij verder te kunnen werken aan zijn eigen levensfilosofie.
Maar er is nog een reden waarom Albert op zoek gaat naar Milli, die dus misschien wel een nichtje van hem is. In het laatste jaar van de hbs moet Albert naar de keuring voor militaire dienst; hij suggereert homoseksualiteit om onder de dienstplicht uit te komen. Als hij afgekeurd is, neemt hij zich voor die leugen zo snel mogelijk ongedaan te maken. In een Belgisch vakantiepark zoekt hij seksuele toenadering tot een meisje, maar zijn voorgenomen ontmaagding mislukt. Albert trekt hieruit de conclusie dat hij impotent is en kiest voor de studie psychologie om meer te weten te komen over deze tekortkoming en er misschien zelfs van te genezen. Deze studie kan hem echter niet helpen zijn seksuele handicap te overwinnen en hij besluit filosofie te gaan studeren. Aan het eind van het eerste studiejaar vlucht hij naar de ouderlijke woning, waar hij de hele zomer doorbrengt. Vlak voor hij teruggaat naar Nijmegen vindt de begrafenis van Egbert Egberts plaats, die hem ertoe aanzet naar Milli Händel op zoek te gaan. Niet alleen zijn gevoel van verliefdheid en het streven naar ‘leven in de breedte’ maar ook het vermoeden dat Milli hem zou kunnen helpen bij het overwinnen van zijn seksuele tekortkoming, doen hem besluiten haar op te sporen. Met zijn nichtje naar bed te gaan lijkt Albert de meest opwindende seksuele ervaring; dit moet hem over de drempel kunnen helpen.
Na hun eerdere ontmoeting blijft Albert de studentensoos Dynamene, waar Milli ook iedere keer aanwezig is, bezoeken. Albert komt niet echt met haar in contact, tot een muziekavond vlak voor de kerst. Op die avond raken ze met elkaar in gesprek en Milli nodigt Albert uit een keer bij haar langs te
| |
| |
komen. In het nieuwe jaar is het ijzig koud; Albert blijft een aantal dagen lang met zijn kleren aan in bed liggen en leest het verzameld werk van Nietzsche. In deze periode ziet hij zijn impotentie niet langer als een probleem, eerder als een ‘sieraad van eenzaamheid’. Deze zelfverzekerdheid houdt echter niet lang stand; als zijn kachel uitgaat, krijgt hij last van zelfmedelijden en besluit naar Milli's warme flat te gaan. Eerst praten ze nog over filosofische onderwerpen, maar al snel schakelt Albert over op verhalen uit zijn eigen leven. Onder het vertellen drinkt hij een hele pot zwarte koffie leeg, die als een aanjager werkt op zijn associatievermogen; hij slaagt erin de anekdotiek van zijn leven volledig te benutten. ‘Hij ving een glimp op van zijn voorgenomen “leven in de breedte”...” (G: 332). Als hij rond middernacht weer naar huis gaat, hebben ze ‘zo'n tien uur onafgebroken gepraat. Albert voel[t] zich even helder en zuiver als de vriesnacht’ (G: 334).
Bij een tweede bezoek aan Milli treft Albert haar in nachtjapon aan. Zij is ziek en heeft koorts. Albert vertelt opnieuw verhalen en onder het vertellen streelt hij Milli. Voor ze weten wat er gebeurt, liggen ze in elkaars armen. Dit is niet wat Albert heeft gewild, hier was hij nog niet aan toe. ‘Hij kon nu niet meer terug. Hij had het er zelf naar gemaakt door op haar been te gaan tekenen. Doorgaan moest hij nu: liegen met zijn vingers, en was dat niet afdoende, verder liegen met zijn tong... en anders de vernedering’ (G: 337). Maar even later blijkt dat ook Milli gekweld wordt door een seksuele blokkade. Albert is opgelucht over deze ontwikkeling: ‘Alle aandacht was van zijn zwakste punt afgeleid. Toekomstige mislukkingen zouden tot haar zwakheid te herleiden zijn’ (G: 338). Albert krijgt alle kans aan zijn genezing te werken.
Vanaf die avond zijn Albert en Milli vrijwel onafscheidelijk. Het valt Albert op dat Milli onder ‘een geheimzinnige dwang’ leeft, die haar hele leven beheerst. Die dwangmatigheid komt onder andere tot uiting in haar eetstoornissen; Milli lijdt aan anorexia nervosa. Verder springt hem Milli's streven naar orde en netheid in het oog. Bij haar is geen ruimte voor instincten, kunstmatigheid lijkt haar leven te beheersen. Toch voelt Albert zich op zijn gemak bij haar. Als op een avond die hij samen met Milli in bed doorbrengt Milli's huisgenoten een feest houden, is Albert blij dat hij zich aan dat ‘andere’ leven heeft weten te onttrekken. Het leven van dronkenschap en luidruchtigheid heeft Albert voor zijn gevoel ver achter zich gelaten. In plaats daarvan leeft hij nu een sereen bestaan met Milli.
Ondanks de vele uren die zij samen in bed doorbrengen, wil het met het opheffen van hun beider seksuele blokkades niet zo vlotten. Voor zowel Albert als Milli blijft het moeilijk om zich te laten gaan. De eerste bij wie tekenen van genezing zichtbaar worden, is Milli. Zij geeft Albert op een gegeven moment te kennen dat zij toe is aan meer. Voor Albert echter blijft de impotentie een groot probleem, bovendien wordt er nu meer van hem verlangd dan liegen met zijn vingers. Het volgende stadium is het liegen met zijn tong. Dit kan hij op twee manieren doen; door middel van de orale bevrediging, maar ook door een verhaal te vertellen dat zijn onmacht in een ander daglicht stelt.
Albert blijft ondertussen werken aan een oplossing voor zijn probleem. Zijn aanvankelijke idee dat de suggestie van incestueuze liefde zo opwindend zou zijn dat hij over de geestelijke barrières heen zou kunnen stappen, is niet juist gebleken. Toch geeft hij het idee van bloedverwantschap als stimulans voor de seksuele daadkracht niet op. Wanneer Albert door een gesprek met zijn moeder de inval krijgt dat Egbert Egberts misschien niet alleen de vader van Milli, maar ook zijn eigen vader is, denkt hij de juiste prikkeling gevonden te hebben. Maar zelfs deze fantasie van de ultieme bloedschennige daad weet hem niet voldoende te stimuleren. Sterker nog, nu denkt Albert dat het idee de geslachtsdaad te moeten verrichten met zijn eigen zus hem afschrikt. Albert blijft in de vicieuze cirkel van zijn geestelijke onmacht. Er resten hem nog twee mogelijkheden: het vertellen van de waarheid of het inzetten van zijn laatste reddingsmiddel ‘het liegen met zijn tong’, maar dan door het vertellen van een fantastisch verhaal, dat hem kan verschonen.
Op dit kritieke moment komt de dichter in Albert Egberts naar boven, de omstandigheden blijken er ideaal voor. ‘Het precieze recept kende hij niet, maar door Milli leerde Albert dat roes, luciditeit, extase het best te bereiken waren door een heel geraffineerde mixture van honger, slapeloosheid en onbevredigde bronst. Rechtstreekser weg naar de poëzie moest nog aangelegd worden...’ (G: 391). Opgezweept door de nood van het moment slaagt Albert erin een fenomenale leugen te verkondigen; hij creëert de mythe van Jimmy Händel. Hiervoor combineert hij het verhaal van zijn moeder met persoonlijke herinneringen uit zijn kindertijd en dit vult hij aan met zijn fantasie. Met deze mythe wil Albert aan Milli duidelijk maken dat zij eigenlijk broer en zus zijn, dat hij dit wist en daardoor niet tot seksuele daden kon komen.
| |
| |
In eerste instantie is Milli overdonderd door dit verhaal. Maar de aanvankelijke verwondering slaat om in verontwaardiging en uiteindelijk blijkt het verhaal over Jimmy Händel het einde van de relatie in te luiden. Milli verwijt Albert dat hij de nagedachtenis aan haar vader door dit verhaal besmeurd heeft. En dat hij dit alleen maar gedaan heeft om zijn eigen tekortkomingen te verbloemen; hiervoor heeft hij zelfs zijn dichterlijke gaven misbruikt. Dit laatste verwijt komt zo hard aan bij Albert, dat hij besluit de poëzie af te zweren: ‘De poëzie was bij hem een voertuig van de leugen geworden. Oplichterij. Een gedicht geschreven door een verslapte lul. Hij zou er nooit, nooit, nooit een letter van op papier zetten’ (G: 424).
Hun relatie is afgelopen, niettemin blijft Milli een grote rol spelen in Alberts leven, onder andere op seksueel gebied. ‘Bij elk ingaan tot een vrouw, de afgelopen vier en een half jaar, was Milli altijd wel even aanwezig geweest [...] Tenslotte fungeerde elk geslaagd binnendringen, bij Manke of Leentge of wie ook, als een nagekomen paring met Milli. Een inhaalmanoeuvre’ (H: 65-66). Dat Alberts relatie met Milli speciaal was, wordt nog eens benadrukt door moeder Egberts, die haar zoon verwijtend toespreekt: ‘want geef maar eerlijk toe, Albert: zij was de grote liefde. Zij, en niemand anders. Je had meer je best moeten doen. Nu zijn de kansen verkeken. En grondig verkeken ook’ (H: 83).
| |
Marike de Swart
Kort nadat Milli Händel uit zijn leven verdwenen is, gaat Albert naar Dynamene in de hoop daar zijn vertrokken geliefde te ontmoeten. Milli zal die avond niet komen, maar Albert Egberts maakt wel kennis met Marike de Swart, die ook haar stempel zal drukken op zijn leven. Het meisje valt Albert op doordat zij in een hoekje zit te huilen. Hij gaat naar Marike toe en vraagt haar om te dansen. Na het laatste nummer gaat Albert met haar mee en hoort over haar probleem. Zij blijkt ongewenst zwanger te zijn geraakt en heeft geen geld om een abortus te laten plegen. Door haar situatie met zijn eigen probleem te combineren krijgt Albert een idee. Hij biedt Marike aan haar abortus te betalen, in ruil waarvoor zij hem moet helpen van zijn seksuele onmacht af te komen.
Met de paasdagen gaat Marike niet naar haar ouders in Etten-Leur, maar blijft in Nijmegen om Albert van dienst te zijn. Alle inspanningen van Marike zijn tevergeefs, Alberts probleem wordt er niet door opgelost. Ondertussen heeft Albert spijt van zijn toenadering tot Marike en probeert hij hun bed-avonturen uitsluitend als therapie te zien. Zijn liefde voor Milli is nog steeds niet bekoeld. ‘Zolang hij zijn geknoei met het boerenmeisje heimelijk aan Milli Händel opdroeg, werd hij die laatste niet ontrouw’ (G: 439). In de loop van het weekend valt het Albert steeds moeilijker onverschillig te blijven voor de trucjes van Marike en langzamerhand ervaart hij de genezing ook als genot. De dag na Pasen gaan ze samen naar de kliniek, waar Marikes kind geaborteerd wordt.
Enkele dagen nadat hij Marike ziek en uitgeput thuisgebracht heeft, staat ze bij hem voor de deur. Albert woont in een donker souterrain waarvan de verhuurster een relatie heeft met een man van bedenkelijk allooi. Deze avond is die man erg dronken en gedraagt hij zich nogal overspannen. In een woedeuitbarsting besluit hij een kerselaar om te hakken. Het hout van deze boom is enorm hard en urenlang is het monotone, gekmakende gehak van de man hoorbaar. Als uiteindelijk de boom met een oorverdovend geraas omgaat, breekt er iets los bij Albert. Eindelijk wordt een bedreiging uitgevoerd. In zijn kindertijd had zijn vader regelmatig met zijn mes staan zwaaien en het gezin bedreigd, maar bij zijn vader bleef het bij bedreigingen. Nu was er iemand die verder durfde te gaan. De paradoxale opluchting hierover doet Albert door zijn persoonlijke barrière breken en hij gaat met Marike naar bed. Zo slaagt Albert Egberts er op tweeën-twintigjarige leeftijd in klaar te komen in een vrouw. Zijn zoektocht is voltooid, hij is genezen.
Toch is na dit ogenschijnlijk heuglijke moment geen sprake van euforische blijdschap. Albert schaamt zich voor zijn pas verworven status van ‘echte man’. Hij heeft het gevoel dat hij zijn eigenheid is kwijtgeraakt. ‘Bruut ontmaagd voelde hij zich, lomp uit zijn goddelijke knapensluimer gerukt...’ (G: 457). Albert heeft er iets bij gekregen, maar veel verloren. ‘Vernietigd zijn maagdelijkheid. Vernietigd, ook, het leven in de breedte. Hij was het ontrouw geworden. Hij had overspel gepleegd, met het echte leven... Zijn bed vulde zich nu al met heimwee naar die geslachtsloze nachten vol sublieme leugens met Milli Händel’ (G: 457).
Ondanks deze spijt en teleurstelling over zijn ontmaagding, gaat Albert verder op zijn seksuele ontdekkingstocht. Dit doet hij samen met Marike, die zich tot ‘het grote erotische avontuur’ van zijn leven ontwikkelt. Die ontdekkingstocht betreft, ironisch
| |
| |
genoeg, vormen van seksualiteit, die ook al binnen handbereik lagen toen hij nog impotent was. Het liefst ziet hij dat Marike zichzelf bevredigt of bekijkt hij haar geslachtsorgaan. Alberts belangstelling voor haar is puur seksueel. Op erotisch gebied is hij verzot op Marike, maar haar gedrag irriteert hem mateloos. Na een tijdje krijgt hij genoeg van de verregaande intimiteit en eenzijdigheid van hun relatie. Albert raakt verzadigd, verlaat haar en later zoekt hij Marike alleen nog op voor korte avontuurtjes.
| |
Leentge
Na de aanvankelijke teleurstelling over zijn door de ontmaagding verloren eigenheid, is Albert eigenlijk behoorlijk tevreden met zijn nieuwverworven status. Hij wil zich revancheren ten opzichte van iedereen die getuige is geweest van zijn seksuele vernedering. Omdat hem voor geen enkele van zijn mislukte liefdes een herkansing wordt gegund, probeert hij zoveel mogelijk nieuwe veroveringen te plegen. Hij heeft iets in te halen. Dit gedrag bewijst dat hij nog steeds geen afstand heeft genomen van zijn verleden. ‘Na mijn genezing bleef ik opzichtig impotent, juist doordat ik zo nadrukkelijk het omgekeerde gedrag van een seksueel onmachtige aan de dag legde. Ik hing het haantje uit, maar was zo impotent als een kapoentje’ (V: 45).
Om zijn veroveringslust te botvieren vertrekt Albert naar Spanje, waar hij zich in zijn drang het verleden goed te maken, misdraagt. Zijn fanatisme leidt tot een bijna-verkrachting en zorgt ervoor dat hij na nog
De gevarendriehoek
een aantal akkefietjes van de camping wordt gezet. Albert blijft echter bij de camping rondhangen. ‘Ik had iets goed te maken...of iets af te maken. Het was alsof ik voorvoelde anders voor de rest van mijn leven aan de impotentie overgeleverd te zijn...’ ( V: 56). De campingbewaking heeft genoeg van hem en laat Albert op de trein naar Parijs zetten. ‘Met het dichtvallen van de balkondeuren werd ik er voorgoed van afgesneden, van de liefdeloze jaren die ik gemeend had in te kunnen halen. Het betere leven had niet langer dan een paar weken geduurd. Ik kon voelen dat die drie jaren zich niet lieten overdoen. Ik had het verknoeid. Tweeëntwintig jaar oud was ik onvermijdelijk op weg naar Leentge en de zwaarmoedigheid’ ( V: 56).
Albert ontmoet Leentge op de terugweg vanuit Spanje, ze stapt in de Pyreneeën in de trein en gaat tegenover hem zitten. Albert voelt meteen een grote weerzin tegen haar. Na een tijdje begint ze tegen hem te praten en ze blijkt een in Parijs wonende Joegoslavische te zijn. Als ze hoort dat Albert uit Nederland komt, heft ze meteen een lofzang aan op dit land van melk en honing. Op het station van Parijs komt Albert niet van haar af. De reden hiervoor is dat Leentge graag Nederlandse wil worden, en daarom een schijnhuwelijk met Albert wil regelen. Albert is volledig gedesillusioneerd na de rampzalig verlopen vakantie en laat zich ompraten tot dit schijnhuwelijk. ‘Wat had ik nog te verliezen, nu mijn kans op een normaal erotisch leven verspeeld was? Ik hoefde niet lang na te denken. Het werd tijd voor een groots gebaar...’ (V: 61). Hoewel Albert en Leentge het huwelijk tot een zakelijke transactie terugbrengen,
| |
| |
heeft het een betoverende werking op hen. De afscheidszoen, voordat Albert in de trein naar Nederland stapt, is intenser dan ze verwacht hadden.
Een tijdje na deze eerste ontmoeting brengt Leentge een bezoekje aan Nederland. Zowel Albert als Leentge zegt een beetje verliefd te zijn en ze stellen daarvoor het schijnhuwelijk uit, omdat in het huwelijk die ‘kleine verliefdheid’ als sneeuw voor de zon zou verdwijnen. De reden voor Alberts verliefdheid is niet dat Leentge zo aantrekkelijk is. ‘Ja, ze was lelijk. En met die lelijkheid vormde ze het beste bewijs voor de ongeneeslijkheid van mijn impotentie: het onvermogen een erectie te behouden was veranderd in het onvermogen “nee” te zeggen’ (V: 64). Leentge blijkt bovendien verslaafd te zijn aan de morfine, wat haar lichamelijke toestand niet verbetert. Niettemin blijft Leentge na dat eerste bezoek ieder jaar naar Nederland komen om te informeren hoe het met de trouwplannen gesteld is. Ieder jaar ergert Albert zich meer aan haar komst.
| |
Leentge, Marike en Milli
Het vierde bezoek van Leentge verrast Albert volkomen. Hij gaat samen met Thjum zo op in het lethargische studentenbestaan - met als ingrediënten slapen, veel drinken en studentikoze grappen - dat hij haar helemaal vergeten is. Plotseling staat zij voor zijn neus, terwijl hij bezig is met de voorbereidingen van een feest. Albert is niet erg gelukkig met haar aanwezigheid. ‘En ik merkte dat ik, in plaats van verheugd te zijn over haar verschijning, vaag geïrriteerd was, alsof ik als een hond voorvoelde dat ze me ongewild naar een dieptepunt van mijn leven zou leiden’ (V: 41). De eerste uren van het feestje doet Albert zijn best haar te ontwijken. Tot zijn grote verbazing ziet Albert wat later die avond dat Marike de Swart ook op het feest aanwezig is. ‘Haar aanwezigheid moest aan een verdwaald kruisje in Thjums adressenboekje te wijten zijn, het kon haast niet anders. Ik had haar tenminste niet uitgenodigd’ (V: 67). Hij ergert zich ook aan haar aanwezigheid, maar net als vroeger raakt hij meteen opgewonden door haar. ‘Hoe vaak het zich ook nog vernieuwde, cel voor cel, mijn bloed zou haar wel nooit vergeten. Zelfs nu, dwars door alle minachting, klopte het verlangen in mijn lijf’ (V: 68). Uiteindelijk besluit hij toch maar naar zijn Joegoslavische gaste toe te gaan. Maar hij kan moeilijk zijn aandacht houden bij het verhaal dat Leentge, die er verrassend goed uitziet en klaarblijkelijk met het morfinegebruik gestopt is, hem vertelt. Op het moment dat Leentge zegt dat ze zwanger is geweest, ziet Albert Milli in de deuropening staan. Albert is hierdoor zo uit het veld geslagen dat hij geen aandacht schenkt aan Leentges woorden.
‘Milli, Marike, Leentge... met hun aanwezigheid vertegenwoordigden ze drie opeenvolgende fasen van mijn impotentie. Milli het dieptepunt, Marike de genezing, Leentge het eerste teken van de ongeneeslijkheid. Als ik mijn blik van gezicht naar gezicht liet gaan; las ik een aardige samenvatting van mijn erotische ontwikkelingsgang in het begin van mijn twintiger jaren... Van de diepste vernedering tot de opperste schaamteloosheid hadden ze me meegemaakt: nooit tevoren was zoveel grondige kennis aangaande mijn persoon in één ruimte bijeengebracht geweest. Het leek wel een congres...’ (V: 71). Het zweet breekt Albert uit, hij heeft het idee dat ze om hem komen lachen, dat ze zich op hem komen wreken. Ondertussen blijft Leentge doorzeuren over haar zwangerschap. Als Albert vraagt wie dan de vader was, blijkt hij dat zelf te zijn. Albert gaat er meteen vanuit dat Leentge zich heeft laten aborteren, maar het blijkt dat Leentge juist met de morfine was gestopt om het kind gezond op de wereld te zetten. Uiteindelijk is het kind dan toch aan ontwenningsverschijnselen gestorven. Albert is geslagen door wat hij hoort. ‘Een kind als certificaat van echtheid, als bewijs dat ik bestond. Eindelijk iets te maken, door eigen toedoen uit de wereld te laten opschieten! En nu het dan gebeurd was, had het niet gepakt. [...] Ik had hoe dan ook een schim verwekt, niet iets van vlees en bloed’ (V: 74-75).
Leentges verhaal heeft zo'n impact op Albert, dat hij zich meteen weer van haar afwendt en de rest van de tijd een grote walging voor haar voelt. Om dit teveel aan ervaringen te ontlopen begint Albert verschrikkelijk te drinken, zozeer dat het uitmondt in een delirium. Op de uitlopers van dit delirium zit hij angstig alleen - Leentge is op de trein terug naar Parijs gestapt - en luistert naar het ruisen van de wind, waarin hij stemmen meent te herkennen. Dit koor van stemmen voert een proces tegen hem. De aanklacht luidt: ‘Hij had moeten trouwen met die Joegoslavische. [...] Uit hartstocht, niet uit berekening - dan was het zover nooit gekomen. Geen morfine, geen doodgeboren kind...’ (V: 125). De verdediging heeft als tegenargument: ‘Hij treurt om Milli...Milli Händel...’ (V: 125). De officieren van justitie werpen tegen dat Milli hem aan de kant gezet heeft vanwege zijn impotentie en beschuldigen hem van laksheid,
| |
| |
lafheid en lamheid. Zo zit Albert in het beklaagdenbankje van zijn geest, hij is zijn grote liefde kwijt geraakt en heeft daarvoor een doodgeboren kind in de plaats gekregen.
| |
Impotentie, ‘leven in de breedte’ en kunstenaarschap
Het thema van de impotentie is als een rode draad door de relaties van Albert Egberts met Milli, Marike en Leentge gesponnen. Die impotentie is terug te voeren op de omstandigheden waarin hij is opgegroeid. Alberts vader was een alcoholist, die als hij dronken thuiskwam, erg agressief was. Albert lag op die avonden roerloos in zijn bed naar het gescheld en getier van zijn vader te luisteren. Als hij dan een erectie kreeg, raakte hij die niet aan, om de dreigementen te ontkrachten. Zo is voor Albert de erectie verbonden aan die vroegere angsten, die zo'n beklemmende werking op hem hebben, dat het voor hem onmogelijk is ‘op de wereld in te gaan’. De angst houdt hem zo in zijn greep, dat hij er niet toe kan komen vrijuit te leven. Het binnengaan bij een vrouw is vorm van ‘ingaan op de wereld’ en hierbij blokkeert Alberts geest zijn lichaam. Maar ook echte vriendschap, voldoening van zijn werk en ware liefde worden door zijn krampachtige manier van leven onbereikbaar voor hem.
Door zijn jeugd is het voor Albert Egberts dan wel onmogelijk deel te nemen aan het ware leven, maar diezelfde jeugd heeft hem er iets anders voor in de plaats gegeven. In de nachten dat hij tot het uiterste gespannen vanwege het dreigende gevaar in zijn bed lag, werd de poëzie geboren. De dreiging en angst deden zijn poëtische gave ontvlammen. Het is Albert Egberts dan blijkbaar niet vergund ‘op de wereld in te gaan’, maar hij heeft wel de gave aan de zijlijn te staan en het leven in fraaie bewoordingen te vatten. Zijn vaders misdragingen hebben hem het leven ontnomen, maar de kunst gegeven.
Deze paradox wordt ook weerspiegeld in de impotentie, een verschijningsvorm van Alberts levensangst. Op de momenten dat Albert door impotentie gekweld wordt, is het ‘leven in de breedte’ op zijn best. Alberts levensfilosofie van het ‘leven in de breedte’ is een methode om de tijd tot stilstand te brengen. Tal van herinneringen vallen over elkaar heen, en moeten uiteindelijk uitmonden in een ondeelbaar moment; een stilstand, waarmee de dood op een afstand kan worden gehouden. Dit filosofische streven van Albert Egberts lijkt erg op het associatieve van poëzie, dat zich ook kenmerkt door het samenbrengen van diverse elementen die één worden, in combinatie met elkaar betekenis oproepen en zo een uniek moment creëren. Daarom is het niet verwonderlijk dat Albert Egberts' levensfilosofie tevens het doel van zijn kunstenaarschap is.
In de relatie met Milli, wanneer hij ongeneeslijk impotent is, bloeit Alberts kunstenaarschap op. Het lichaam weigert, maar de geest floreert. Albert vindt in Milli zijn muze en bereikt de toppen van zijn kunnen. Het hoogtepunt is de mythe van Jimmy Händel, die tevens het einde van hun relatie inluidt. De poëzie verspert de liefde de weg. Albert is zo teleurgesteld over deze verloren liefde, dat hij de poëzie afzweert. Maar op het moment dat hij zich realiseert de poëzie echt te zijn kwijtgeraakt, als hij met Marike de Swart naar bed is geweest, is zijn teleurstelling daarover nauwelijks minder dan toen hij Milli verloor. Albert heeft dan het gevoel in ruil voor de potentie iets kostbaarders te zijn kwijtgeraakt. Hij realiseert zich dat hij zijn zijlijnpositie, waarin zijn kunstenaarschap tot bloei kwam, verlaten heeft.
Toch gaat hij na die eerste teleurstellende ervaring door met het soort leven, dat getoonzet is door de relatie met Marike de Swart. Albert zoekt zijn heil in de alcohol, feesten en erotische avontuurtjes. Hij gaat naar Spanje om zich seksueel te laten gelden en op de terugtocht ontmoet hij Leentge, die hem verder naar beneden zal sleuren. Leentge is met haar morfineverslaving een voorafschaduwing van het leven dat Albert later als heroïnejunk zal leiden. Zijn verlangen ‘in te gaan op het leven’ eindigt in een vlucht naar de roes, een overgave aan zintuiglijke genoegens. Het leven is te hard voor hem, hij weet zich geen eigen positie te verwerven en zoekt daarom wederom een zijlijnpositie op. Al deze jaren raken ‘leven in de breedte’ en zijn kunstenaarschap op de achtergrond.
Pas als Albert Egberts zijn drugsgebruik afzweert, komt zijn kunstproductie weer op gang. En zo wordt bij de opening van de prestigieuze ‘Doos op de stop’, beschreven in Advocaat van de hanen, een toneelstuk van de voormalige junk Albert Egberts opgevoerd, waarbij de inmiddels gevierde auteur wordt voorgesteld aan de koningin. De hooggestemde verwachtingen die Albert Egberts als kind van zijn leven had, worden alsnog ingelost.
|
|