Vooys. Jaargang 16
(1998)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||||
Gemangeld tussen mannelijke knoken
| |||||||
[pagina 13]
| |||||||
Amsterdam gaat wonen en hij nota bene door zijn ouders naar zijn nieuwe kamer wordt gebracht. Voor hij daar arriveert, rijdt het Dafje met Albert sr. aan het stuur tot drie maal toe de IJtunnel in: ‘Net of de tunnel als een enorme stofzuigerslang het Dafje naar zich toegetrokken had [...]’ (H: 151). In de ellendigheid aan de overkant van het IJ, Amsterdam-Noord, ziet Albert een ‘collage van de deprimerendste wijken die hij uit Geldrop, Eindhoven en Nijmegen kende’ (H: 152). Het verleden laat hem niet met rust, sterker, het verleden blijft als een magneet aan hem trekken. Binnen het doorbreken van het ‘oedipuscomplex’ is het experiment Alberts leidraad. Deze experimenten met seks en drugs moeten hem ‘man maken’, ofwel, om in Freudiaanse termen te blijven, zijn vader vervangen; een opdracht overigens waar Albert zich terdege van bewust is. Via seksuele omgang met vrouwen denkt Albert dus man of mannelijker te worden; een gedachte die ook in de ‘werkelijke’ maatschappij veelal te horen is. Immers: mannen die veel seksueel verkeer hebben, worden als ‘meer man’ gezien dan mannen die dat niet hebben.
Alberts ‘vrouwbeeld’, vrouwen heeft hij per slot van rekening nodig bij zijn levensmissie, zal ik eerst de revue laten passeren. Het is daarbij niet mijn bedoeling om alleen een inventarisatie van misogyne elementen te geven, maar om achter de functie van Alberts vrouwbeeld te komen. Maaike Meijer stelt in haar vorig jaar verschenen studie In tekst gevat dat het ‘gaat om de dynamiek van de hele tekst, om de functie van zulke triviale negatieve representaties van vrouwen/het vrouwelijke voor de tekst als geheel’.Ga naar eind1. De functie van dergelijke beelden zegt meer over de roman dan de beelden an sich. Alberts blik is vooral gericht op uiterlijkheden. Elke vrouw ondergaat een scherpe keuring. Zo ook het ‘scharreltje’ Susan Cox: ‘Sux was verkeerd gebouwd. Haar te ranke - of spichtige - bovenlichaam zat in een breed, hoogheupig onderlijf geschroefd, een vergissing van de Schepper, een abusievelijke verwisseling bij het monteren van de onderdelen’ (H: 507). Alberts aandacht gaat vooral uit naar het geslachtsdeel van de vrouw. Volgens hem worden vrouwen het best getekend door hun geslacht: ‘elke vrouw [loopt] met haar vulva in haar gezicht [...] - vaak op cryptische wijze, soms ook openlijk en schaamteloos, met een gelaat dat volledig opensplijt’ (P: 432). Deze ‘observaties’ van vrouwen heeft Albert gebundeld in zijn ‘encyclopedie van de schaamspleet’, een ‘meesterwerk’ over het vrouwelijke geslachtsdeel, met een competitief element. Vrouwelijke geslachtsdelen, en daarmee vrouwen, worden met elkaar vergeleken en in een rangorde geplaatst. In het volgende citaat wordt Margerie - een andere vriendin van Albert - in historisch perspectief geplaatst wat betreft haar geslachtsdeel: Daar beneden waren haar plooien bijna net zo symmetrisch als bij Marike uit Nijmegen, maar minder teer, minder pervers, minder verborgen... gezwollener bijna angstaanjagend bloedvol, en in de greep van krachtige rondingen. Met die rechte en stugge zwarte haren - een naaldvachtje bijna - had in gesloten toestand het geheel iets van een opgerolde egel. [...] Het egeltje neemt in mijn Encyclopedie van de schaamspleet een bijzondere plaats in. (P: 330) Het vrouwelijk geslachtsdeel als pars pro toto, die tevens als depersonificatie voor de vrouw opgevat kan worden. De ‘mooiste’ van het hele stel, waarin nog eens expliciet de depersonificatie van de vrouw naar voren komt, wil ik u niet onthouden, temeer daar Alberts encyclopedie haar naam aan deze beeldspraak te danken heeft. Op vakantie in Assisi bezocht Albert een kapel met daaroverheen een kathedraal gebouwd: Ik had mijn metafoor bij de kladden. De borsten en billen als koepels, armen en benen als torens en pilaren... een complete, rijk gewelfde tempel, enkel en alleen om een vochtige crypte in het vooronder van het middenschip te bewaren. [...] Een basiliek tot meerdere glorie van de kut, godnogaantoe - dat is het vrouwenlichaam. Verwijst niet jullie hele bouw naar die geheime inkeping? [...] Die elastische gleuf... de spanning van het hele lijf voert daarheen. (P: 474) Op dit punt moeten we Albert Egberts' schrijverschap toch met enige ironie bekijken. Want wat stellen poëtische gaven voor als ze geëtaleerd worden in een dergelijke encyclopedie? De verbeelding in het alge- | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
meen en de taal in het bijzonder heeft voor Albert een lustopwekkende werking. Tijdens het bedrijven van de liefde met Marike bijvoorbeeld stelt Albert zich het geslachtsdeel van Madelon voor, analoog aan haar gezicht. Het lukt hem door deze voorstelling een orgasme te krijgen. Vrouwen zijn voor Albert louter seksuele objecten. Het bovenstaande illustreert dat. Binnen deze beperkte visie kan de vrouw twee gedaanten aannemen, die beide zeer extreem zijn: òfwel de vrouw is een ondermenselijk wezen dat niet meer is dan haar geslachtsdeel, òfwel de vrouw is een bovenmenselijk wezen, namelijk de enig mogelijke oplossing voor zijn seksuele probleem: de impotentie. | |||||||
De impotentieSamen met Flix en Thjum begeeft Albert zich al vroeg op seksueel terrein. Flix heeft bij deze spelletjes een leidende rol, de andere twee volgen gewillig. Na Alberts eerste zaadlozing houdt hij het voor gezien. Deze seksuele spelletjes dragen bij aan de vorming van Alberts visie op seksualiteit. De ‘gevarendriehoek’, het vrouwelijk geslachtsdeel, wordt spoedig een gevreesd ‘object’. Deze angst wordt versterkt als Albert te horen krijgt hoe het werkt tussen een man en een vrouw: ‘Haar daar waar ze zo goed als dicht zat met geweld openbreken... zodat het kraakte... en dat met zo iets gevoeligs als de top van zijn verstijving [...] hem zou dat nooit lukken... voor hem was iets dergelijks niet weggelegd...’ (G: 221-222). De basis is gelegd voor wat Albert als zijn grootste probleem beschouwt: de impotentie. Deze impotentie komt voort uit castratieangst, de angst om met het binnengaan van een vrouw zijn penis te verliezen. Het tegenstrijdige aan Albert is nu dat hij vrouwen vreest om hun castrerende macht, maar tegelijkertijd heeft hij de vrouw nodig om zijn impotentie op te lossen. Drie opeenvolgende relaties, met Milli Händel, Marike de Swart en de Joegoslavische Leentge verdelen Alberts impotente periode in drie fasen: bij Milli de constatering, bij Marike de genezing en bij Leentge de ongeneeslijkheid.Ga naar eind2. Aan de hand van Marike de Swart uit Nijmegen, kan ik iets meer zeggen over de rol van vrouwen in de impotentiekwestie. Daarvoor is het nodig een intertekstuele zijstap te maken. In ruil voor geld voor een abortus mag Marike de Swart Albert van zijn seksuele onmacht genezen. In eerste instantie wil deze poging tot genezing niet zo vlotten. Pas als de abortus bij Marike uitgevoerd is en het bij haar ‘verboden terrein’ is, lukt het hem in haar een orgasme te krijgen. Extra stimulerend voor Albert is de dadendrang van Cor Coster, de vriend van zijn hospita, die in de tuin, op het moment dat Albert en Marike in een vruchteloze poging verwikkeld zijn, een kersenboom omhakt. ‘Iemand had niet alleen een dreigement geuit, maar het ook ten uitvoer gebracht’ (G: 454). Alberts bewondering voor iemand die ten uitvoer brengt waar hij zelf zo bewust mee bezig is, namelijk het proberen te presteren, brengt hem ook tot zijn prestatie. In plaats van vreugde om het bewijs van zijn potentie, voelt Albert zich door Marike ‘bruut ontmaagd [...] lomp uit zijn goddelijke knapensluimer gerukt [...]. Hij kon nu wat alle mannen konden: datgene waarin ze het meest overeen stemden. Neuken. [...] Hoe je het ook noemen wou... Albert vormde geen uitzondering meer. Niet langer een engel - een man. Hij kon zichzelf feliciteren. Vernietigd zijn maagdelijkheid. Vernietigd, ook, het leven in de breedte. Hij was het ontrouw geworden. Hij had overspel gepleegd, met het echte leven...’ (G: 457). De seksuele potentie heeft voor Albert een veel erger gevolg, namelijk poëtische impotentie. Vanaf dan zal blijken, ondermeer in Alberts relatie met Leentge, dat ondanks de fysieke genezing de mentale genezing ver weg is.
Het feit dat we te maken hebben met Marike uit Nijmegen doet denken aan het laatmiddeleeuwse mirakelspel Mariken van Nieumeghen. In dit mirakelspel wordt Mariken door de duivel als instrument gebruikt om andere mensen in zijn macht te krijgen. ‘De duivel belooft Mariken haar de zeven vrije kunsten en alle talen ter wereld te leren, als zij met hem mee wil gaan, doch wil slechts haar val’.Ga naar eind3. Het rolpatroon is duidelijk: de duivel biedt zich aan als leermeester, maar is tevens degene die Mariken doet vallen. De legende wordt nogal eens bestempeld als een Marialegende, omdat Mariken ondanks haar zondige leven en omgang met de duivel toch Gods genade krijgt. Een middel voor de duivel om invloed uit te oefenen in het leven van Mariken, is het hebben van seksueel contact. ‘Ic ben sduvels amie/ Ende gheweest hebbe bat dan seven iaren, Met hem gewandelt, ghegaen, ghevaren/ Daert ons beliefde, zijt dit bedrijf vroet, Met hem ghedaen so man ende wijf doet. Maghic mi dan niet wel ontsellen?’.Ga naar eind4. Marike de Swart en Albert Egberts hebben ook seksueel contact; | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
bij hen is het echter het einddoel van hun omgang. In De gevarendriehoek staan Marike de Swart en Albert Egberts tegenover elkaar als Mariken van Nieumeghen en de duivel. Het lijkt alsof Albert de duivel is en Marike in zijn val lokt door haar abortus te betalen. In ruil voor deze daad wil Albert namelijk dat Marike zijn impotentieprobleem oplost. Zij stemt toe in de ‘ruilhandel’. Met deze toezegging trekt Marike echter de val open voor Albert, al gebeurt dat niet bewust. Albert is dan wel seksueel potent gebleken, na de eindeloze seksuele oefeningen en de uiteindelijke prestatie komt hij als verliezer uit de strijd: hij is beroofd van zijn poëzie, van zijn ‘leven in de breedte’, van zijn poëtische potentie. A.F.Th. van der Heijden laat het mirakelspel van Mariken van Nieumeghen een omkering ondergaan. Niet Albert is de duivel, de leermeester in De tandeloze tijd, maar Marike de Swart. En niet de duivel laat Marike vallen, maar Marike is de duivelse figuur, die Albert doet ‘vallen’. De vrouw krijgt dus een minder geslaagde rol toebedeeld dan in het origineel. Marike de Swart wordt zo wel heel duidelijk verantwoordelijk gehouden voor het verlies van Alberts impotentie. | |||||||
Een nieuw beginNa de episode met Leentge, waaruit de ongeneeslijkheid van zijn geestelijke impotentie blijkt, besluit Albert vooruit te kijken. Via de gewone manier tussen man en vrouw kan hij niet bereiken wat hij wil: seksueel potent en dichterlijk potent zijn. Het is of het één of het ander. Albert gaat op zoek naar een kwalitatief andere seksualiteit waar hij ook kwantitatief zoveel mogelijk van mee wil krijgen: de oververzadiging. Zo denkt Albert die daad in de wereld te stellen, waarbij hij zowel lichamelijk als poëtisch potent is. Voor Albert blijft de vrouw noodzakelijk om dit te bereiken. Daarom gaat hij de seksualiteit nu op de proef stellen door haar grenzen, bijvoorbeeld die tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid, te verkennen en te overschrijden. De grens tussen homo- en heteroseksualiteit, een grens die ik impliciet heb aangebracht, is tot nog toe onbesproken gebleven. Bij het seksuele experiment dat Albert aanvangt, wordt deze grens overschreden. Hij is daarin niet alleen; ook Ernst Quispel, de drankzuchtige advocaat uit Advocaat van de hanen bewandelt de weg van het seksuele experiment, waarbij de scheiding tussen man en vrouw en homoseksualiteit en heteroseksualiteit ook niet altijd even duidelijk blijft. Deze grensoverschrijding maakt de zoektochten van Albert en Ernst een slag gecompliceerder. Met Marike de Swart speelt Albert ‘bruiloft in de poppenkast’: de omgekeerde geslachtsdaad in miniatuur. Met haar clitoris probeert Marike keer op keer het spleetje in Alberts penis binnen te dringen. Ernst Quispel op zijn beurt is, naar aanleiding van een hem ooit verteld verhaal, op zoek naar een meisje met een onnatuurlijke grote clitoris. Ernst vindt wat hij zoekt, maar wel bij een jongen; tijdens een seksuele ontmoeting met ‘call-boy’ Danny bedenkt hij: ‘[d]aar was zij dus, het mythologische meisje met de buitensporig grote kittelaar - zij lag daar, haaks op zijn lichaam, aan hem vastgeklonken. Tengerder dan de jongen kon zij niet zijn: zij was door diens lichaam heen gebroken, haar clitoris stak naar buiten; borsten vormden geen probleem, die bezat zij evenmin als hij. [...] Onder de hand [...] verborg zij een geërigeerde kittelaar van zeker anderhalve decimeter’ (P: 740). Bij beide ontmoetingen vinden we dus de vrouwelijke seksualiteit terug bij een man. Alberts grootste ontdekking is de ‘sandwich’. Tijdens een orgie met een groepje Nijmeegse vrienden, waarbij sportleraar Hans en Marike de Swart present zijn, brengt Albert deze sandwich in praktijk. ‘Wat hem daar ongevraagd werd geboden, dus opgedrongen, was - letterlijk - de grens van zijn verlangens en mogelijkheden. Hij wilde tot aan die grens gaan, en er een blik overheen werpen. Meer niet. Daarna werd het tijd voor de definitieve terugtocht’ (P: 500). De sandwich is een driehoeksfiguur waarbij twee mannen tegelijk met een vrouw de liefde bedrijven. Van de vrouw blijft weinig over: Marike was iets flinterduns geworden, een jammerend vel, en verder bestond zij minder en minder. De grote Hans werd onbeheerster versnelde zijn bewegingen, en voor het eerst in zijn leven wist Albert zich schaamteloos genaaid. Door een man. Niet langs een omweg, maar rechtstreeks in het gevoeligste punt van zijn geslacht: daar waar het toompje spande... de tongriem van de eikel... En hij kon 't aan... hij kon 't aan... zolang Marike er maar tussen golfde. (P: 505) De sandwich is het meest extreme voorbeeld van de driehoeksfiguur die in verschillende gedaantes in de romans optreedt en waarvan er nu enkele terloops aan de orde zijn geweest. Hoog tijd dus voor een | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
De sandwich foto: Michiel Ruijgrok
korte inventarisatie. De eerste driehoek die zich aan ons voordeed is de oedipale driehoek. In dezelfde periode zijn we de driehoek tussen Albert en zijn vrienden Flix en Thjum tegengekomen. De sandwich is de derde driehoek waarin Albert zich begeeft. Op seksueel gebied is deze laatste driehoek een echo van die tussen Albert, Flix en Thjum, waarin de seksuele ontdekkingen immers een belangrijke rol speelden. Het grote verschil is de aanwezigheid van een vrouw in de sandwich. De laatste driehoek met Albert op een van de hoekpunten, is die met Ernst Quispel en Zwanet Vrauwdeunt. Hierbij speelt dus ook een vrouw een rol. Op deze driehoek, die binnen de cyclus van groot belang is, kom ik later nog terug. Ernst Quispel zit, naast bovengenoemde driehoek, in minstens net zoveel driehoeken verstrikt als Albert. Over een sandwich zoals Albert die weet te realiseren kan Ernst alleen maar fantaseren. De poging van Ernst om de sandwich ook daadwerkelijk uit te voeren, loopt spaak. Indirect volmaakt Ernst wel een seksuele driehoek, namelijk met Zwanet en een onbekende verkrachter. Zwanet staat in de ‘sneeuwnacht’ bij Ernst voor de deur, nadat zij in het Vondelpark verkracht is. Bij Ernst wekt ze de suggestie zich aan te bieden, en hij doet naar eigen zeggen de verkrachting over, maar dan vol liefde: ‘Het wond hem op om zo heel voorzichtig, langzaam, heen en weer te glijden door de holte waar nog geen uur geleden woest en onbeheerst [...] een anoniem lid in rondgepookt kon hebben’ (A: 396). Ernst gebruikt zijn fantasie dusdanig dat hij zich gaat vereenzelvigen met die ander: ‘Bij het bereiken van het orgasme was hij tegelijkertijd de verkrachter op een weerspannig kron kelend en vechtend lijf en de tedere minnaar die haar verdoofde lichaam weer tot erotisch leven moest wekken’ (A: 396). | |||||||
HomosocialiteitMet de identificatie van Ernst met de verkrachter stuiten we op een van de mogelijke verklaringen voor de driehoeksmanie van Albert Egberts en Ernst Quispel, namelijk de driehoeksfiguur als de enige mogelijkheid een man te bereiken. Daarin zijn de driehoeken aan de ene kant een variatie op, of een vervanging van, de oedipale driehoek. De driehoek bijvoorbeeld tussen Hans, Marike en Albert is een echo van de ouderlijke driehoek: via een vrouw probeert Albert een man te bereiken. Via zijn moeder dacht Albert zijn vader | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
te bereiken; via Marike wil Albert Hans voelen. De driehoek tussen Albert, Flix en Thjum is dan te bestempelen als een vervanger voor de oedipale driehoek, ondermeer omdat zij in dezelfde periode bestaat. Aan de andere kant biedt het begrip ‘homosocialiteit’ een mogelijke verklaring voor de driehoekenkoorts in De tandeloze tijd. In zijn artikel ‘Mannen onder elkaar’ analyseert Ernst van Alphen de roman The comfort of strangers van Ian McEwan. Hij gebruikte daarbij het begrippenapparaat dat Eve Kosofsky Sedgewick in haar boek Between men hem aanreikt. Een centrale rol speelt het begrip homosocialiteit: ‘een sociale binding tussen mannen [...] die niet, althans niet rechtstreeks (maar via vrouwen) seksueel van aard is, maar die wel de relatie tussen mannen en vrouwen inperkt en bepaalt. Homosociaal is dus niet homoseksueel en heeft ook geen betrekking op sociale relaties tussen vrouwen. De homosociale band is primair: hij is bepalend voor de mannelijke beleving van heteroseksuele relaties’.Ga naar eind5. Bij Albert lijkt het seksuele verlangen zich niet direct te richten op mannen, maar zoals Sedgewick stelt: ‘for a man to be a man's man is seperated only by an invisible, carefully blurred, always-ready-crossed line from being “interested in men”’.Ga naar eind6. De grens tussen homosociaal en homoseksueel is dus slechts een zeer dun lijntje. Met andere woorden: elke homosociale relatie kan een homoseksueel karakter hebben. Het lijkt me niet zinvol uit te zoeken of we Albert als een homoseksueel of als een homosociaal iemand moeten bestempelen, een ‘dilemma’ waar we trouwens toch geen antwoord op zullen krijgen. Zinvoller lijkt het me te constateren dat Albert zich op het dunne lijntje beweegtdat homosociaal en homoseksueel scheidt. We hoeven alleen maar te denken aan het niet tegenspreken van twee filosofiestudenten die Albert voor homoseksueel uitmaken: ‘Het zou op een zelfverdediging hebben geleken - en wat viel er te verdedigen?’ (B: 89). Albert wil contact krijgen met het manvolk. De driehoeksfiguur is bij dat streven noodzaak. Sedgewick beschrijft dat vooral mannen die niet direct als mannelijk te bestempelen zijn, homosociaal gericht zijn en dat het object vaak een ‘typische’ man is, wat dat ook moge wezen. Hans, de sportleraar, lijkt te voldoen aan het beeld van een typische man. Hij is groot en sterk en seksueel potent. Nu Albert een soort referentiepunt heeft, wil hij dit, op een seksuele manier, proberen te bereiken. De bovenstaande verklaringen lossen slechts voor een deel de driehoekproblematiek op. Want waarom horen we zoveel echo's van driehoeken, maar past zo weinig precies op elkaar? Zoekt Albert de driehoeken bewust op of ontstaan ze bij toeval? Maakt de driehoeksfiguur een relatie sterker of is er altijd een die als ‘het derde wiel aan de wagen’ overbodig is? De kwestie van de driehoeken roept misschien meer vragen op dan zij beantwoordt. De driehoek waarop het idee van de homosocialiteit goed past en waarbij seksualiteit niet direct een rol speelt, is tevens de meest uitgewerkte driehoek uit de cyclus, namelijk die tussen Albert, Ernst en Zwanet. Zelfs tijdens de eerste ontmoeting tussen Albert en Zwanet komt Ernst langs fietsen. In de periode waarin Albert en Zwanet een prille relatie hebben, vindt de verkrachtingsscène tussen Ernst en Zwanet plaats. Dit lijkt, vreemd genoeg, het beginpunt te zijn van de relatie tussen hen, die zelfs leidt tot een huwelijk. Maar uiteindelijk ‘doneert’ Ernst Zwanet toch weer aan Albert. Deze driehoek zouden we zeer goed homosociaal kunnen duiden: Albert en Ernst die zich sociaal verbonden voelen. Via Zwanet krijgt de homosociale relatie vorm: zij is louter intermediair. Ze wordt als een soort joker heen en weer geschoven tussen Albert en Ernst, en blijft dus constant tussen hen in staan. Ook hieruit blijkt de rol van vrouwen in het homosociale verkeer tussen mannen maar al te duidelijk: ‘the ultimate function of women is to be conduits of homosocial desire between men’.Ga naar eind7. Zwanet is net als Marike een middel om het contact met de mannenwereld te verkrijgen, dat Albert zo graag wenst. De intermediairfunctie blijkt ook duidelijk uit de beschrijving van Ernsts fantasie om een sandwich te completeren met Malou en Thjum: ‘Samen naar bed met dezelfde vrouw... Lijkt dat je wat? [...] Als we zo'n meid als een soort dubbel condoom gebruiken, Thjum, is er wat mij betreft geen probleem. [...] Een levend kamerscherm...’ (A: 261). En verderop: ‘Malou als zacht stootkussen, gemangeld tussen hun mannelijke knokigheid... Ze zouden haar offeren, haar doorsteken om elkaar te vinden’ (A: 263). Het is evident voor iedereen die de cyclus leest dat er grote overeenkomsten bestaan tussen Albert Egberts en Ernst Quispel. Het voert te ver om deze overeenkomsten uitgebreid te behandelen; ik zal er enkele slechts kort aanstippen. Door middel van deze overeenkomsten wil ik aantonen dat Albert in Ernst de toegang ziet tot de mannenwereld waarnaar hij al | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
zolang op zoek is. Zowel Albert als Ernst leven in conflict met hun ouders, al verschilt de mate waarin dit het geval is. Albert kan als een ‘cultureel emigrant’Ga naar eind8. bestempeld worden: iemand die tijdens zijn adolescentie in een ander leefmilieu terecht komt dan waar hij is opgegroeid en daardoor een cultuurschok beleeft. In het geval van Albert is dat een katholiek arbeidersgezin uit Geldrop tegenover de studentenwereld van Nijmegen en Amsterdam. Uit de interesse die Ernst, en vooral Albert toont voor de zaak-Hennie A. kan deze onvrede tegenover de ouders opgemerkt worden. Bij Ernst heeft de onvrede tegenover zijn ouders niet zulke extreme vormen aangenomen. In ieder geval lijkt het alsof Ernst, die zich eerst hevig heeft afgezet tegenover zijn ouders, later in hetzelfde spoor als zijn ouders terecht is gekomen. Albert en Ernst hebben alle twee hetzelfde probleem: het verstrijken van de tijd. Om dit tegen te gaan, hebben ze allebei een filosofie die hen een manier biedt om met dit probleem om te gaan, maar die tegelijk ook weer tekort schiet. Albert wil ‘leven in de breedte’, Ernst op ‘het scherp van de snede’. Ter compensatie voor het falen van hun filosofie zijn ze beide verslaafd. Ernst is periodiek aan de drank verslingerd, Albert is verslaafd aan de heroïne. De seksualiteit hangt nauw samen met deze verslaving. De levensstijl van zowel Albert als Ernst kan ‘Dionysisch’ genoemd worden, beide heren zijn namelijk verslaafd aan het beleven van genot en de roes die dit genot met zich meebrengt. De driehoek tussen Albert, Ernst en Zwanet is te vergelijken met de driehoek tussen Hans, Marike en Albert, in die zin dat Albert door middel van beide driehoeken wil toetreden tot de mannenwereld. In het geval van Hans is Alberts richtpunt een typische man: sterk en seksueel potent. In het geval van Ernst zoekt Albert meer zijn heil in eenzelfde soort man als hijzelf. Hij wil toegang verkrijgen tot de mannenwereld via een soortgenoot. Het seksuele, dat in de driehoek tussen Albert, Marike en Hans de enige vorm van contact was, speelt in deze driehoek ook een rol, maar niet zo direct. Er is geen homoseksuele relatie tussen Albert en Ernst, maar beide hebben apart van elkaar met Zwanet seksueel contact. Via Zwanet bereiken Albert en Ernst elkaar dus ook. Zwanet is in principe inwisselbaar voor iedere andere vrouw. Sedgewick spreekt over ‘the use of women by men as exchangeable objects, as counters of value, for the primary purpose of cementing relationships with other men’.Ga naar eind9. In het geval van Albert, Ernst en Zwanet is ook sprake van een dergelijke rolverdeling. Wanneer Albert en Ernst via het park naar huis wandelen nadat de zaak Noppen uit Advocaat van de hanen is opgelost, komt Ernst tot de ontdekking dat Albert een relatie met Zwanet heeft. De twee geraken in een discussie verwikkeld over Zwanet. Albert: ‘Jij bent met haar getrouwd. Het zal erop lijken dat ik haar van je afpak. Maar als ik eerlijk moet zijn, Ernst: ik heb meer recht op haar dan jij. Door jouw toedoen is ze me destijds, negen jaar geleden, ontglipt. Al die tijd is ze me onthouden gebleven’ (A: 543). Even later blijkt wat Ernst van plan is: ‘Het lijkt wel [...] of ik deze plek heb uit gezocht voor een overdracht - zoals met een gijzelaar gebeurt na inwilliging van politieke eisen of na be taling van het losgeld. Goed, dan moet het ook maar zo zijn’ (A: 545). | |||||||
Het hernieuwd celibaatIn deel drie ziet Albert zijn rustpunt in zijn seksuele zoektocht in het hernieuwd celibaat. In de heroïne vindt Albert de ideale seksuele partner. ‘Sexueel was zij al even moeilijk te plaatsen. Nymfomaan en frigide tegelijk, zijn heldin. Ze bevredigde hem en bleef, zelf onbevredigd, vol vernederend ongeduld wachten tot hij opnieuw bij machte was haar te nemen. In te nemen, op te nemen, in zich op te nemen...’ (P: 318). Albert heeft het bij deze vorm van seks redelijk gemakkelijk: ‘Zij penetreerde hem [...]. Albert was de ontvanger, de verlamde minnaar. Misschien vertegenwoordigde hij zo wel de droom van elke met impotentie geslagen man: volmaakte bevrediging bij gelijk blijvende passiviteit’ (P: 321). In tegenstelling tot de vroegere seksualiteit, speelt het vrouwelijke geslacht geen enkele rol in de seks met ‘zijn heldin’. ‘Zijn heldin bezat geen kut, net zo min als engelen een geslachtsdeel hadden. Een kut zou bij haar geen functie gehad hebben. Zij was er om hem te penetreren, niet om gepenetreerd te worden. Alberts heldin was eeuwig maagd, een maagdelijke hoer, puttana vergine’ (P: 325). De heroïne is voor Albert zowel mannelijk als vrouwelijk: de heroïne als een ‘fallische vrouw’, ofwel een vrouw in penisvorm. Deze vorm van seksualiteit geeft Albert op dat moment het gevoel dat hij de engelachtige status heeft bereikt waar hij zo naarstig naar op zoek was. Bovendien kan hij zich toch man voelen, omdat deze seksuele partner hem de bevrediging brengt als was hij potent. | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
Literatuur
|