Vooys. Jaargang 16
(1998)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||
Een overzicht van de cyclusDe tandeloze tijd is een meer dan drieduizend pagina's tellende boekenreeks, verspreid over zeven banden. Er zit dertien jaar tussen het verschijnen van de proloog en het laatst uitgekomen deel. Voor hen die de cyclus niet of slechts ten dele kennen, en voor hen die het zijn vergeten: de feiten op een rijtje.Ga naar eind1
De proloog van de cyclus mag met recht het meest chaotische deel van de reeks genoemd worden. Dit terwijl het met zijn 121 bladzijden samen met het boekenweekgeschenk het dunste werkje uit de cyclus is. Het boek bevat het fragmentarische relaas van de junk Albert Egberts, die zich op de Koninginnenacht van 1980 door Amsterdam begeeft om auto's te kraken en op de kroningsdag zelf betrokken raakt bij rellen op de Blauwbrug. Het verhaal speelt zich dus grotendeels af op 30 april in de hoofdstad, wat slechts onderbroken wordt door enkele flashbacks van de hoofdpersoon en het laatste hoofdstukje, dat zelfs ‘Woensdag 23 juli 1980’ als titel draagt. Heel anders is Vallende ouders, het eerste deel. We zien Albert in 1976 als student filosofie in Nijmegen met zijn vriend Theo Schwantje (Thjum) waarmee hij een huis deelt. Maar ook over de studentenjaren daarvoor wordt verteld. Als Albert uit zijn woning moet, komt hij bij zijn ouders in Geldrop terecht. Hier brengt Albert mijmerend over het verleden de zomermaanden door. Zo horen we bijvoorbeeld het verhaal over zijn geboorte op 30 april 1950. Maar niet alleen over de eigen jeugd wordt verteld, ook over het verleden van zijn ouders (Albert Egberts sr. en Hanny van der Serckt), zijn oom (Egbert Egberts) en andere personages komen we van alles te weten. Naar het einde van het boek nemen deze bespiegelingen het verhaal als het ware over; Albert overdenkt het verleden en komt nauwelijks nog van zijn tuinstoel af. Slechts eenmaal verlaat hij zijn geboortedorp voor een bezoek aan Felix Boezaardt (Flix), waarmee hij - net als met Thjum - al sinds zijn jeugd bevriend is. Flix is pas afgestudeerd aan de kunstacademie in Den Bosch en zet tijdens de ontmoeting zijn realistische kunstopvatting uiteen. Schokkender voor Albert is echter de mededeling van Flix, dat Thjum en hij kortgeleden met elkaar naar bed zijn geweest. Deel twee brengt ons opnieuw in het zomerse Geldrop van '76. Albert studeert voor zijn kandidaatsexamen, maar andermaal krijgen we verhalen over het verleden te horen, nu vooral over Alberts jeugd. De geschiedenis wordt grotendeels chronologisch verteld waardoor we rond de helft van het boek weer de studententijd (vanaf 1970) van Albert binnenkomen. Dit brengt ons ook weer terug in Nijmegen. Deze stad vormt het decor voor een romance van Albert met Milli Händel, een studente waarmee Albert zijn seksuele angsten probeert te overwinnen. Na het fiasco dat dit contact oplevert, ontmoet Albert Marike de Swart die hem wel van zijn impotentie blijkt te kunnen genezen. Het boekenweekgeschenk Weerborstels staat bijna geheel los van de cyclus en is dan ook als een intermezzo gebracht. Het boekje valt te situeren tussen de delen twee en drie. We krijgen van Albert het verhaal te horen van het korte, maar onstuimige leven van Robby Egberts, Alberts neef. In het eerste boek van deel drie lezen we hoe Albert Egberts zijn kandidaats haalt en daarna spoorslags naar Amsterdam vertrekt om daar aan zijn doctoraal te beginnen. Dat van studeren echter weinig terecht komt, wordt al gauw duidelijk. Amsterdam blijkt teveel verleidingen te kennen. Hij ontmoet Zwanet Vrauwdeunt, maar de prille relatie wordt afgebroken op het moment dat hij zijn toekomstige ‘levenspartner’ tegen het lijf loopt: de heroïne. Dit gebeurt in de nacht van woensdag 21 september op donderdag 22 september 1977; de ‘sneeuwnacht in | ||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||
september’ waarmee het boek afsluit. Op de eerste pagina van Onder het plaveisel het moeras wordt Albert wakker met de roes nog in zijn lichaam. Maar ook in de weken erna zullen de drugs hem niet loslaten. Zelfs de reis naar Italië, die Albert eind november samen met Flix onderneemt - waarbij hij zich heilig voorneemt het experiment met de heroïne te stoppen -, kan hem uiteindelijk niet van de drugs afhouden. Maar er gebeurt meer in Napels. Als de kunstenaar Flix zijn overgekomen vriend Thjum verpakt in langzaam verstijvend gips, bevrijdt hij hem te laat uit het verstikkende harnas en sterft Thjum een gruwelijke dood. In de twee boeken van deel drie betreden verscheidene nieuwe personages het toneel. Albert ontmoet Patrick Gossaert, de schrijver met het Italiaanse pseudoniem. Ook leert hij Baartscheer kennen, een neofascist op wie hij uiteindelijk een moordaanslag pleegt, waarvoor hij de gevangenis indraait. Van een afstand volgt Albert het proces tegen Hennie A., die haar beide ouders zou hebben vermoord. Haar verhaal doorkruist - vooral in het eerste boek - de geschiedenis van Albert Egberts; om het hoofdstuk krijgen we meer te horen over wat er werkelijk is gebeurd. Albert ontmoet in het derde deel ook nog de advocaat Ernst Quispel. Dit personage leren we uitgebreid kennen in deel vier van De tandeloze tijd. Advocaat van de hanen, het voorlopige eindpunt van de cyclus (vervolgdelen zijn al aangekondigd), speelt zich vrijwel helemaal af in Amsterdam. We zijn midden in de jaren tachtig aanbeland en maken de tumultueuze ontruiming van een gekraakt pand mee. Opvallend is dat we in dit deel niet Albert volgen, maar Ernst Quispel, de advocaat van de krakers. Hij blijkt er een dubbelleven op na te houden: aan de ene kant is hij de geslaagde advocaat met vrouw (Zwanet) en kind, aan de andere kant een periodieke drinker die altijd een euforische roes beleeft, waarna hij vervalt in een langdurige kater. Wanneer deze twee werelden met elkaar in botsing komen, lijkt Ernst de grote verliezer te zijn. Albert is in het boek niet veel meer dan een figurant. Hij blijkt in de gevangenis van de drugs te zijn afgekomen en heeft zich ontpopt als toneelschrijver van geëngageerde stukken. Op een bepaald moment blijkt dat de liefde tussen Zwanet en Albert is hernieuwd, en tegen het einde van het boek brengt Ernst zijn vriend naar het terras waar hij met Zwanet heeft afgesproken.Ga naar eind2
Wanneer we de delen van De tandeloze tijd op een aantal punten met elkaar vergelijken, vallen een paar verschillen meteen op. Allereerst is er het verschil in ruimte. De hoofdhandeling van de delen is op diverse plaatsen te situeren. Bij de delen een en twee zijn de plaatsen Geldrop en Nijmegen dominant. In de proloog en het vierde deel is Amsterdam het geografisch centrum. Deel drie kent ook de hoofdstad als middelpunt, maar deze is niet zo prominent aanwezig als bij de boeken ervoor: zowel Geldrop en Nijmegen, als Lummel en Napels spelen een belangrijke rol. Ten tweede zijn ook in verhaaltijd verschillen aanwezig. De delen een en twee spelen zich beiden af vóór 1976, en vooral na 1950, het geboortejaar van Albert. Het derde deel speelt tussen 1976 en 1980, waarvan het laatste jaartal ook de verhaaltijd van de proloog vormt. Deel vier is pas vijf jaar later (1985/86) te plaatsen. Dat de tijd en daarmee de plaats verandert, lijkt logisch. Opvallend is wel dat het ontstane ‘gat’ tussen 1976 en 1985 slechts ten dele is opgevuld met het verschijnen van deel drie. Ondanks het feit dat de cyclus dus ‘compleet’ is gemaakt - een tot en met vier - blijft een tijdspanne onduidelijk. Over de periode tussen woensdag 23 juli 1980 en donderdag 11 april 1985 worden slechts summiere mededelingen gedaan, afkomstig van enkele terugblikken uit Advocaat van de hanen. Het perspectief in de boeken ligt bij verschillende personages. In de proloog en de delen een en twee is het Albert Egberts die het perspectief voert. Deel vier wordt verteld vanuit Ernst Quispel en het derde deel heeft verschillende vertellende personages, onder wie de twee net genoemde. Het feit dat het perspectief is gaan schuiven, mag als zeer opvallend gekenmerkt worden. Moet Albert in de delen drie het perspectief al delen met verschillende andere personages, in het vierde deel is hij het geheel kwijt ten gunste van één van hen, de advocaat Quispel. Albert Egberts blijkt dus zijn plaats als perspectiefvoerder van de cyclus met het verstrijken der jaren te hebben verloren. Wat betreft de personages is het aardig de hoofdfiguren van de cyclus, de beide perspectiefvoerders Albert Egberts en Ernst Quispel, eens naast elkaar te zetten. Want hoewel beide in de cyclus sterk met elkaar verwant lijken te zijn, zijn er ook in het oog springende verschillen. Albert wordt in 1950 geboren te Geldrop in Noord-Brabant. Hoewel hij van huis uit katholiek is, wordt dit geloof niet gepraktiseerd. Na de hbs gaat hij in 1970 studeren aan de Universiteit van Nijmegen. Het feit dat hij studeert is voor zijn ouders al een wonder, wát hij studeert is voor hen niet van belang. Als in de zomer van '76 het kandi- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||
daatsexamen filosofie is behaald, zet hij deze studie voort in Amsterdam. Zoals gezegd verwatert de studie daar echter snel. Albert Egberts lijkt het type van de ‘culturele emigrant’, iemand die in relatief korte tijd ‘verhuist’ naar een andere cultuur dan die waarin hij of zij is opgegroeid. Vanuit een arbeidersmilieu en het provinciale, katholieke thuis in Brabant, komt Albert in een chaotisch, goddeloos Amsterdam terecht. Ernst is geboren in 1948 - en is dus van dezelfde generatie als Albert -, maar heeft een heel andere achtergrond. Zijn geboorteplaats is Haarlem, de stad waar zijn vader als advocaat werkzaam is. Het idee om een familiemaatschap van advocaten met zijn kinderen te vestigen, is heilig voor Quispel sr. Ernst gaat dan ook op zijn achttiende rechten studeren in Amsterdam, waar hij lid wordt van het corps. Na zijn afstuderen (in zes jaar, de tijd waarin Albert nog slechts zijn kandidaats heeft behaald) treedt hij toe tot de familiemaatschap in Haarlem. Door onenigheid met zijn vader over de koers en mentaliteit van het advocatenkantoor stapt Ernst vier jaar later (in 1976) uit de familiezaak en treedt toe tot een sociaal advocatencollectief met een wetswinkel in de Amsterdamse Pijp. Schijnbaar uit frustratie over de geringe resultaten van het collectief, begint hij in de loop van de jaren tachtig samen met een collega een commerciële praktijk. Hij geldt dan al snel als een goed advocaat, die ook financieel ‘binnen’ is. Ernst is veel minder ‘sociaal mobiel’ dan Albert. Er vindt een breuk plaats met zijn vader, waardoor hij van de commerciële in de idealistische advocatuur terecht komt, maar van het zich afkeren van of afzetten tegen het ouderlijke milieu is slechts een korte tijd sprake. Uiteindelijk begint hij toch weer een commerciële praktijk en komt hij terecht in hetzelfde burgerlijke bestaan als ook zijn ouders leiden. In maatschappelijk opzicht verschillen Albert en Ernst dan ook sterk. Ernst is een succesvol advocaat en bekleedt daarmee ook een maatschappelijke functie; Albert is de onnutte, eeuwige student. Ernst is ook gesetteld; hij is getrouwd en heeft een kind. In de tijd dat hij trouwt, dompelt Albert zich nog onder in seksuele orgieën.
Dat Ernst het echter niet zo nauw neemt met de huwelijkse plichten blijkt wel in het voorlopige slotdeel van De tandeloze tijd. Tijdens zijn drankperiodes heeft hij diverse seksuele contacten en bekommert hij zich nauwelijks om zijn gezin. Ook blijkt dat hij nooit liefde voor Zwanet heeft gevoeld. Tot op het moment dat zij verliefd wordt op een ander, haar vroegere liefde Albert Egberts. Maar dan is het te laat, beseft ook Ernst, en we zien hoe hij zijn vrouw als het ware overdraagt aan Albert. Van een afstand kijkt Ernst toe hoe de twee elkaar ontmoeten. Een toekomstig deel van de cyclus zal de draad hier waarschijnlijk weer oppakken en ons vertellen hoe deze samenkomst verder verloopt.
Michiel Ruijgrok |
|