Vooys. Jaargang 16
(1998)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Ten geleideToen in juni 1996 Het Hof van Barmhartigheid en Onder het plaveisel het moeras verschenen, de twee boeken van het derde deel van De tandeloze tijd, werd er een belofte ingelost. Niet vaak eerder is er zo uitgekeken naar het verschijnen van een roman als bij het derde deel van A.F.Th. van der Heijdens romancyclus het geval was. Bij het verschijnen van de proloog (De slag om de Blauwbrug) in 1983 hadden uitgeverij en auteur al aangekondigd dat het ging om een voorafje van wat een copieuze en langdurige maaltijd ging worden, een literair banket dat uit tenminste drie gangen zou bestaan. In de daarop volgende dertien jaar hebben auteur en uitgeverij de leeshonger van het publiek vakkundig op peil weten te houden. Soms gebeurde dit door flinke delen tekst voor te schotelen, zoals Vallende ouders (1983), De gevarendriehoek (1985) en Advocaat van de hanen (1990), dan weer door onverwachts smaakopwekkende tussendoortjes ter tafel te brengen, zoals De sandwich. Een requiem (1986), Het leven uit een dag (1988), Weerborstels (1992) en Asbestemming. Een requiem (1994). Al deze titels zijn momenten geweest in een lang volgehouden en geslaagd spel, waarin uitgever en auteur een steeds grotere lezersschare wisten te betrekken. Voortdurend werden verwachtingen gewekt die steeds weer gedeeltelijk bevredigd werden. Een procédé dat nog lang niet lijkt uitgeput, want deel drie was nog niet verschenen of er werden al weer vervolgdelen in het vooruitzicht gesteld. Schrijven in de breedte en uitgeven in de lengte. Goedbeschouwd verdienen de schrijver A.F.Th. van der Heijden en uitgeverij Querido alleen al een erepalm vanwege het publicitaire vernuft waarmee zij de aandacht van het publiek op een literair megaproject wisten te vestigen, en vanwege de vindingrijkheid waarmee ze deze gedurende dertien jaar wisten vast te houden en zelfs te verhevigen. Ik denk overigens niet dat auteur of uitgever het publicitaire spel rondom deze lange-termijnroman bewust gepland hebben, maar een feit is wel dat zij het bekwaam hebben meegespeeld, toen eenmaal bleek dat het - door welke toevallige omstandigheden ook - in gang was gezet. Dankzij dit opmerkelijke literair-commerciële mechanisme had de publicatie van het derde deel effecten die in de literaire wereld nog niet eerder waren opgetreden. Zo kon het gebeuren dat deel drie van Van der Heijdens romancyclus al lang bestond, voordat het in de winkel lag. En zo kon het ook gebeuren dat dit deel al een succes was, voordat er nog maar één recensie van verschenen was. Door in het publicitaire pokerspel zo ver met elkaar mee te gaan, hadden auteur/uitgever aan de ene en het publiek aan de andere kant zich immers verregaand aan elkaar gecommitteerd. De een moest en zou stevige kost voorzetten en de ander moest en zou ervan smullen. Gegeven het spel dat zij speelden, hebben auteur en uitgever - of zij nu wilden of niet - de schijn op zich geladen het publiek alleen al door de omvang van deel drie schadeloos te willen stellen voor het trouwe wachten. Daarmee vergelijkbaar is de wat geforceerde indruk die men krijgt bij het doornemen van de recensies van deel drie. Het lijkt soms wel of de recensenten zich voor hun volgzame lezersgeduld koste wat het kost schadeloos willen stellen door in hun recensie een oordeel te vellen dat het lange wachten zou vergoeden. Toch is dit allemaal maar napraten en wijsheid achteraf. Want toen auteur en uitgever aan de literaire meerjarenonderneming van De tandeloze tijd begonnen - begin jaren tachtig -, hadden ze natuurlijk maar af te wachten of het project überhaupt wat zou worden, laat staan of het succes zou hebben. De receptiegeschiedenis van de achtereenvolgende delen van de romancyclus laat zien dat de grote reputatie die De tandeloze tijd inmiddels geniet (literair èn commercieel), slechts stukje bij beetje werd opgebouwd. Bij de publicitaire geboorte van de cyclus, in 1983, worden de proloog (De slag om de Blauwbrug) en deel een (Vallende ouders) vrijwel altijd tegelijk besproken. Veel recensenten zetten de openingsdelen van de cyclus af tegen het werk van de De revisorauteur Patrizio Canaponi. Met het verschil in stijl weten de recensenten in veel gevallen niet zo goed raad en zij leggen bij hun beoordeling over het algemeen veel aarzeling aan de dag. Ze zijn zich bewust van de moeilijkheid dat de compositielijnen nog niet | |
[pagina 5]
| |
goed te beoordelen zijn, aangezien er nog vervolgdelen zullen verschijnen. De recensenten zijn doorgaans welwillend tot kritisch. Zonder meer enthousiast is vrijwel niemand. Van de tien doorgenomen recensiesGa naar eind1. zijn er slechts drie positief. Haagse post, De standaard en De Gelderlander zijn positief, maar bij voorbeeld De tijd en Vrij Nederland zijn afwijzend, terwijl het NRC-Handelsblad zich aarzelend opstelt, waarbij dan nog komt dat in de negatieve recensies de bezwaren breed worden uitgemeten, terwijl de delen in de positieve recensies erg globaal worden besproken. Met deel twee van de cyclus, De gevarendriehoek (1985), sleept Van der Heijden de F. Bordewijkprijs van de Jan Campertstichting en de Multatuliprijs van de gemeente Amsterdam in de wacht. In de recensies van dit deel van de cyclus is over de hele linie lof te beluisteren.Ga naar eind2. En wat misschien meer zegt: de recensenten buigen zich veel uitvoeriger over dit nieuwe deel dan bij de eraan voorafgaande delen het geval was geweest. Uit de reacties is op te maken dat de aandacht gewekt is. Men heeft Van der Heijden goed in het vizier gekregen. Nu de compositielijnen zichtbaarder zijn geworden, heeft men daar meer waardering voor gekregen. Naast lof voor de compositie van de cyclus-tot-dan-toe, heeft men waardering voor het feit dat De gevarendriehoek ook als zelfstandig literair werk een afgeronde structuur bezit. Toch houden zelfs de meest lovende recensenten nog een slag om de arm. Men wil eerst de cyclus als geheel zien, voordat men zich misschien brandt aan iets dat achteraf toch nog een mislukking zal blijken. Bij het verschijnen van Advocaat van de hanen (1990) oogst Van der Heijden opnieuw veel lof, vooral vanwege de wijze waarop hij fictie en werkelijkheid tot een overtuigend geheel heeft weten te smeden. Aan de personages die al bekend zijn uit eerdere delen van de cyclus, zoals Albert Egberts en Flix wordt in de kritiek weinig aandacht besteed, maar de figuur en behandeling van het nieuwe personage Ernst Quispel oogst in de besprekingen over het algemeen waardering.Ga naar eind3. Het boek wordt spannend gevonden, een prestatie die men aanzienlijk vindt, omdat het hier om een nogal omvangrijk verhaal gaat waarin een actuele politieke kwestie wordt uitgesponnen. Overigens zijn er ook recensenten die vinden dat Van der Heijden zich in dit deel te breedsprakig betoont. Verder merken verschillende recensenten op dat zij de plaats van dit deel in de cyclus wat geforceerd vinden, zeker omdat het hier om deel vier gaat, terwijl deel drie nog niet verschenen is. Met elk volgend deel heeft Van der Heijden zijn publiek meer en meer veroverd. Na de publicatie van Advocaat van de hanen bestaan er nog wel bezwaren, maar deze zijn in de loop van ruim acht jaar steeds minder luid naar voren gebracht. En zo men nog reserve jegens het romanproject als geheel heeft, dan zal die - zo is de algemene verwachting - worden weggenomen door het lang verwachte deel drie. Wat dan ook opvalt aan de recensies van de twee boeken van deel drie, is dat ze vrijwel geen kritische geluiden meer bevatten. Een aantal recensenten gebruikt de bespreking van deel drie tevens als gelegenheid om terug te blikken op de 2500 pagina's die men er inmiddels al op heeft zitten. Unaniem wordt deel drie als briljant gekarakteriseerd, een kwalificatie die meteen ook impliceert dat de cyclus als geheel vrijwel boven elke kritiek verheven wordt.Ga naar eind4.
Over reacties op de afzonderlijke delen van zijn romancyclus heeft Van der Heijden dus niet te klagen gehad. Zoekt men echter naar pogingen om de romancyclus in zijn geheel te interpreteren, dan wordt de spoeling dun. In 1991 is er een nummer van het tijdschrift Bzzlletin gewijd aan A.F.Th. Van der Heijden, waarbij met name in de bijdragen van Frans de Rover, Jaap Goedegebuure en Jan Brands overzicht wordt geschapen.Ga naar eind5. Na het verschijnen van deel drie heeft alleen Carel Peeters zich aan een totaalinterpretatie van de cyclus gewaagd, en wel door er een ware megarecensie aan te wijden.Ga naar eind6. Ook in dit nummer van Vooys, dat gewijd is aan De tandeloze tijd, worden pogingen gedaan orde aan te brengen in het ontzagwekkende geheel van A.F.Th. van der Heijdens romanproject. De zes essays over De tandeloze tijd die in dit nummer verschijnen, zijn direct of indirect het resultaat van een onderzoekcollege dat in de periode september-december 1996 plaatsvond aan de afdeling Moderne Nederlandse | |
[pagina 6]
| |
Letterkunde van de vakgroep Nederlands van de Universiteit Utrecht. De werkgroep startte slechts enkele maanden nadat Van der Heijden zijn romancyclus aanzienlijk had uitgebreid door de publicatie van de twee omvangrijke boeken van deel drie. De bijdragen staan ieder op zichzelf, in die zin dat elk essay zich op één aspect van de cyclus concentreert. Maar doordat de auteurs zich gedurende enige tijd in groepsverband over Van der Heijdens romancyclus hebben gebogen, vertonen hun essays ook samenhang. De bijdragen tonen de verscheidenheid van interpretaties die ontstaat, wanneer zes verschillende zoeklichten worden gericht op een gezamenlijk geëxploreerde tekst. Sander Steggink wijdt een beschouwing aan de opmerkelijke rol die toevalt aan de vrouwelijke personages in De tandeloze tijd. Hij laat zien dat vrouwen voor Albert Egberts geen primair object zijn, ondanks de schijn van het tegendeel. Vrouwen zijn voor Egberts veeleer bemiddelaars, die hem in staat stellen iets anders te bemachtigen. Iets dat voor hem van groter belang is, namelijk contact met andere mannen. Om dit aan het licht te brengen geeft Steggink een rondleiding langs de driehoeksverhoudingen, steeds tussen twee mannen en één vrouw, die in De tandeloze tijd voorkomen. Niet alleen blijkt uit zijn bijdrage dat Van der Heijdens romancyclus bezaaid is met dergelijke sandwich-relaties, ook wordt duidelijk dat ze onder hun sexuele oppervlakte iets anders verbergen. In zijn bijdrage onderzoekt Kees Jan van Dijk het motief van de schaar in Van der Heijdens roman. De schaar blijkt op de meest uiteenlopende niveau's van de roman een belangrijke rol te spelen. Op het meest concrete niveau van de handeling is de schaar het werktuig met behulp waarvan de junk Albert Egberts dagelijks aan zijn gerief moet zien te komen; op een abstracter plan van de roman is zij een wapen om de tijd mee te lijf te gaan. Niet alleen speelt de schaar een symbolische rol in Albert Egberts obsessie door sexuele impotentie, ook voor de ‘scharende’ structuur van de romancyclus in zijn geheel fungeert de knipschaar als symbool. Mariëlle van Gelderen geeft De tandeloze tijd cultuurhistorisch reliëf door Van der Heijdens Bildungsroman te confronteren met eentje uit een andere fase van de moderniteit: E. du Perrons Het land van herkomst uit 1935. Met wat voor problemen worstelt Arthur Ducroo en in hoeverre zijn deze problemen vergelijkbaar met die van Albert Egberts? Hoe tijdgebonden zijn Ducroo's verlangen een persoonlijkheid te zijn en Egberts verlangen om ‘in de breedte te leven’? Eerst lijdt Albert Egberts aan seksuele impotentie, daarna wordt hij van die kwaal genezen en vervolgens lijdt hij opnieuw, nu aan het feit dat de seksuele potentie die hij heeft weten te veroveren, hem impotent heeft gemaakt op een ander vlak - op het vlak van de verbeelding namelijk, dat eveneens met de roes te maken heeft. In de strijd die Albert Egberts voert tegen het veelkoppige monster van de impotentie, spelen drie vrouwen een hoofdrol: Milli, Marike en Leentge. Jeroen Kapteijns schetst hun functie in de cyclus. Van der Heijden heeft zijn roman niet alleen een scharende structuur gegeven, maar ook voorzien van vertellers- en schrijversgestalten. Deze auteursfiguren zijn van elkaar onderscheiden doordat ze in de romanwerkelijkheid de gedaante van verschillende personages hebben gekregen. Maar door verknoping op een hoger vlak van de romancyclus vallen ze ook weer samen. De auteur A[lbert] F[lix] Th[jum] van der Heijden, de verteller (en uiteindelijk succesvolle toneelschrijver) Albert Egberts en de ijverige Patrick Gossaert zijn zulke fictieve, als personages opgevoerde vertellers- en schrijversgestalten. Maar tegelijkertijd worden ze weer op één plan gebracht door de connectie met uit de werkelijkheid bekende schrijversafsplitingen als Patrizio Canaponi en Adri van der Heijden. Wat is de betekenis van dit mystificatiespel? In zijn bijdrage buigt Michiel Ruijgrok zich over deze vraag. In het essay dat de rij sluit, dient de theorie van René Girard als zoeklicht bij het speuren naar een verborgen betekenislaag in De tandeloze tijd. Girard is een Frans-Amerikaanse antropoloog en literatuurcriticus, die de afgelopen decennia faam heeft verworven met zijn ideeën over de mens als homo | |
[pagina 7]
| |
mimeticus. Mensen kunnen zich slechts identiteit verschaffen door middel van nabootsing (mimesis), aldus Girard. Zij kunnen pas naar iets verlangen (een man, een vrouw, een ideaal), als dat object prestige heeft gekregen, en iets kan alleen maar prestige bezitten doordat het voor anderen begerenswaardig is gebleken. Mimesis stuurt al het menselijke gedrag, zo meent Girard. Vanuit haar aard voert zij bovendien regelrecht naar het conflict en naar het daaraan inherente geweld. Toch is het volgens Girard niet zo dat mimesis alleen maar conflict teweegbrengt. Mimesis produceert conflict, en wel voortdurend, maar ze lost alle crises die ze veroorzaakt, ook weer op, doordat zij het conflict kanaliseert en in de bedding van een culturele orde leidt. Deze regulerende werking van de mimesis uit zich in het mechanisme van de zondebok, een collectief vertoon van herstelde eensgezindheid waarbij altijd een onschuldig slachtoffer wordt omgebracht of uitgedreven. In de slotbijdrage wordt onderzocht hoe de mimesis van de begeerte in De tandeloze tijd haar beslag krijgt en welke zondebokmechanismen in Van der Heijdens romanwereld werkzaam zijn. Bij de laatste vraag staat de zaak-Hennie A. centraal.
Wilbert Smulders |
|