De draagsters van leven en dood
‘Denk je, als je in de stilte van de nacht achter gesloten deuren op je bed ligt en je man op je borst ligt, lichamelijk naar buiten te kunnen gaan, om samen met anderen [...] mannen te doden, om vervolgens samen met hen hun gekookte vlees te eten en hun hart door stro, hout of iets anders te vervangen en hen na hen te hebben opgegeten opnieuw tot leven te brengen [...]?’
Bovenstaande vraag is afkomstig uit de Corrector, een elfde -eeuwse biechthandleiding, geschreven door Burchard, de bisschop van Worms. De Corrector bevat een reeks vragen die priesters konden gebruiken wanneer zij hun parochianen aan een diepgaand ziele-onderzoek onderworpen. Alle zonden die de gelovige had begaan, moesten hierbij aan het licht komen, waarna een passende straf werd opgelegd. Vanaf de elfde eeuw werd de biecht een steeds belangrijker machtsmiddel van de westerse kerk om zelfs op het meest intieme doen en laten van de bevolking greep te krijgen.
De kerk probeerde in het bijzonder het geweten van de vrouw te leiden. Men geloofde namelijk dat de vrouw een bedreiging vormde voor de strenge, seksuele moraal die de dienaren Gods zichzelf en de andere mannen hadden opgelegd. Vrouwen zouden er door hun aangeboren en onverzadigbare wellust van nature op gericht zijn de mannen in het verderf te storten. De hierboven geciteerde ‘biechtvraag’, die speciaal tot de vrouw gericht is, laat zien dat onder mannen de angst leefde, dat in de fantasie van de vrouw haar aangeboren vijandschap voor het andere geslacht soms op de meest gruwelijke wijzen tot uiting komen. We zien de angst van een bisschop, voor de - zelfs bovennatuurlijke - macht van de vrouw. Net als de Corrector zijn bijna alle overgeleverde teksten uit de elfde en twaalfde eeuw geschreven door (religieuze) mannen. Wanneer we meer te weten willen komen over de vrouw in de middeleeuwen, moeten we er rekening mee houden dat de meeste literatuur ons een beeld van de vrouw geeft dat niet met de realiteit overeenkomt. Kunnen we eigenlijk wel iets ontdekken van hun gedragingen, van wat vrouwen toen zelf dachten en voelden?
Een dergelijke vraag stelde de Franse mediëvist Georges Duby in 1980, aan het eind van een studie over huwelijk en seksualiteit in de feodale maatschappij, Le chevalier, la Femme et le Prêtre. Duby besloot alle sporen na te trekken die edelvrouwen uit het middeleeuwse Frankrijk hebben nagelaten. Hij richtte zich met name op de twaalfde eeuw, een tijd waarin niet alleen de westerse cultuur en economie, maar - volgens Duby - ook de positie van de vrouw veranderde. Het resultaat van het onderzoek, waar hij vijftien jaar mee bezig is geweest, ligt sinds kort in het Nederlands in de winkel, onder de titel Edelvrouwen in de twaalfde eeuw.
Het werk bestaat uit drie delen waarin Duby, steeds vanuit een andere invalshoek, een beeld probeert te schetsen van de (getrouwde) vrouwen uit de hogere standen van de feodale samenleving. Hij maakt hierbij gebruik van een veelheid aan bronnen: kronieken, ridderromans, stamboomliteratuur, preken en biechtvoorschriften zoals de Corrector. Het zijn allemaal officiële geschriften, meestal gericht op lering; ze beschrijven