| |
| |
| |
Ik kan nooit doen wat iedereen doet
Sonja van Amelsfort en Aukje de Graaf
Interview met Thea Beckman
Maar weinig kinderboekenschrijvers hebben zo'n staat van dienst als Thea Beckman. Vanaf 1973 is er bijna elk jaar een boek van haar verschenen. Veel van haar boeken werden bekroond door volwassenen- en kinderjury's, voor Kruistocht in spijkerbroek bijvoorbeeld kreeg zij de Prix historique; de Europese prijs voor het beste historische jeugdboek.
| |
Het leek zo ingewikkeld
Van kleins af aan wist Beckman al dat ze schrijfster wilde worden. Haar ouders zagen haar liever in een ‘echt’ vak, maar toen ze voor coupeuse te onhandig bleek, kreeg ze een gedegen kantooropleiding. Daar leerde ze typen en een aantal vreemde talen, wat haar in haar latere schrijverswerk goed van pas kwam. Beckman begon met wat journalistiek werk voor het Utrechts Nieuwsblad en korte verhalen voor jeugdtijdschriften. In die tijd probeerde ze ook een roman te schrijven, maar ‘dat mag je gelijk weer vergeten; het was geen succes en kwam gelijk bij De Slegte terecht. Die eerste boeken zijn natuurlijk nergens meer te vinden, in de vergetelheid geraakt. Je eerste boeken zijn nooit zo erg goed, dan ben je nog aan het leren.’ Kruistocht in spijkerbroek (1973) was haar eerste historische boek. ‘Ik vond het moeilijk, ik durfde haast niet: het leek me zo ingewikkeld. Ik wist niet zoveel van geschiedenis en moest dus verschrikkelijk veel lezen over de Middeleeuwen, kruistochten in het algemeen, dat soort dingen.’
Na het verzamelen van allerlei historische gegevens vroeg ze zich af hoe ze de middeleeuwse wereld op een begrijpelijke manier kon presenteren. ‘Dat het een totaal andere maatschappij is, moest ik duidelijk zien te maken aan de jeugd van deze tijd, die in een heel andere wereld leeft. Daarom heb ik toen maar een twintigste-eeuwse jongen bij zijn nekvel gepakt en overgebracht naar de Middeleeuwen. Die zou dan net zo verbaasd zijn als ik. De bedoeling was om hem daar als toeschouwer te hebben. Dat lukte niet. Om een personage in een tijdmachine te laten stappen, moest ik al een beetje een flinke jongen hebben. Toen hij zag dat het allemaal fout liep, ging hij zijn mouwen opstropen en de leiding nemen. Dat deed hij gewoon. Dat is me sindsdien altijd overkomen; al mijn personages worden eigenwijs en gaan andere dingen doen dan ik verwacht had. Dan kun je ze natuurlijk wel tot de orde roepen en zeggen: “nee jongen, ik ben de baas”, maar dan gaat het wringen. Ik laat 't dus maar gaan en meestal pakt dat goed uit.’ Deze ‘laat maar gaan’ aanpak is illustratief voor de manier waarop Beckman haar boeken schrijft. Theorieën over het schrijven van romans, en in het bijzonder historische romans, heeft Beckman niet: ‘Zo gauw ik achter de schrijfmachine zit, zet ik alle theorieën over boord. Ik schrijf niet met theorieën in mijn hoofd, ik heb er genoeg, maar niet als ik aan het schrijven ben. En ik heb altijd gezegd: een goed boek schrijft zichzelf. Waar het ook over moge gaan, over iets moderns of het verleden of de toekomst, het moet zichzelf schrijven.’ Beckmans eerste proeve van ‘automatisch schrijven’, Kruistocht in spijkerbroek was meteen een groot succes. Het boek wordt nog steeds gretig gelezen, gezien de 54ste druk die in 1997 verscheen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat haar uitgever haar aanmoedigde verder te schrijven in het historische genre.
Ze had inmiddels meer zelfvertrouwen gekregen en hoefde geen tijdmachine meer te ontwerpen om het verhaal kloppend te krijgen.
| |
| |
Thea Beckman
Tijdens een vakantie in Frankrijk kwam Beckman op het idee over de honderdjarige oorlog te gaan schrijven (De trilogie Geef me de ruimte (1976), Triomf van de verschroeide aarde (1977) en Het rad van fortuin (1978)). ‘Ik heb er een jaar lang op gestudeerd van 's morgens negen tot 's avonds vijf, achter elkaar. Ik werd heel fanatiek; liet allerlei boeken uit Frankrijk overkomen, ging er zelf een keer of vijf naar toe om allerlei dingen uit te zoeken. Het werd steeds gekker. Er kwamen pakken boeken van een Franse universiteitsbibliotheek, van die dikke pillen en allemaal in het Frans, van dat geleerde Frans ook nog. En dan een briefje erbij: “Binnen drie weken terug.” Ik had er drie maanden voor nodig!’ Na een jaar voorstudie begon ze uiteindelijk aan het boek. Het verhaal kwam goed op gang - er diende zich zelfs na een tijdje werken een nieuwe hoofdpersoon aan - het probleem was alleen de omvang. ‘Ik schreef - zoals altijd - het verhaal eerst in het klad en op het laatst waren het zo'n 600 pagina's. Schrappen hielp niet; ik was nog lang niet klaar. Ik heb toen mijn uitgever opgebeld en gezegd: “Je weet waar ik mee bezig ben, maar ik krijg dat niet in één boek, dus mogen het twee boeken worden?”.’ De uitgever was niet zo gecharmeerd van dit idee, maar toen Beckman voorstelde om er afzonderlijk te lezen boeken van te maken ging hij akkoord. Dit betekende wel dat zij weer opnieuw moest beginnen. ‘Het eerste deel heb ik geloof ik vier of vijf keer geschreven, voor het naar mijn zin was. Toen het naar de drukkerij ging, begon ik gelijk aan deel twee.’ Ook het tweede deel werd veel te omvangrijk en weer moest Beckman toestemming vragen het te splitsen. In eerste instantie was haar uitgever helemaal niet enthousiast: ‘Pas veel later zei hij tegen me: “O meid, we hebben ervoor gesidderd, we dachten: daar gaan
we aan failliet. Het is natuurlijk een hele investering, drie van die pillen”, maar goed, het is allemaal goed afgelopen.’
Er zijn voor Beckman een aantal manieren om aan historische informatie te komen. ‘Dikwijls moet je naar een archief. Niets is zo prettig als naar de archieven in Kampen te gaan, want daar staan ze te juichen en willen alles voor je doen. Maar ik heb ook wel eens gehad dat de één of andere archivaris zei: “Dan moet je niet bij ons wezen, ga maar ergens anders heen”. Dan wordt het dus lastiger, maar ik kom er toch wel achter. Als het oude steden zijn, waar je weinig medewerking krijgt, is het eerste wat ik doe naar de VVV gaan. Daar kun je altijd plattegronden krijgen van de oude binnenstad en dan heb je direct een aardig houvast. Vaak hebben ze ook nog boekjes van de geschiedenis van een stad en allerlei bijzonderheden en heb ik dat hele archief uiteindelijk niet nodig. Dat heb ik door ervaring geleerd. Het gaat voornamelijk om de locaties. Je hebt een bepaald tijdvak en dan moet je uitzoeken welke gebouwen er toen stonden en welke nog niet. Soms is het heel ingewikkeld om daarachter te komen. Dat is het speurwerk wat erbij hoort.’ Het uitgangspunt is voor Beckman de geschiedenis; een verhaal begint bij het kiezen van een periode die haar interessant lijkt. Daarna probeert ze uit te zoeken hoe de sociale verhoudingen lagen, hoe die maatschappij in het verleden werd bestuurd en welke bevolkingsgroepen elkaar naar het leven stonden. Daar komt altijd wel een verhaal uitrollen. Personages moeten natuurlijk in het verhaal passen, dus zou het voor de hand liggen bestaande personen in het boek te laten figureren. Toch kiest Beckman liever geen historische figuur als spil van een roman. ‘Met een hoofdpersoon die ik zelf verzonnen heb,
| |
| |
kan ik tenminste alle kanten uit. Of híj kan alle kanten uit. Er komen in mijn boeken wel eens personages voor die echt bestaan hebben, maar dat zijn nooit de hoofdpersonen. Ik vind het leuk om er af en toe eentje tussendoor te sturen, als je dan wat meer over de historische achtergronden leest, kom je als lezer ineens een bekende naam tegen en denk je: “hé, hij heeft echt bestaan”.’
| |
Met modes heb ik niets te maken
Beckman houdt het niet bij historische boeken alleen, ter afwisseling schrijft ze ook boeken die in het heden spelen. Ook hier komt haar eigenwijsheid om de hoek kijken: ‘Op een ogenblik waren al mijn collega's bezig met zielige kindertjes - gehandicapte kindertjes, kindertjes die niet mee konden komen op school - allemaal van die kreukeltjes. Ik kan nooit doen wat iedereen doet. Ik ben me gaan verdiepen in wonderkinderen, in hoogbegaafden. Dat deed niemand, terwijl die het ook niet altijd gemakkelijk zullen hebben. Zulke dingen doe ik dan, een soort balorigheid is dat. Op het ogenblik is incest in de mode, dus moeten we allemaal boeken over incest schrijven. Dat doe ik dus niet; met modes heb ik niets te maken.’ Ook met trends in het dagelijks leven houdt ze zich niet zo bezig. ‘Ik weet niet wat belangrijk is. Internet schijnt erg belangrijk te zijn, maar ik heb geen computer. Ik ben vréselijk ouderwets en heb niet eens een videorecorder. Ik kon er eentje krijgen, maar wat moet je ermee. Ik heb daar helemaal geen zin in; met knopjes allerlei dingen afstellen. Ik ben helemaal reactionair geworden, al die moderne rommel wil ik niet meer hebben. Ze vinden iedere keer weer wat nieuws uit en dat moet je dan weer gaan kopen, terwijl ik er niets van snap. Nee, ik doe niet meer mee.’
Beckman schrijft haar historische jeugdboeken niet om kinderen iets over de geschiedenis te leren. Het lijkt een algemeen geldende regel te zijn dat ieder mens zijn geschiedenis moet kennen, om de maatschappij te begrijpen en van de fouten uit het verleden te leren, maar Beckman is hier niet van overtuigd. Vooral het feit dat de geschiedenis telkenmale het tegendeel bewijst, sterkt Beckman in de overtuiging dat je historische verhalen niet als didactisch middel in moet zetten. Geschiedenis is vooral belangrijk om de hoeveelheid schitterende verhalen die zij herbergt. ‘Ik vergelijk verhalen uit het verleden wel eens met de Bijbel. In de Bijbel - ik ben niet gelovig hoor, maar heb wel een Bijbel - staan van die mooie verhalen die je zelf niet durft te verzinnen. Het is met geschiedenis precies zo; je komt allemaal dingen tegen waarvan je je afvraagt hoe het mogelijk is.’ De werkelijkheid is vaak gekker dan je kunt verzinnen. Zelf geeft ze als voorbeeld een passage uit haar Franse trilogie waarin de paus wordt gechanteerd. ‘Dat zou je toch zelf niet verzinnen? Maar ze deden het wel. En er zijn nog meer van die gekke dingen. Op een gegeven ogenblik zijn er twee pausen, één zetelt in Avignon en één in Rome. Ook de kloosters zijn in twee kampen verdeeld. Wanneer je bij een klooster aanklopte voor hulp of onderdak, werd je nauwelijks aangekeken als bleek dat je de “verkeerde” paus aanhing. Dat houd je toch niet voor mogelijk?’
Met enkel geschiedkundige feiten op een rijtje zetten, heb je nog geen spannend kinderboek geschreven. Gelukkig lenen historische gebeurtenissen zich bij uitstek voor het rondtrekken of vluchten en het ontmoeten van andere mensen. Beckman zegt hierover: ‘De personages moeten vooral reizen, want als je telkens op hetzelfde plekje zit, dan gebeurt er niet zo gek veel. Hoofdpersonen moeten vooral wat beleven, want het is voor de jeugd en de jeugd wil spannende boeken. Dus zoek ik spannende dingen op. Je kan ook spanning hebben tussen mensen in gezinnen en tussen mensen op het werk en noem maar op, er zijn alle mogelijke spanningen denkbaar, maar daar zijn kinderen nog niet zo erg in geïnteresseerd.’
| |
Niemand schrijft waardevrij
Het reizen in Beckmans boeken is niet alleen van invloed op de verhaallijn, maar heeft ook consequenties voor het karakter van de hoofdpersonen. Vooral de meisjes vallen op door hun vrijgevochten gedrag, dat in tegenspraak lijkt met de historische feiten. Beckman vertelt echter over een heel ander type vrouwen waarop zij tijdens haar historisch onderzoek is gestuit. ‘Door alle eeuwen heen, in alle legers, in heel Europa, liepen vrouwen rond die als man verkleed waren. Overal kwam dat voor, ook op schepen. Dat ging soms jarenlang goed. Je hebt altijd avontuurlijke vrouwen gehad. Vreemdelingen die in de zeventiende eeuw Nederland aan deden en daar een verslag over schreven, klaagden erover dat de vrouwen in Nederland zo verschrikkelijk bazig waren. De mannen hier hadden niets in te brengen.’ Dit gedrag werd deels ingegeven door maatschappelijke factoren: ‘Mensen werden dikwijls niet zo erg oud dus als de man dood ging, moest de vrouw de zaak voort- | |
| |
zetten. Volgens de wet kon dat niet en moesten vrouwen toestemming vragen aan de vroedschap om alleen door te mogen gaan. Meestal kreeg ze die, op voorwaarde dat er een meesterknecht kwam die zogenaamd de manager was. In werkelijkheid was het gewoon een knechtje, met al dan niet een diploma of een erkenning.’
Ondanks deze uitleg van Beckman zijn er wel vraagtekens te zetten bij het onafhankelijk gedrag van veertiende-eeuwse meisjes. Er zullen misschien wel meisjes zijn geweest die er aan gedacht hebben te vluchten wanneer zij uitgehuwelijkt werden, slechts een enkeling zal dit een reële optie gevonden hebben. Het lijkt namelijk niet erg waarschijnlijk dat een meisje dat uit Brugge vlucht, Frankrijk zonder kleerscheuren bereikt. Beckman erkent dat veel van haar personages nogal individualistisch zijn, maar heeft daar een mogelijke verklaring voor: ‘Misschien ben ik zelf ook zo - niet dat ik daar nou zo trots op ben, want ik denk niet dat individualisme zo geweldig is. Van huis uit ben ik enig kind, heb een hele leuke jeugd gehad en werd nogal verwend. Ik kon mezelf uitstekend bezighouden, had een hoop speelgoed en fantasie en kon dus eindeloos spelen in mijn eentje. Mijn jongste zoon zei eens tegen me: “Als jij achter de schrijfmachine zit, zit je te spelen”. Misschien is het wel waar ook. Ik vermaak me best. En daar hoef ik heus niet voor naar de bioscoop of de kroeg te hollen. Waarschijnlijk is dat de achtergrond van die personages, dat ze het niet zo erg vinden om buitenstaander te zijn.’
Het is niet zo dat Beckman met haar onafhankelijke meisjes een bepaalde norm wil uitdragen, sterker nog, met een schoolmeester - of in haar geval juf - wil zij niets te maken hebben. ‘Wat mij betreft mogen meisjes best heel lief en zoet zijn en aan het koken slaan of de vaat wassen. Maar ik ben zo niet en je kunt jezelf geen geweld aan doen met het schrijven van een boek. Je komt er zelf in, daar doe je niets tegen. Niemand schrijft waardevrij; je schrijft met wat je hebt, wat je weet, wat je kent en wat je bent. Die onafhankelijkheid, of het nadenken over “hoe zit dat dan in elkaar”, of “ze hebben me altijd verteld dat het zo is, maar ik geloof er niet meer in” - dat komt altijd in mijn boeken voor.’
Niet alleen krijg je bij het lezen van oude bronnen een vertekend beeld van de vrouw, ook de gewone mens wordt vaak vergeten. Beckmans oog viel hierop toen zij De Nederlandsche Historiën van Hooft las (‘prachtig hoor daar gaat het niet om’), waarin hij naast de situatie van de adel gedurende de tachtigjarige oorlog, ook die van de gewone mensen behandelt. Hooft maakt voor dit laatste zijn verontschuldigingen tegenover de lezers, waar Beckman erg door getroffen was: ‘Dan zit ik paf; hij was zelf ook een patriciër en dan daarvoor je verontschuldigingen maken! Wat voor mentaliteit is dat?’ Kronieken zijn niet altijd even betrouwbaar, omdat ze bijna altijd geschreven werden in opdracht van een hoge heer. De schrijver moest met zijn opdrachtgever rekening houden, wat een boekwerk opleverde waarin vooral de goede daden van de edelman en zijn familie werden geprezen. Voor de minder gefortuneerden - toch het grootste gedeelte van de bevolking - was in zo'n familiegeschiedenis geen plaats. Het lezen van Hooft leverde Beckman naast ergernis, ook een gezonde twijfel aan de waarheid van kronieken op. ‘Dan vraag je je toch af wat er waar is van alles wat je te lezen krijgt over vroeger? Waar zijn de gewone mensen? Ze waren wel aanwezig - waarschijnlijk zelfs heel nadrukkelijk - maar zijn weggestopt.’ Beckman kiest uit deze vergeten groep haar hoofdrolspelers. De groep troubadours uit de trilogie, de smidszoon Jiri uit De Gouden Dolk (1982) en de zoon van een drukker in Stad in de storm (1979) zijn hier voorbeelden van. Zelfs Hasse Simonsdochter (uit het gelijknamige boek, 1983), die toch voor vele lezers mythische proporties zal hebben aangenomen, is slechts de dochter van een mandenvlechter uit Kampen.
Naast de stand en komaf, is ook het geslacht van de hoofdpersoon iets waar Beckman bewust voor kiest. ‘In de historische boeken die ik in mijn jeugd heb gelezen zijn de hoofdpersonen altijd jongens. Met Kruistocht in spijkerbroek ben ik daar ook mee begonnen; ik wist niet beter. Met die drie boeken over de honderdjarige oorlog ben ik daar, eigenlijk per ongeluk, doorheen gebroken. Sindsdien wissel ik het af: zo nu en dan heb ik een jongeman als hoofdpersoon en dan weer een meisje. Het ligt ook aan het verhaal; kun je dat door een meisje laten doen of moet het daar toch een jongen voor zijn. In De dogering van Venetië (1994) bijvoorbeeld, waarin een groep geestelijken op weg gaat om relikwieën te kopen, zijn de hoofdpersonen mannen, dat zit in het onderwerp.’ De locatie voor Beckmans meest recente boek Saartje Tadema (1996) werd haar aan de hand gedaan door de organisatoren van een tentoonstelling over het burgerweeshuis in Amsterdam. In dit boek komt een intelligent meisje in conflict met de heersende gedragsnormen, wanneer zij in het weeshuis terecht komt. Saartje laat het er echter niet bij zitten en probeert de toekomst op te bouwen die zij
| |
| |
voor zichzelf in gedachten heeft. Het idee voor een erg slim meisje, kwam uit een essay dat Beckman ooit eens gelezen had: ‘Ik geloof dat het van Virginia Woolf was en dat het “Het zusje van Shakespeare” heette. Die vrouw vroeg zich af wat er - wanneer Shakespeare een zusje had gehad dat net zo intelligent was als William - van haar was terecht gekomen. Niks. Ze had geen kans gehad. Daar was ik nogal van onder de indruk. Toen ik met Saartje Tadema bezig was dacht ik: “Laat ik het zusje van Shakespeare daar nou eens op loslaten. Een hoogbegaafd kind, wat voor mogelijkheden heeft dat?” Dat is dan zo'n inval waar je iets mee kunt.’
| |
Ik denk niet aan lezers
Uit reacties van lezers op haar boeken, is nooit gebleken dat jongens de boeken met meisjes in de hoofdrol niet leuk vinden of andersom. Volgens Beckman bestaat het verschil tussen jongens- en meisjesboeken nauwelijks meer. Het maakt kinderen niet zoveel uit vanuit en voor welke sekse een boek geschreven is, zolang het maar lekker spannend is. Critici en pedagogen praten vaak over de rol van identificatie - het zich kunnen vinden in wat de hoofdpersoon doet en denkt -, maar Beckman heeft niet het idee dat dit nu zo'n doorslaggevende rol speelt bij het leesplezier. De hoofdpersonen moeten vooral deugdzaam zijn, omdat anders haar uitgever begint te mopperen. ‘Er treden wel eens minder aangename personages in mijn boeken op, waarvan ik zelf niet zo veel begrijp. Eigenlijk deugen ze niet, maar ze spelen wèl een belangrijke rol. Over het algemeen vinden kinderen de schurken in een boek veel leuker dan de helden. Misschien maak ik nog wel eens een verhaal met een echte boef als hoofdpersoon, dat is weer eens wat anders.’
Het mag niet noodzakelijk zijn dat lezers zich volledig kunnen identificeren met de hoofdpersonen, Beckman vindt wel dat de personages geloofwaardig gedrag moeten vertonen. Bij een historische roman stuit je dan als schrijver op een extra grote opgave: ‘Je kunt niet in de huid van een middeleeuwer of een zeventiende-eeuwer kruipen, dat gaat gewoon niet. Mensen kijken naar de wereld met wat ze weten en wat ze kennen. In de Middeleeuwen wisten ze heel andere dingen dan wij nu en andere dingen wisten ze weer niet, die wij wel weten en waarmee we opgroeien. Dat zit in je wezen verankerd. Niemand heeft een flauw idee hoe een middeleeuwer precies tegen de dingen aankeek. Je kunt je alleen verbazen over denkbeelden die mensen hadden, maar echt navoelen kun je het niet.’ Met deze twintigste-eeuwse verbazing beschrijft Beckman de gebeurtenissen in haar boeken. De vaak gehoorde kritiek dat haar personages geen ‘echte’ middeleeuwers zouden zijn, vindt ze niet terecht. ‘Wanneer schrijvers werkelijk zouden kunnen weergeven hoe een middeleeuwer denkt, zou niemand het boek nog begrijpen.’ De romans van Beckman zijn toch al niet zo heel gemakkelijk te lezen; ingewikkelde zinsconstructies, geschiedkundige uitweidingen en niet te vergeten de omvang doen veel van haar jeugdboeken tussen de romans voor volwassenen belanden. Voor iemand die spannende boeken voor kinderen wil schrijven moet het niet prettig zijn te weten dat niet alle kinderen haar boeken kunnen begrijpen. Beckman vindt dit echter geen probleem: ‘Ik denk niet aan lezers. Dat klinkt onaardig maar het is zo. Ik schrijf het boek dat ik schrijven wil, zoals ik denk dat het geschreven moet worden. Wie het lezen wil, is welkom en wie het niet lezen wil die leest maar wat anders, gaat voetballen of iets dergelijks. Je kan het niet iedereen naar de zin maken. Het is niet zo dat alle kinderen in Nederland aangewezen zijn op mijn boeken; er zijn genoeg simpele
boekjes voor kinderen die moeite hebben met lezen, zoals kinderen die hier niet geboren zijn. Dus ja, dan maar in hemelsnaam voor een select publiek, ik kan er ook niks aan doen. Om nou moedwillig de domme uit te gaan hangen, daar heb ik ook geen zin in.’ Dit klinkt inderdaad niet zo aardig, maar het is niet zo dat de leesproblematiek Beckman volkomen koud laat. Ze vindt het jammer dat er veel kinderen zijn die niet goed kunnen lezen, maar het is volgens haar onzin om daar een schuldige voor aan te wijzen: ‘Men zegt altijd: “het ligt aan de leescultuur thuis”, maar dat is niet zo. Wanneer ik een boek lees, kijk ik een film; ik zie het allemaal in mijn verbeelding gebeuren. Maar ik kan me ook voorstellen dat iemand dat niet voor zich ziet en alleen een witte bladzijde met allemaal zwarte tekentjes ziet en er dan niets aan vindt. Ik ben zelf een leesmens, dus ik vind lezen natuurlijk wel belangrijk, maar het zit hem niet alleen in het kunnen lezen. Het is belangrijk en interessant, maar ik geloof niet dat het heilig is. In de zeventiende eeuw moesten de kinderen allemaal naar school en dan vooral omdat ze de Bijbel moesten kunnen lezen. Natuurlijk is dat prachtig, maar als ze nou nooit iets anders lezen dan de Bijbel, dan worden ze er ook niet veel wijzer van.’
| |
| |
| |
Margaret Thatcher
Begin jaren tachtig begon Beckman, naar eigen zeggen uit balorigheid, aan iets totaal anders. Uit een verlangen naar de ultieme vrijheid als schrijver - een lege plek op de kaart, een land zonder geschiedenis - veegde Beckman de sneeuw van Groenland en schiep een nieuwe staat. Het fictieve Thule is een rijk en vruchtbaar land en ‘niet verziekt door allerlei dingen uit het verleden, zoals overal in Europa’. Het oude Europa bestaat nog steeds in de nieuwe wereld en wordt bevolkt door de heerszuchtige Badeners. Zij beroven hun eigen land van al het goede dat het hen te bieden heeft en worden door dreigende voedseltekorten en overbevolking gedwongen hun heil elders te zoeken. Een zwaar bewapend expeditieschip verschijnt in één van de havens van Thule, waarmee er een bruut einde komt aan het vredige bestaan van de Thulenen.
In een toekomstroman is het onvermijdelijk dat de mening van de schrijver over de moderne samenleving doorschemert. Beckman beaamt volmondig dat de trilogie Kinderen van Moeder Aarde (1985), Het helse paradijs (1987) en Het Gulden Vlies van Thule (1989) vol zit met maatschappijkritiek. ‘Toen ik het eerste deel schreef, zaten we nog midden in de koude oorlog. Er waren toen volop demonstraties tegen kruisraketten en iedereen verwachtte dat vandaag of morgen de hele zaak tegen de vlakte zou gaan. Dat was in die tijd helemaal niet zo'n gek idee. Nu is dat weer verouderd, voorlopig, want het begint natuurlijk wel weer een keer.’ In het land Thule staan gemeenschapszin en verdraagzaamheid voorop, samen met respect voor Moeder Aarde. De natuur mag op geen enkele wijze verstoord worden en de Thulenen vinden de jagende en technologisch ontwikkelde Badeners barbaren. In Thule hebben de vrouwen het voor het zeggen, wat in Beckmans optiek zelfs het milieu ten goede komt: ‘Het aardige van Thule is, dat de vrouwen, omdat ze alle bestuurstaken op zich nemen, geen tijd hebben om veel kinderen op te voeden. Ze willen wel kinderen krijgen, één of twee, maar dan moet het stoppen. Het land blijft zo dunbevolkt en dat is het mooie ervan. Het bevuilt de boel niet zo, want overbevolking is een van de grootste oorzaken van de vervuiling.’ Afgezien van de grote rol die vervuiling en techniek in de nieuwe wereld spelen, gaat de trilogie ook over machtsverhoudingen. ‘Een van de belangrijkste dingen op Thule is dat er geen politieke partijen zijn. De Thulenen kennen geen partijcultuur, geen partijloyaliteit, iedereen die gekozen wordt, wordt gekozen op persoonlijke verdienste. Als het tegenvalt wordt ze de volgende keer weggestemd en komt er een ander. Dat is voor mijn gevoel de pure democratie. Niet die partijvorming, want daar verknoei je het weer mee. Macht corrumpeert:
de één of andere dictator begint de macht uit te oefenen in samenwerking met het leger en allerlei mensen, die daar eigenlijk niets van moeten hebben, schikken zich omdat ze hun kleine machtsgebiedje niet willen verliezen. Ik heb me daar pas nog aan zitten ergeren. We hadden van de zomer hier de Eurotop: ik heb alleen maar mannen gezien. En wat hebben ze ervan terecht gebracht? Geen klap.’
In het land Thule had Beckman het even voor het zeggen en gaf de vrouwen de touwtjes in handen. Ze is niet zo idealistisch dat ze denkt dat de ‘echte’ wereld er op die manier beter aan toe zou zijn; ook in Thule zullen wel krengen rondgelopen hebben. En de Eurotop? ‘Hoogstwaarschijnlijk zouden vrouwen het niet veel beter hebben gedaan. Om de doodeenvoudige reden dat vrouwen die aan de top willen komen, zich moeten gedragen als mannen. Toen het boek Kinderen van Moeder Aarde net uit was, ging iedereen me om de oren slaan met: “Margaret Thatcher, Margaret Thatcher”. Dat was helemaal geen vrouw, dat was een vent. In ieder geval, zo gedroeg ze zich, anders had ze nooit zo ver kunnen komen.’
|
|