demonische kanten van haar hoofdpersonen niet achterwege. Integendeel.
Rome in de zomer met het felle licht en zijn lange schaduwen, biedt het ideale decor om deze strijd tussen licht en donker te verbeelden en te begrijpen. Het is alsof je zintuigen daar beter functioneren dan in Nederland. Je ziet scherper, je voelt intenser, je bent je zeer bewust van je lichaam in de overweldigend warme zon. Die lichamelijkheid vind je terug in de klassieke beelden van goden in de musea en stroomgoden bij de fonteinen, maar ook in de fresco's met religieuze voorstellingen van Rafael en Michelangelo. De Renaissancemens genoot met al zijn zintuigen van de wereld. Die wereld in zijn felheid en onzekerheid beschrijft Haasse in De scharlaken stad. Rome is een magische stad, zij confronteert je met je diepste wensen en verlangens. Michelangelo, ook een van de hoofdpersonen in de roman, gaat in 1525 van Florence naar Rome: ‘Zodra hij in Rome was aangekomen, had hij de deining, de onrust gevoeld die de aanwezigheid van onderstromen verraadt.’ Als hij naar de onvoltooide Sixtijnse kapel teruggaat, aarzelt hij bij de zijdeuren, maar ‘zijn verlangen, kwelling en genot tegelijkertijd,’ wint het van zijn angst. Dan ziet hij ze, de profeten en sibillen, titanen en engelen; ‘zijn schepselen, geboren uit de innerlijke chaos die hijzelf niet durfde peilen.’ Het zijn ‘de projecties van zijn eigen angst en schuld’. Zijn voorstelling van de schepping van Adam, die zich opricht uit zijn slaap en zich naar God toekeert om een levend mens te worden, brengt hem opnieuw in verwarring: ‘Voor jou, Adam, geen band, geen grens, geen beperking, behalve die van de wil die ik je inblaas.[...] Tot het dier kan je ontaarden, tot het goddelijke wedergeboren worden. Aan jou de keus, Adam, sta op!’ Waarom kiest Adam dan uit vrije wil het kwaad? De zieners en zieneressen lijken Michelangelo te willen vragen: ‘Verklaar die inwendige pijn, dat verlangen dat ons kwelt[...].
Verklaar de spanning die als een vloek op ons drukt. Hoelang nog, en waarom, waarom?’
Michelangelo draait zich om en vlucht uit de Sixtijnse kapel. Zijn onlust is als een spiegel voor de dichteres Vittoria Colonna, een andere romanfiguur. Ook zij twijfelt voortdurend aan de zuiverheid van haar bedoelingen. Uiterlijk een mooie, beheerste vrouw, innerlijk verward door de hartstocht die ze steeds voelt, maar niet kan uiten tegenover haar man, de markies van Pescara. Ze wil meer dan ‘kort genot, stormachtige zinnenlust’, zij droomt van de ‘liefde tussen twee, die elkaar naar de geest verwant zijn’. Pescara trekt zich terug, bedriegt haar, is jaren van huis om te vechten voor de Spaanse koning. Hij accepteert ‘het strenge en kuise in haar’, ziet niet die onderstroom van ‘verzwegen hartstocht’. Vluchten in de kunst - Vittoria maakt gedichten waarin de licht-donker metafoor vaak voorkomt - helpt haar niet. Rust in het geloof vindt ze evenmin, ‘de begeerten van het lichaam, de verwarringen van het bloed’ verdwijnen niet door overgave aan God. Ze bezoekt bijeenkomsten van de Compagnia del divino amore, een groep gelovigen die de corrupte kerk van binnenuit wil zuiveren. Onder leiding van een franciscaner monnik probeert men een leven van eenvoud, zelftucht en inkeer te leiden. Naar de vorm lukt het Vittoria te veranderen, maar onder de oppervlakte ligt voortdurend de hartstocht op de loer, ‘gereed bij het eerste teken uit te barsten, mij te overrompelen’. Wanneer ze Michelangelo in het voorbijgaan in de galerijen van het Vaticaan ziet, verwoordt ze haar gevoel: ‘Het was mij alsof ik aan een deel van mijzelf voorbijging.’
Aan het eind van De scharlaken stad schrijft Vittoria een brief aan Michelangelo. Ze wil dat hij voor haar een tekening maakt van Christus aan het kruis met opgeheven gezicht, als symbool van het bewuste lijden dat nooit ophoudt. Ze vraagt ook of hij de tekening zelf komt brengen. Ze wil al zo lang eens met hem spre-