tie uit het landleven. Felix Timmermans bedacht het boertige personage Pallieter, dat met volle teugen van het leven geniet en boer Wortel, een man die door het leven getekend wordt, maar toch hoopvol blijft door zijn dagelijkse werk in de natuur. Stijn Streuvels liet een cynischer en realistischer beeld zien van het leven op het platteland. In De oogst wordt beschreven hoe een jongen, die meewerkt aan de graanoogst, ten onder gaat aan het zware leven. De grootste van de volgende generatie Vlaamse romanciers, Gerard Walschap, riep het personage Houtekiet in het leven. Een wildebras die van vrijheid houdt, in de woestenij een soort commune sticht en tot zijn spijt merkt dat die commune langzaam maar zeker in een gewoon en dus benauwend dorpje verandert.
Ook in Nederland is bovenstaande traditie aanwijsbaar. Zo beschreef Arthur van Schendel in De waterman het leven van een rivierschipper, die moet opboksen tegen de wetten van de natuur. De grootste vertegenwoordiger van dit type literatuur in Nederland was echter Antoon Coolen. Dit jaar is het honderd jaar geleden dat Coolen in het Limburgse Wylre geboren werd. Toen hij nog jong was verhuisden zijn ouders naar het Brabantse Deurne om daar een winkel te openen. Het grootste deel van Coolens jeugd speelde zich af in dit dorp in de Peel. Deze streek was toen een van de armste gebieden van Nederland en de inkomsten waren voornamelijk afkomstig uit het afgraven van turf in de veenmoerassen en wat kleinschalige landbouw. Van deze armoede, en vooral van de mensen die het moesten ondergaan, werd Coolen de chroniqueur.
Ter ere van Coolens honderdste geboortedag werd in de media weer wat aandacht besteed aan de inmiddels bijna vergeten schrijver. Zo stuitte ik in Hp/De Tijd op een artikel van Hans Hoenjet, waarin deze een poging doet tot een soort eerherstel voor Coolen. Hij pakt het meteen stevig aan, want hij trekt een vergelijking tussen Coolen en nobelprijswinnaar William Faulkner; dit zonder de ironie uit het oog te verliezen. De achterliggende gedachte hierbij is dat beiden een dorpsgemeenschap beschrijven, maar dat op een manier doen, die ver over de dorpsgrenzen heengaat. Zowel Coolen als Faulkner weten de kern van het menselijk leven te raken in hun microscopische beschrijving van het plattelandsleven. Alles wat voor de mens van belang is wordt weerspiegeld in de levens van die pretentieloze personages. Niet kunstenaars, koningen, politici of filmsterren, maar boeren en landlopers staan centraal. Leven en dood, goed en kwaad, schuld en boete, zonde en spijt, liefde en haat; in die Peeldorpen is het, net als overal in de wereld, aan de orde van de dag. Hoenjet voegt daar aan toe dat Coolen als hij een Amerikaans auteur was geweest in het rijtje Steinbeck, Caldwell en Faulkner genoemd zou worden, allemaal auteurs die het plattelandsleven thematiseren en vertalen naar de essentie van het menselijk bestaan. Aan het eind van zijn artikel raadt Hoenjet zijn lezers aan De goede moordenaar (voor een habbekrats) bij een antiquariaat aan te schaffen om een beeld te krijgen van zo'n Peelroman. Dat aanschaffen hoefde ik niet meer te doen, het boek stond al in mijn boekenkast en kostte inderdaad een habbekrats (een gulden vijftig), waardoor de stap kennis te maken met Coolen niet meer zo groot was.
De structuur van De goede moordenaar is bijzonder. Het boek is allerminst hecht gecomponeerd; de verschillende verhalen worden tamelijk willekeurig door elkaar verteld, en nergens wordt geprobeerd de lijnen bij elkaar te brengen. Het enige dat de verhalen met elkaar samenbrengt is dat ze spelen in dezelfde naamloze dorpsgemeenschap in de Peel. Vrijwel alle beschreven mensen behoren niet tot de goegemeente; integendeel, zij worden door de dorpsgemeenschap met de nek aangekeken. Dit zou samen kunnen hangen met de structuur; de