Vooys. Jaargang 15
(1997)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| ||||||||||
Het verleden als droom
| ||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||
tische vernieuwingen van het genre een alternatief voor de formule van Scott. De complementaire functie die de historische roman ten opzichte van de geschiedschrijving vervulde, verandert definitief in een metahistorische. De historische roman vormt niet langer een aanvulling op de geschiedenisboeken, doordat hij de lezers door zijn evocatieve kracht het verleden direct laat meebeleven, maar plaatst vraagtekens bij de inhoud van deze boeken. Deze problematisering van de historische kennis is epistemologisch en politiek gemotiveerd. Er wordt hevig getwijfeld aan de mogelijkheid kennis over het verleden te verwerven, terwijl ook op de consequenties wordt gewezen van het feit dat de geschiedenis steevast door de machthebbers wordt vastgelegd (Wesseling, p. 73-74).
Hoe past Rumeiland van S. Vestdijk, een van de belangrijkste Nederlandse schrijvers van historische romans, in de ontwikkeling die ik hier summier heb weergegeven? De roman verscheen in 1940 en werd bij recente herlezing door H. Brandt Corstius gekwalificeerd als ‘een boek dat alleen maar onderhoudend is’ (Brandt Corstius & 't Hart 1996, p. 53). Zonder iets te willen afdoen aan de amusementswaarde van Rumeiland, meen ik dat de roman door dit oordeel erg achteloos wordt bejegend.Ga naar voetnoot1. Rumeiland vertoont een merkwaardige tegenstelling tussen een ouderwetse inkleding en een visie op historische kennis die veel moderner aandoet. Op het eerste gezicht oogt Rumeiland als een historische roman volgens het beproefde recept van Walter Scott, al valt direct op dat de auctoriale verteller is vervangen door een ik-verteller die zijn herinneringen verhaalt. Maar net als in het werk van de Schotse grondlegger van het genre staan er geen beroemde historische figuren in het middelpunt, wat de kans op anachronismen verkleint. Met behulp van de documentatie die Vestdijk naliet, heeft P. Kralt (1988) kunnen nagaan, dat veel personages in Rumeiland werkelijk hebben geleefd. Hij kan zelfs concluderen: ‘De stamboom die Vestdijk als voorwerk tot zijn roman geeft, berust zogoed als geheel op werkelijkheid’ (Kralt 1988, p. 174). De romanfiguren hebben echter slechts bijrollen vertolkt op het toneel van de geschiedenis, zodat de Nederlandse lezer van Rumeiland nooit eerder heeft gehoord van Richard Beckford, die na zeventien jaar terugkeert naar Jamaica - het eiland dat hij alsKaart van Jamaica uit
Vestdijks Rumeiland | ||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||
kind van acht jaar verliet - slechts vergezeld door een oude kindermeid. Het schip dat hem indertijd vervoerde, werd onderweg overvallen door piraten. Eén van hen legde een beschermende hand in zijn nek. Zeventien jaar later gelooft hij dat deze hand heeft toebehoord aan Anne Bonney, een als zeerover verklede vrouw, over wie hij leest in een boek over piraterij van Charles Johnson. Het doel van Beckfords reis is het instellen van een onderzoek naar de malversaties die worden gepleegd op de familieplantage. Zijn eigenlijke oogmerk is echter het weerzien met Anne Bonney. Alles wat hierover wordt verteld, inclusief de liefdesgeschiedenis met de vrouw van de gouverneur van het eiland - Lady Jane Hovenden Walker - die hij kortstondig voor Anne Bonney houdt, verneemt de lezer voor de eerste maal. Het is niet mogelijk de feitelijke toedracht te achterhalen, doordat er geen historische bron geraadpleegd kan worden. Een andere vorm van controle is in principe wel mogelijk. Heeft de auteur zich misschien schuldig gemaakt aan anachronismen in zijn beschrijving van levensomstandigheden en gebruiken? De illusie van een betrouwbaar historisch beeld wordt nergens verstoord.Ga naar voetnoot2. In Scottiaanse trant heeft Vestdijk de nodige zorg besteed aan de couleur locale. Daarvan zijn diverse voorbeelden te geven, zoals de beschrijving van een van glazen vensters voorziene ‘“stormkamer” [...], waarin men bij een opkomende cycloon de wijk neemt, als alle blinden dicht moeten in de vensterloze kamers’ (p. 50)Ga naar voetnoot3., de vele vermeldingen van de obeah-men en hun magische praktijken (zie bijvoorbeeld p. 69) en de wetenswaardigheden over zeeschildpadden, die ook worden geconsumeerd (p. 187). Klaarblijkelijk heeft Vestdijk eveneens geprobeerd de mentaliteit van zijn personages te historiseren, zoals hun opvattingen over niet-blanken uitwijzen, die op een hedendaagse lezer een racistische indruk maken. Alle kleurlingen zijn als vanzelfsprekend de minderen van de blanke kolonisten. Richard Beckford neemt daarbij een gematigd standpunt in, want hij reageert geprikkeld op de stelling, door een dominee verkondigd, dat de slavenhandel door God wordt gewenst, ‘omdat reeds oude Grieken en Romeinen slaven hielden, terwijl de nikkers niet veel meer waren dan dieren [...]’ (p. 119). Maar ook Richard beweert dat een Angola-neger ‘affreus stinkt, het ergst van alle nikkers [...]’ (p. 34), beschouwt Creolen als ‘ongelooflijk emotioneel’ (p. 39) en ‘de negers’ als ‘luidruchtig, onberekenbaar en grappig’ (p. 185). De werkelijkheid van Rumeiland ligt in een verleden dat zich onderscheidt van het heden, maar daardoor niet ontoegankelijk is. De authenticiteit lijkt zelfs versterkt te worden door de wijze waarop het verhaal wordt gepresenteerd. De ondertitel van Rumeiland luidt: ‘Uit de papieren van Richard Beckford behelzende het relaas van zijn lotgevallen op Jamaica 1737-1738’. Het betreft dus een variatie op de manuscriptfictie, zeer bekend in de geschiedenis van de historische roman en bedoeld om een genre dat in een reuk van historische onbetrouwbaarheid stond, een degelijk aanzien te verlenen. De variatie houdt in dat niet een kant en klaar verhaal wordt gereproduceerd, maar dat het is samengesteld uit nagelaten papieren. Het aandeel van de editeur in het uiteindelijke resultaat is daarbij evenmin te bepalen als het tijdstip van zijn werkzaamheden. Volgens Kralt (1977) ontkracht de aanwezigheid van een tekstbezorger de eis dat de roman ook in taal en stijl achttiende-eeuws moet zijn (p. 54). Ik betwijfel of deze instantie daarvoor noodzakelijk is, want geen enkele lezer verwondert zich erover dat personages, ongeacht hun herkomst, de taal spreken waarin de roman is gesteld. De Engelsman Richard Beckford spreekt Nederlands. De aanwezigheid van een editeurGa naar voetnoot4 blijkt niet alleen impliciet uit de ondertitel. Hij heeft zijn tekst ook van enkele noten voorzien, in één waarvan hij een nieuwe publicatie uit Beckfords | ||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||
nalatenschap in het vooruitzicht stelt (p. 289), ook heeft hij twee topografische kaarten (p. 268) en een stamboom van het geslacht Beckford toegevoegd. Zijn identiteit blijft echter volledig in nevelen gehuld. De functie van intermediair die de tekstbezorger vervult, vergroot de afstand tot het verleden van Richard Beckford, dat mede daardoor een zelfstandige status krijgt. Ook de vertelsituatie draagt daartoe bij.Ga naar voetnoot5. Rumeiland wordt gekenmerkt door een retrospectieve ik-vertelsituatie. Richard Beckford vertelt uit zijn herinnering. De bewerking van de editeur is niet zover gegaan, dat hij het relaas heeft herschreven tot een verhaal in de derde persoon.Ga naar voetnoot6. Door de vertelsituatie, waarin een vertellend ik terugblikt op de lotgevallen van een belevend ik (hijzelf in een jongere gedaante) wordt het verleden op afstand geplaatst. Een tijdsafstand die enigszins kan worden gepreciseerd. De belevenissen waarover Richard Beckford vertelt, spelen zich af in 1737-1738. Het moment van vertellen ligt tientallen jaren later, naar blijkt, als hij het uiterlijk tracht te beschrijven van Sir Charles Hovenden Walker, de gouverneur van Jamaica: ‘Wie hem nog niet ziet zitten, het hoofd wat overneigend, de benen over elkaar, het licht spelend over de blinkende knopen van zijn rode uniformjas, die kan ik verwijzen naar het portret van admiraal Rodney, van wie hij een ver familielid was’ (p. 100). Baron George Brydges Rodney (1719-1792) werd in 1778 tot admiraal bevorderd, zo meldt de encyclopedie. Wanneer het staatsieportret is geschilderd, weet ik niet. In ieder geval heeft Beckford pas minimaal veertig jaar na zijn reis naar Jamaica, als hij 65 jaar of ouder is, de ervaringen te boek gesteld, die zijn leven zo'n dramatische wending hebben gegeven. De lange tijd die verstreek, voordat Beckford zijn relaas opschreef, is bespeurbaar in zijn opstelling tegenover zijn jeugdige alter ego. Hoewel hij de jongeman die hij was niet verloochent, neemt hij wel een zekere distantie in acht en meent hij hem te doorzien. Over het uitstellen van een bezoek aan een ex-cipier die Anne Bonney had gekend, oordeelt hij bijvoorbeeld achteraf: ‘Later heb ik wel begrepen, dat ik er tegen opzag van hem te zullen horen, dat Anne Bonney inderdaad gratie had gekregen, zwanger of niet [...]’ (p. 55).
Rumeiland lijkt, resumerend, een tamelijk traditionele historische roman, zij het niet verteld door een alwetende verteller, een afwijking van het klassieke model die maar zeer ten dele wordt gecompenseerd door de toevoeging van een tekstbezorger. Dit beeld is echter onvolledig, iets wat onmiddellijk in het oog springt, als het doen en laten van de protagonist in de beschouwing wordt betrokken. Zijn gedrag wordt in hoge mate bepaald door zijn verhouding tot het verleden. Hetgeen de interessante situatie oplevert dat een roman die krachtens de regels van het genre gericht is op de evocatie van het verleden, een hoofdfiguur kent die op zijn beurt het verleden poogt te doen herleven. Gegeven deze parallellie ligt het voor de hand de uitkomsten van zijn strevingen te betrekken op het genologische kader waarbinnen zij zijn gesitueerd. Richard Beckford vertrekt naar Jamaica om Anne Bonney te vinden, die hij als kind ontmoet denkt te hebben. Het is de vraag hoe authentiek deze herinnering is. ‘Van deze reis herinner ik mij zo goed als niets; wat ik ervan zou kunnen navertellen moet grotendeels berusten op verhalen van anderen’, zegt Beckford over de reis naar Engeland als achtjarige (p. 17). De lectuur van het boek Geschiedenis van de Engelse Piraten [...], geschreven door de al genoemde Johnson, brengt een herinnering in hem boven aan ‘een warme hand in mijn nek, een warme, stevige, ruwe, maar niet al te ruwe hand, die aan een jonge man met lang blond haar toebehoorde’ (p. 18). Nergens blijkt dat deze herinne- | ||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||
ring op een reële ervaring in het verleden berust. Sterker, ook nu blijkt zij opgewekt te worden door informatie van anderen, door Johnson gebruikt bij het schrijven van zijn boek: ‘Men heeft het mij verteld, en ik heb het opgeschreven’ (p. 21). Daar komt bij dat Anne Bonney in de geest van Richard Beckford precies de leemte opvult die zijn moeder daar heeft nagelaten, zoals Kralt (1988) aannemelijk maakt. Zij vergezelt haar kind niet naar Engeland en speelt ook verder nauwelijks een rol in het leven van Richard. Reeds op de eerste bladzijde van de roman duidt hij haar met veelbetekenende distantie aan als de vrouw van zijn vader (Kralt 1988, p. 205). Het bezoek dat Beckford brengt aan Johnson vergroot het vertrouwen in zijn herinneringsvermogen niet. Johnson, die ‘het gezicht van een dichter’ heeft (p. 20), verloochent zijn piratenboek ten faveure van een nog te schrijven werk, waarin hij zijn strikt persoonlijke preoccupaties zal optekenen. Dit boek zal er vermoedelijk nooit komen, gezien de indruk die Richard van Johnson krijgt ‘dat hij voor zich zag wat hij mij beschreef, te duidelijk misschien, zodat hij nauwelijks nog de echte, diepgevoelde behoefte kon hebben om het voor zichzelf op te schrijven’ (p. 24). Het is een voorafschaduwing van de uiteindelijke keuze die Beckford zal maken voor een mentale werkelijkheid. Waar Johnson leeft in de geest en geen belangstelling heeft voor reële achtergronden (‘Die dingen interesseren me alleen als stof voor mijn boeken [...]’ p. 23), tracht de jonge Richard Beckford de werkelijkheid van het verleden te achterhalen. Hij gaat op zoek naar ‘een droom die eens werkelijkheid is geweest’, om de omschrijving te lenen die Vestdijk van het verleden geeft in het essay ‘De betovering van het verleden’, dat op tal van punten, tot in het woordgebruik, overeenkomsten vertoont met Rumeiland.Ga naar voetnoot7 Hoezeer het verleden dat Beckford najaagt, een droom is, blijkt uit de uitspraak - gedaan na een ontmoeting met de gewezen cipier van Anne Bonney - dat oude cipiers over haar ‘alleen begrijpelijke mededelingen konden doen op de rand van de slaap’ (p. 73). De gestalte uit het verleden van Richard Beckford blijft onbereikbaar en daarmee dit verleden zelf. Het bestaat slechts als een ideële realiteit, die zich onttrekt aan elke poging tot verwerkelijking. Dit is de lering die Richard Beckford tenslotte trekt uit het mislukken van zijn queeste, waarvan ik de precieze toedracht hier kortheidshalve buiten beschouwing laat. Bij zijn aankomst op Jamaica heeft hij deze wijsheid nog niet verworven. Kijkend naar het eiland vanaf het schip waarop hij nadert, realiseert hij zich: ‘Ik nam bezit van het eiland, zonder dat er van enige toenadering sprake was’ (p. 30). Jamaica heeft de vorm van een schildpad (p. 13), een dier dat hij tijdens zijn verblijf op het eiland eet - een wel zeer duidelijke vorm van inbezitneming (p. 187). Op het verband tussen een en ander wordt gezinspeeld tegen het einde van de roman, als Richard peinst: ‘Want tenslotte had ik geleefd, op dit eiland, waarvan de omtrek op een schildpad gelijkt, en waar men zeeschildpadden eet en rum drinkt’ (p. 315). Het verleden, gesymboliseerd door de geliefde schim van Anne Bonney, laat zich niet achterhalen. Het behoort tot het domein van de literatuur, zoals eens te meer blijkt als gouverneur Hovenden Walker enkele malen toespelingen maakt op het literaire karakter van de vrouw die Richard Beckford zoekt en hem bij een laatste ontmoeting zelfs vaderlijk adviseert: ‘u zou hier een gedicht over moeten schrijven, of een verhaal [...]’ (p. 299). Een opinie die de auteur van ‘De betovering van het verleden’ zou onderschrijven, gelet op diens uitspraak: ‘Het verleden is een ijle droom, die een beroep doet op onze zin voor aardse vergankelijkheid: de eigenlijke specialité der dichters!’Ga naar voetnoot8. | ||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||
Heel even lijkt Richard Beckford de schim van zijn jeugd teruggevonden te hebben, als hij een korte verhouding heeft met Lady Jane. Zij is zeventien jaar ouder dan Richard, de zeventien jaar die hem scheiden van het jongetje dat gekoesterd werd door Anne Bonney. Maar ook zij wordt een ‘Ferne Geliebte’ en nu stelt Beckford zich tevreden met het mentale beeld van het verleden, zonder verwerkelijking na te streven. Deze verandering in zijn levenshouding manifesteert zich al bij zijn vertrek van Jamaica, als hij - anders dan bij zijn aankomst - niet aan dek
Anonieme gravure van de zeeroofster Anne Bonney
| ||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||
gaat om het eiland te zien. ‘Want reeds aanschouwde ik in mijzelf, in die bepaalde schimmige vaagheid die duidelijker is dan de duidelijkheid van de dingen op aarde, en met een pracht, een verheven schoonheid, die mij bij de keel greep, alle bergen aan de horizon van de baai van Kingston, die zich, onomneveld, tot de hoogste van de zichtbare toppen verhieven: de Blue Mountain Peak’ (p. 313). Richard Beckford verkiest het innerlijk landschap boven ‘de dingen op aarde’, de onberekenbare werkelijkheid, die steeds weer teleurstelt.Ga naar voetnoot9. Deze keuze, allerminst ongebruikelijk voor een protagonist van Vestdijk, zal de verdere levensloop van Beckford bepalen. Hij zal niet ‘volwassen’ worden, maar buiten de maatschappij blijven, terend op de zak van zijn familie. Achteraf probeert hij nog wel de intriges te ontwarren, waarvan hij op Jamaica het slachtoffer meent te zijn geworden. De liefde van Lady Jane was waarschijnlijk niet louter onbaatzuchtig, maar werd mede gevoed door de wens een vroegere minnaar, zijn neef Ballard Beckford, te sauveren. Maar ook op dit punt blijft het verleden een mentale constructie, die nergens de onontkoombare status van een objectieve werkelijkheid bereikt. Rumeiland is een historische roman die zichzelf uitholt. Hij maakt een traditionele indruk door de obsolete strategie van de manuscriptfictie en door de vele details waarmee de couleur locale wordt opgeroepen. Bij nader inzien geeft deze archaïsche inkleding slechts reliëf aan de opvatting dat historische kennis een problematische categorie is. Het verleden blijkt vooral een persoonlijk karakter te hebben. Het ontpopt zich als een vluchtige droom, die tot het domein van de literatuur behoort. Deze slotsom ondermijnt elke historiografische pretentie en stempelt Rumeiland tot een roman waarop het begrip ‘self-reflexivity’ bij uitstek van toepassing is. G.F.H. Raat is als universitair hoofddocent verbonden aan de vakgroep Moderne Nederlandse Letterkunde van de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde onder andere De vervalste wereld van Willem Frederik Hermans (1985) en artikelen over naoorlogse Nederlandstalige prozaïsten. | ||||||||||
Literatuur
|
|